ECLI:NL:RBGEL:2020:1387

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
365102
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie van Facebookberichten door onderneming na inbraak

In deze zaak vorderde eiser, een particulier, in kort geding de verwijdering van lasterlijke Facebookberichten die door de besloten vennootschap Damcon B.V. waren geplaatst. Deze berichten waren gerelateerd aan een inbraak op het bedrijventerrein van Damcon, waarbij eiser werd verdacht van betrokkenheid. Eiser vorderde ook een rectificatie en een schadevergoeding van € 7.500,00. Damcon verweerde zich door te stellen dat eiser geen spoedeisend belang had en dat de zaak ongeschikt was voor kort geding. De voorzieningenrechter oordeelde dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiser zwaarder woog dan de vrijheid van meningsuiting van Damcon. De rechter oordeelde dat Damcon onrechtmatig had gehandeld door de berichten te plaatsen, omdat er onvoldoende bewijs was dat eiser betrokken was bij de inbraak. De rechter beval Damcon om een rectificatie te plaatsen op haar Facebookpagina, maar wees de vordering tot schadevergoeding af, omdat de omvang van de schade onvoldoende aannemelijk was gemaakt. De proceskosten werden toegewezen aan eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/365102 / KG ZA 20-21
Vonnis in kort geding van 2 maart 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.C.N.T. van Haren te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DAMCON B.V.,
gevestigd te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Bussink te Veenendaal.
Partijen zullen hierna [eiser] en Damcon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de e-mail van Damcon d.d. 14 februari 2020 inclusief producties
  • de mondelinge behandeling, ter gelegenheid waarvan [eiser] een deel van zijn vorderingen heeft ingetrokken
  • de pleitnota van Damcon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Damcon drijft een onderneming gericht op de vervaardiging van machines voor land- en tuinbouw.
2.2.
In de nacht van vrijdag 20 september op zaterdag 21 september 2019 hebben twee personen zich toegang verschaft tot het bedrijventerrein van Damcon. Een beveiligingscamera van Damcon heeft dit vastgelegd. Op de camerabeelden is niet te zien wie de twee personen zijn.
2.3.
Op 21 september 2019 heeft Damcon vastgesteld dat er goederen van haar bedrijventerrein verdwenen waren. Tot de verdwenen goederen behoorden onder meer vier autovelgen inclusief band van het merk BMW.
2.4.
Op 21 september 2019 heeft Damcon bij de politie aangifte gedaan van diefstal.
2.5.
Op 23 september 2019 heeft [eiser] op Marktplaats een advertentie geplaatst, getiteld “16 inch origineel Michelin winter banden”. Met deze advertentie bood [eiser] een viertal autovelgen, van het merk BMW, inclusief band aan. De vraagprijs bedroeg
€ 375,00.
2.6.
Op 25 september 2019 heeft Damcon naar aanleiding van de inbraak een bericht geplaatst in de afgesloten WhatsApp-groep “Appgroep Neder-Betuwe”. Dit bericht luidt, voor zover relevant:
“(…) Help mee zoeken! (…)
Dit zijn beelden van de inbraak bijDamcon boomkwekerijmachinesaan de Bomenlaan 2 in#opheusden. Deze criminelen hebben in de nacht van vrijdag 20 sept op zaterdag 21 sept hun vingers niet af kunnen houden van andermans spullen. (…)
Tijdstip /- tussen 01:30 – 02:30 uur
(…)
Heeft u tips (…) laat het ons weten! (…)”
2.7.
Onder dit bericht in de WhatsApp-groep heeft Damcon beelden van haar beveiligingscamera geplaatst.
2.8.
Op 4 oktober 2019 heeft Damcon een bericht geplaatst op haar Facebookpagina. Dit bericht luidt, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van de inbraakbeelden die gedeeld zijn (…) mag je jezelf melden [eiser] .
Al je gegevens zijn bij ons bekend. Als je voor 10 oktober 2019 je niet bij ons meldt, maken we je gegevens openbaar.
(…)
Delen wordt zeer gewaardeerd. (…)”
2.9.
