ECLI:NL:RBGEL:2020:1496

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/05/366382 / KG ZA 20-67
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal geschil over opheffing conservatoir beslag tussen Artjobs B.V. en Riadria Works J.D.O.O.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen de eisers, Artjobs B.V. en [Eiser 2], de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagde, Riadria Works J.D.O.O., zijn gelegd. De conservatoire beslagen zijn gelegd op basis van een vermeende vordering van Riadria op Artjobs en [Eiser 2] ter hoogte van € 348.136,00. De voorzieningenrechter heeft op 7 februari 2020 verlof verleend voor het leggen van deze beslagen. Artjobs, een onderneming die zich richt op detachering en uitzenden van personeel, stelt dat de vordering van Riadria ondeugdelijk is en dat de beslagen opgeheven moeten worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de opheffing van de in Nederland gelegde conservatoire beslagen, ondanks de Kroatische vestiging van Riadria. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Riadria niet aannemelijk is gemaakt, onder andere omdat er geen bewijs is overgelegd van de telefoongesprekken die Riadria heeft gevoerd met kandidaten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangenafweging in het voordeel van Artjobs en [Eiser 2] uitvalt, aangezien de beslagen hen belemmeren in hun betalingsmogelijkheden.

De rechtbank heeft de vorderingen van Artjobs en [Eiser 2] toegewezen en de conservatoire beslagen opgeheven. Tevens is Riadria veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.719,38. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/366382 / KG ZA 20-67
Vonnis in kort geding van 19 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARTJOBS B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2.
[Eiser sub 2],
[woonplaats],
eisers,
advocaten mrs. D.B. Dubach en J. Oerlemans te 's-Hertogenbosch,
tegen
de rechtspersoon naar Kroatisch recht
RIADRIA WORKS J.D.O.O.,
gevestigd te Rijeka, Kroatië,
gedaagde,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Artjobs, [Eiser 2] en Riadria worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3
  • de nagezonden producties 4 tot en met 7 van Artjobs en [Eiser 2]
  • de nagezonden productie 8 van Artjobs en [Eiser 2]
  • de producties 0 tot en met 9 van Riadria
  • de nagezonden producties 10 tot en met 13 van Riadria
  • de mondelinge behandeling van 18 februari 2020
  • de pleitnota van Artjobs en [Eiser 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Artjobs is een onderneming die zich bezig houdt met het detacheren en uitzenden van personeel. Bestuurders van Artjobs zijn de heer [Bestuuder Artjobs] en de vennootschap HS Capital B.V. [Eiser 2] is enig bestuurder van HS Capital B.V. en aldus middellijk bestuurder van Artjobs.
2.2.
Riadria is een uitzendbureau met zetel in Kroatië dat zich onder andere richt op de werving van kandidaten voor uitzending in Europese landen.
2.3.
Tussen Artjobs en Riadria is op 1 mei 2018 een bemiddelingsovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:

TransART jobs B.V.
(…)
(hereinafter referred to as: Employer)
i
RIAdria Works j.d.o.o.
(…)
(hereinafter referred to as: Mediator)
(…)
Article 7.
(…)
In the event that de Employer or a related company recruits a person to whom the Mediator has been mediated or when it has concluded a second contract on the job performance which that person will provide on the basis of his knowledge and ability (employment contract, management contract, author’s contract, etc.), and remain in the contractual relationship for at least 3 days with the Employer, then the Employer shall pay to the Mediator a one-time commission in the amount of 700,- € per each employed for qualified worker, (…)
In the case that the Employer pays commission per hour which the worker does, this commission is: for the qualified worker: 1,00 € per hour (…)
The employer is obliged to pay to the Mediator the mediation commission referred to in paragraph 2 of this Article, if in the period of three years from the issued order concludes a contract with the person with whom the Mediator has brought him in connection, irrespective of whether has notified the Mediator that the contract was concluded.
(…)’
2.4.
Riadria heeft op basis van de bemiddelingsovereenkomst diverse kandidaten aan Artjobs voorgedragen. Een aantal van die kandidaten is door Artjobs in dienst genomen en vervolgens uitgeleend aan verschillende opdrachtgevers van haar.
2.5.
Op 11 februari 2019 is tussen About Payrolling & Services B.V. en de heer F. Zvonko een zogenaamd “Temporary Employment Contract Phase A” gesloten. In deze overeenkomst staat Arjobs als intermediair vermeld. Riadria is korte tijd na het sluiten van de overeenkomst in het bezit van (een kopie) daarvan gekomen. De samenwerking tussen Artjobs en Riadria is vervolgens met ingang van 1 maart 2019 geëindigd.
2.6.
Namens Riadria is in de periode daarna telefonisch contact gezocht met de kandidaten die zij gedurende de looptijd van de bemiddelingsovereenkomst aan Artjobs heeft voorgedragen. Een schriftelijke uitwerking van deze gesprekken is niet in het geding gebracht.
2.7.
Op 7 februari 2020 is namens Riadria een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op een aan [Eiser 2] in eigendom toebehorende onroerende zaak alsmede onder derden bij deze rechtbank ingediend, voor een gepretendeerde vordering van Riadria op Artjobs en [Eiser 2] van in totaal € 348.136,00. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 7 februari 2020 verlof verleend tot het leggen van voornoemde beslagen.
2.8.
Namens Riadria is bij deurwaardersexploot van 11 februari 2020 conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan de [straatnaam] [nummer] in [plaats], welke onverdeelde helft in eigendom aan [Eiser 2] toebehoort. Bij deurwaardersexploot van deze zelfde datum is namens Riadria tevens derdenbeslag gelegd onder de Aegon Bank N.V. Dit beslag heeft doel getroffen tot circa € 7.000,00. Eveneens bij deurwaardersexploot van 11 februari 2020 is namens Riadria derdenbeslag gelegd onder Tempo-Team Uitzenden B.V.