Op 24 oktober 2019 heeft Damcon nogmaals een bericht geplaatst op haar Facebookpagina. Het bericht luidt, voor zover relevant:
“Oké [eiser] . uit Lienden.
Hardnekkig ben je wel, dat je nog steeds geen contact met ons opneemt.
Ga je nu wel reageren, of wil je dat we nog meer gegevens openbaar maken?
Deze berichten doen we natuurlijk in overleg met de politie.
Delen wordt ook hier weer gewaardeerd.”
2.10.
Onder het bericht heeft Damcon een foto geplaatst waarop [eiser] te zien is.
2.11.
Het Facebookbericht van 24 oktober 2019 is herhaaldelijk gedeeld via Facebook. Ook hebben meerdere Facebookgebruikers reacties onder het bericht geplaats. Enkele reacties luiden, voor zover relevant:
“Als je weet wie het is. waarom bezoekt de politie dan niet deze [eiser] ?. Zou gelijk die gast met de grond gelijk maken,en alles openbaar maken wat je weet. (…)”
“(…) Gegevens openbaar zetten. En een beloning voor de eerste die hem aflever (…)”
“(…) [eiser] dus
Wat kan dan het probleem zijn? (…)”
2.12.
Naar aanleiding van de Facebookberichten van Damcon is [eiser] door diverse personen benaderd via social media. Ook de moeder van [eiser] is naar aanleiding van de Facebookberichten van Damcon aangesproken door derden.
2.13.
Bij proces-verbaal van 29 oktober 2019 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan van belediging, smaad, laster en schending van zijn privacy. Het proces-verbaal van aangifte luidt, voor zover relevant:
“(…) Ik wordt hier vals beschuldigd als inbreker. Ik was die nacht thuis bij mijn moeder (…) zij kan dat ook bevestigen (…). Ik was daar samen met mijn broer (…) en zijn vriendin (…)”
2.14.
De advocaat van [eiser] heeft Damcon per brief van 30 oktober 2019 gesommeerd om uiterlijk op 31 oktober 2019 de Facebookberichten te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.
2.15.
Vervolgens heeft Damcon het Facebookbericht van 24 oktober 2019 – met daarbij de foto van [eiser] – van Facebook verwijderd.
2.16.
Na het uitbrengen van de kortgedingdagvaarding heeft Damcon ook het Facebookbericht van 4 oktober 2019 verwijderd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Damcon veroordeelt om uiterlijk drie dagen na betekening van dit vonnis alle lasterlijke en/of smadelijke berichtgeving en reacties jegens [eiser] van al haar websites en social media, zoals Facebook, Instagram, Twitter et cetera en appgroepen met betrekking tot de inbraak van zaterdag 21 september 2019 te verwijderen,
2. Damcon veroordeelt tot het plaatsen van een rectificatie op haar bedrijfs Facebookpagina en een verwijzing hiernaar in de appgroep Neder-Betuwe, waarin expliciet excuses worden aangeboden en wordt aangegeven dat [eiser] niets met de inbraak van zaterdag 21 september 2019 van doen heeft en hij onterecht als verdachte en/of dader is aangemerkt,
3. Damcon veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 7.500,00 ter zake de door [eiser] opgelopen immateriële schade of een zodanig bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, bij wijze van voorschot,
4. Damcon veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat Damcon niet voldoet aan het gevorderde onder 1, 2 en 3, althans een zodanig bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren,
5. Damcon veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] het volgende. Damcon tast [eiser] in zijn eer en goede naam aan. Dat is onrechtmatig. [eiser] lijdt daardoor schade en daarvoor is Damcon aansprakelijk. De onrechtmatige handelwijze van Damcon moet stoppen.
3.3.
Damcon voert als volgt verweer. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Deze zaak is ongeschikt voor behandeling in kort geding. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. Damcon concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding staat centraal de vraag of Damcon onrechtmatig heeft gehandeld door de WhatsApp- en Facebookberichten te plaatsen. Daarbij wordt opgemerkt dat in dit kort geding slechts een voorlopig oordeel zal worden gegeven. Dit betekent dat [eiser] voor toewijzing van zijn vorderingen voldoende aannemelijk moet maken dat een rechter na het voeren van een bodemprocedure tot het oordeel kan komen dat Damcon onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast gelden voor toewijzing van de immateriële schadevergoeding nog bijzondere vereisten, waarover hierna meer.
4.2.
Damcon heeft een aantal formele verweren aangevoerd tegen de vorderingen van [eiser] . Deze verweren zullen als eerste worden beoordeeld. Vervolgens zal worden beoordeeld of sprake is van onrechtmatig handelen door Damcon en of de vorderingen van [eiser] op die grond toewijsbaar zijn.
spoedeisend belang
4.3.
Het eerste formele verweer van Damcon heeft betrekking op het spoedeisend belang van [eiser] . Volgens Damcon is daarvan geen sprake. Daarbij speelt volgens Damcon mee dat zij het Facebookbericht van 24 oktober 2019 al had verwijderd toen [eiser] de kortgedingdagvaarding liet uitbrengen. Ook het bericht van 4 oktober 2019 is inmiddels verwijderd, aldus Damcon. Dit bericht bevatte volgens Damcon bovendien geen foto van [eiser] . Ook speelt volgens Damcon mee dat er inmiddels vier maanden zijn verstreken na het plaatsen van de Facebookberichten. Volgens Damcon is de discussie op Facebook inmiddels niet meer actueel. Dit maakt dat van [eiser] gevergd kan worden dat hij voor zijn vorderingen een bodemprocedure afwacht, aldus Damcon.
4.4.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen omdat hij last en hinder ondervindt ten gevolge van de Facebookberichten van Damcon. Volgens [eiser] duurt dit voort tot op de dag van vandaag.
4.5.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter bevoegd om een voorziening bij voorraad te geven in alle spoedeisende zaken waarin dat, gelet op de belangen van partijen, vereist is. Een spoedeisend belang bij een voorziening heeft de eiser van wie men niet kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht. Of men van de eiser kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht, hangt af van (onder meer) het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel. Ook hangt dit af van de vraag hoe ingrijpend de gevolgen zijn van het uitblijven of verlenen van de voorziening (HR 15 december 1995,
NJ1996, 509).
4.6.
Geoordeeld wordt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] is immers via social media door diverse personen benaderd naar aanleiding van de Facebookberichten van Damcon. Ook zijn moeder is daarover aangesproken. Van [eiser] kan daarom redelijkerwijs niet gevergd worden om eerst een bodemprocedure af te wachten.
geschiktheid kort geding
4.7.
Als tweede formele verweer heeft Damcon aangevoerd dat deze zaak ongeschikt is voor behandeling in kort geding. Volgens Damcon staan de feiten in deze zaak vooralsnog onvoldoende vast. Eerst moet duidelijk worden wat precies de rol van [eiser] is geweest bij de diefstal op 21 september 2019, aldus Damcon. Daarbij speelt volgens Damcon ook mee dat er nog een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de diefstal.
4.8.
De wet bepaalt dat een voorziening kan worden geweigerd indien een zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. Naar hedendaagse rechtsopvattingen dient de kortgedingrechter terughoudend van deze bevoegdheid gebruik te maken (HR 24 februari 2006,
NJ2007, 37). Volgens de Hoge Raad kan in twee gevallen sprake zijn van ongeschiktheid voor behandeling in kort geding (HR 4 juni 1993,
NJ1993, 659). Ten eerste kan een zaak ongeschikt zijn indien de feiten binnen het beperkte kader van het kort geding niet voldoende tot klaarheid zijn gebracht. Ten tweede kan een zaak ongeschikt zijn indien de voorzieningenrechter de gevolgen van een door hem te geven beslissing niet voldoende kan overzien.
4.9.