3.Het geschil

3.1.
Artjobs en [Eiser 2] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Riadria te gebieden binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de door Riadria ten laste van Artjobs en [Eiser 2] en onder derden gelegde conservatoire beslagen (subsidiair gedeeltelijk) op te heffen (onder meer door doorhaling van de beslagen in de openbare registers) en hiervan het bewijs te overleggen;
II Riadria te verbieden in de toekomst ten laste van Artjobs en [Eiser 2], waaronder onder derden, nieuwe conservatoire beslagen te leggen aangaande de vermeende vorderingen van Riadria uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst van 1 mei 2018;
III Riadria te veroordelen tot betaling aan Artjobs en [Eiser 2] van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,00 indien Riadria hetgeen onder I is geboden en onder II is verboden, niet is nagekomen, te vermeerderen met een bedrag van € 5.000,00 per overtreding per dag(deel) dat Riadria hetgeen onder I is geboden en onder II is verboden, niet nakomt;
IV Riadria te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Riadria voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Dit betreft een internationaal geschil. Ondanks de plaats van vestiging van de gedaagde in Kroatie heeft de Nederlandse rechter naar commuun Nederlands internationaal bevoegdheidsrecht, naar aangenomen moet worden, in beginsel steeds rechtsmacht ten aanzien van vorderingen tot opheffing van in Nederland met verlof van een Nederlandse rechter gelegde conservatoire beslagen. Aangezien de vordering tot opheffing in dat geval ook voldoende aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtssfeer is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 35 Brussel I Bis. Of de Nederlandse rechter op grond van artikel 24 lid 5 Brussel I Bis exclusief bevoegd is, kan hier in het midden blijven.
4.2.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de aard van de vorderingen voort.
4.3.
Artjobs en [Eiser 2] vorderen kort gezegd opheffing van de namens Riadria gelegde conservatoire (derden)beslagen. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
De door Riadria gepretendeerde vordering van circa € 350.000,00 berust op het vermoeden dat werknemers die zij op basis van de bemiddelingsovereenkomst in het verleden aan Artjobs heeft aangedragen en die vervolgens voor Artjobs hebben gewerkt en waarvoor Artjobs aan Riadria een commissie per uur heeft betaald, op een later moment opnieuw voor Artjobs zijn gaan werken zonder dat Artjobs daarvan bij Riadria melding heeft gemaakt en zonder dat aan Riadria nog een commissie op basis van gewerkte uren is betaald. Dat vermoeden berust op een overeenkomst waarin Artjobs als intermediair staat vermeld en op de inhoud van telefoongesprekken die namens Riadria met circa 60 aangedragen kandidaten heeft gevoerd. De door Riadria gepretendeerde vordering is op deze gronden vooralsnog niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat de verslagen van de telefoongesprekken in dit kort geding niet zijn overgelegd en dat op grond van die gesprekken op dit moment niet kan worden geconcludeerd dat deze werknemers na een eerste werkzame periode naderhand opnieuw voor Artjobs zijn gaan werken. Dat voor de kandidaat die op 11 februari 2019 een tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft gesloten niet reeds de volledig verschuldigde commissie is betaald, is evenmin gebleken. Verder moet worden geconstateerd dat Riadria van in ieder geval negentien personen genoemd in de brief van de heer Capan (bestuurder van Riadria) van 15 november 2019 zelf heeft gezegd dat geen reden bestaat om aan te nemen dat zij op enig moment weer opnieuw voor Artjobs hebben gewerkt. Voor het overige geldt dat ook anderszins niet met een voldoende mate van aannemelijkheid kan worden vastgesteld dat bepaalde kandidaten opnieuw voor Artjobs zijn gaan werken.
4.5.