Geoordeeld wordt dat deze zaak zich wel leent voor behandeling in kort geding. De feiten zijn voldoende tot klaarheid gebracht om te beoordelen of aannemelijk is dat een rechter na het voeren van een bodemprocedure (al dan niet) onrechtmatig handelen aanneemt (waarover hierna meer). Ook zijn de gevolgen van de te geven beslissing voldoende te overzien. Dit verweer van Damcon faalt dus eveneens.
onrechtmatig handelen
4.10.
Volgens [eiser] heeft Damcon onrechtmatig gehandeld door de WhatsApp en Facebookberichten te plaatsen. Uit de berichten blijkt immers duidelijk dat het om hem gaat, aldus [eiser] . [eiser] heeft aangevoerd dat de berichten “viral” zijn gegaan en dat hij en zijn moeder door diverse personen daarover zijn aangesproken. [eiser] heeft aangevoerd dat hij niets met de inbraak te maken heeft gehad. Volgens [eiser] was hij in de nacht dat de inbraak plaatsvond bij zijn moeder. Zijn moeder en zijn broertje kunnen dat bevestigen, aldus [eiser] . Door de berichten te plaatsen maakt Damcon volgens [eiser] inbreuk op zijn eer en goede naam en dat is volgens [eiser] onrechtmatig.
4.11.
Damcon heeft uitdrukkelijk weersproken dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Ter onderbouwing heeft Damcon aangevoerd dat [eiser] wel degelijk de gestolen BMW-velgen via Marktplaats heeft aangeboden. Volgens Damcon was op de BMW-velgen met krijt een streepje aangebracht. Dat krijtstreepje was volgens Damcon ook te zien op de foto’s die [eiser] op Marktplaats heeft geplaatst. Dat [eiser] bij zijn moeder verbleef in de nacht van de inbraak wordt door Damcon uitdrukkelijk betwist. Weliswaar heeft Damcon bij het Facebookbericht van 24 oktober 2019 een foto van [eiser] geplaatst, maar [eiser] is daarop niet heel duidelijk te zien, aldus Damcon. Volgens Damcon is [eiser] slechts van de zijkant afgebeeld en bovendien draagt hij op de foto een zonnebril. Ook speelt volgens Damcon mee dat zij [eiser] niet met zijn volledige achternaam op Facebook heeft geplaatst. Tot slot heeft Damcon aangevoerd dat zij [eiser] in de Facebookberichten nergens van heeft beschuldigd. Damcon stelt dat zij slechts aan [eiser] heeft gevraagd om zichzelf bij haar te melden. Ook is het bereik van de Facebookberichten maar beperkt en zijn de Facebookberichten inmiddels verwijderd, aldus [eiser] . Dit maakt dat in deze zaak het recht op vrije meningsuiting zwaarder behoort te wegen dan het recht op bescherming van de eer en goede naam van [eiser] , aldus Damcon.
4.12.
Bij de beoordeling van de vraag of Damcon onrechtmatig heeft gehandeld door de Facebookberichten te plaatsen gaat het om de botsing van twee fundamentele rechten. Aan de ene kant geldt op grond van artikel 7 Grondwet (Gw) en artikel 10 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de vrijheid van meningsuiting. Aan de andere kant beschermt artikel 8 EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder ook is begrepen het recht op bescherming van de eer en goede naam.
4.13.
Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het concrete geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen voorrang toe aan een van beide rechten. Dat betekent dat de toetsing in één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM en artikel 10 lid 2 EVRM (o.a. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569).
4.14.
Bij de beoordeling van het voorgaande spelen onder meer de volgende omstandigheden een rol:
i. de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben;
de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder hiervoor genoemde factoren.
4.15.