Verder heeft te gelden dat zelfs als het zo zijn dat één of meer kandidaten opnieuw voor Artjobs zijn gaan werken zonder dat Artjobs voor hen commissie heeft afgedragen, daaruit nog niet volgt dat Riadria aanspraak zou hebben op commissie over een periode van drie jaar per kandidaat, zoals zij meent. Alinea 5 van artikel 7 van de bemiddelingsovereenkomst laat er geen misverstand over bestaan dat alleen over werkelijk gewerkte uren commissie is verschuldigd. Het is onaannemelijk dat die commissie per uur voor een dermate lange periode van drie jaar zou zijn verschuldigd, in aanmerking genomen dat de keuze om commissie per uur te betalen in plaats van een bedrag ineens zoals voorzien in alinea 2 van artikel 7 van de bemiddelingsovereenkomst kennelijk juist is bedoeld om het risico te verkleinen dat met het bedrag ineens een veel te hoge commissie voor een werknemer wordt betaald. Voor het overige heeft Riadria niet duidelijk gemaakt hoeveel uren de personen die volgens haar voor een tweede maal voor Artjobs zijn gaan werken dan nog zouden hebben gewerkt en welk bedrag aan commissie daarvoor dan nog verschuldigd zou zijn. Mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van de zijde van Artjobs, is de vordering van Riadria in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden en daarmee summierlijk ondeugdelijk gebleken. Een belangenafweging brengt met zich dat de gelegde derdenbeslagen bij deze stand van zaken dienen te worden opgeheven. Hoewel slechts relatief kleine bedragen door de beslagen onder de Aegon bank en (mogelijk) Tempo-Team zijn getroffen, neemt dat niet weg dat Artjobs met name door het bankbeslag gedurende een aanmerkelijke tijd gehinderd wordt in haar betalingsmogelijkheden indien dat beslag zou blijven liggen. Daartegenover heeft Riadria weinig belang bij het handhaven van beslagen die tot een bedrag van circa € 7.000,00 doel hebben getroffen voor een vermeende vordering van in totaal circa € 350.000,00. De kans dat Artjobs na een eerder faillissement opnieuw zou kunnen failleren vormt niet een belang bij het laten liggen van de beslagen omdat die in geval van faillissement komen te vervallen en dus niet tegen de gevolgen van faillissement beschermen. De derdenbeslagen zullen dan ook worden opgeheven.
4.6.
Afgezien daarvan heeft Riadria ten enenmale onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat aan de voorwaarden voor bestuurdersaansprakelijkheid voor [Eiser 2] als middellijk bestuurder van Artjobs is voldaan. Bij gebreke daarvan is ook de vordering jegens [Eiser 2] summierlijk ondeugdelijk gebleken en dient ook het conservatoir beslag op de onverdeelde helft van de aan hem in eigendom toebehorende woning in Wijchen te worden opgeheven. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
Het door Artjobs en [Eiser 2] gevorderde verbod voor Riadria om in de toekomst nieuwe conservatoire (derden)beslagen te leggen aangaande de vermeende vordering van Riadria uit hoofde van de bemiddelingsovereenkomst van 1 mei 2018 zal worden afgewezen. Een dergelijk verbod voor de toekomst gaat te ver omdat Riadria de mogelijkheid moet blijven houden beslag te leggen voor een vordering die zij mogelijk op een later moment wel deugdelijk kan onderbouwen.
4.8.
Riadria zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Artjobs en [Eiser 2] tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 83,38
  • griffierecht € 656,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.719,38
4.9.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft de namens Riadria ten laste van Artjobs en [Eiser 2] gelegde conservatoire derdenbeslagen en het beslag op de onverdeelde helft van de aan [Eiser 2] in eigendom toebehorende onroerende zaak aan de [straatnaam] [nummer] in [plaats] op,
5.2.
veroordeelt Riadria tot betaling van de proceskosten, tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van Artjobs en [Eiser 2] begroot op € 1.719,38, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
5.3.
veroordeelt Riadria in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 19 februari 2020.