Weliswaar is het opmerkelijk dat [eiser] slechts twee dagen na de inbraak een viertal BMW-velgen via Marktplaats te koop heeft aangeboden, maar in dit kort geding is niet komen vast te staan dat het om exact die velgen gaat die bij Damcon zijn gestolen. Het krijtstreepje op de autovelgen, waarop Damcon ter mondelinge behandeling heeft gewezen, is onvoldoende zichtbaar op de overgelegde foto’s. Bovendien leidt de enkele aanwezigheid van een krijtstreepje niet tot de conclusie dat het om exact dezelfde BMW-velgen gaat. Tegelijkertijd heeft [eiser] aangevoerd dat hij in de nacht dat de inbraak plaatsvond bij zijn moeder was en dat op de camerabeelden van Damcon niet te zien is wie de daders zijn. Verder heeft hij onbetwist naar voren gebracht dat hij door politie en/of Openbaar Ministerie niet als verdachte is aangehouden of verhoord. Dit maakt dat niet op voorhand is komen vast te staan dat [eiser] daadwerkelijk iets te maken heeft gehad met de inbraak. Op zichzelf valt te begrijpen dat Damcon, gelet op de timing, vraagtekens plaatst bij de Marktplaatsadvertentie van [eiser] , maar dit enkele gegeven is onvoldoende om aan te nemen dat [eiser] schuldig is aan enig strafbaar feit.
4.16.
Verder wordt Damcon niet gevolgd in haar stelling dat zij [eiser] in de Facebookberichten nergens van heeft beschuldigd. Damcon heeft in de Facebookberichten immers duidelijk gerefereerd aan de inbraak en aan het politieonderzoek en aan “ [eiser] . uit Lienden”. Evenmin wordt Damcon gevolgd in haar stelling dat [eiser] niet duidelijk herkenbaar is op de foto onder het Facebookbericht van 24 oktober 2019. Hetzelfde geldt voor de stelling van Damcon dat zij [eiser] niet bij zijn volledige achternaam heeft genoemd. De berichten en de foto’s leiden evident tot herkenbaarheid van [eiser] . Dit volgt alleen al uit het feit dat [eiser] in de diverse reacties onder het Facebookbericht van 24 oktober 2019 met naam en toenaam is genoemd.
4.17.
Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat Damcon [eiser] verdacht heeft gemaakt met betrekking tot de inbraak zonder dat daarvoor steun te vinden is in het thans beschikbare feitenmateriaal.
4.18.
Voldoende aannemelijk is dat de Facebookberichten voor [eiser] vervelende consequenties hebben gehad. [eiser] is immers door diverse personen aangesproken via social media. De laatdunkende teneur van de reacties van andere Facebookgebruikers onder het bericht van 24 oktober 2019 speelt hierbij ook een rol. Diefstal en inbraak – waarmee [eiser] door Damcon in verband is gebracht – zijn bovendien ernstige misdrijven.
4.19.
Ook weegt mee dat Damcon in het Facebookbericht van 4 oktober 2019 uitdrukkelijk heeft gedreigd met het “openbaar maken” van de “gegevens” van [eiser] tenzij hij zich vrijwillig bij Damcon zou melden. Dit enkele dreigement is op zichzelf al onrechtmatig, zelfs al zou [eiser] de inbraak hebben gepleegd en vervolgens de gestolen zaken via Marktplaats hebben aangeboden. Indien het Damcon te doen was geweest om revindicatie van de autovelgen dan had zij immers afgifte daarvan kunnen vorderen of conservatoire maatregelen kunnen treffen. Indien het Damcon te doen was geweest om vergelding dan geldt als uitgangspunt dat in de Nederlandse rechtsstaat enkel het Openbaar Ministerie tot strafrechtelijke vervolging kan overgaan. De handelwijze van Damcon komt neer op “naming and shaming” via social media zonder dat de verdachtmaking voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Ter mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat enige zelfreflectie bij Damcon op dit punt ontbreekt. Op de vraag waarom Damcon zo nodig de Facebookberichten moest plaatsen – terwijl zij al aangifte bij de politie had gedaan en afgifte ook anderszins had kunnen bewerkstelligen – heeft Damcon namelijk volstaan met het antwoord: “Waarom niet?”
4.20.
Het voorgaande maakt dat het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van [eiser] in dit geval zwaarder behoort te wegen dan het recht op vrije meningsuiting van Damcon. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een rechter na het voeren van een bodemprocedure tot het oordeel kan komen dat Damcon onrechtmatig heeft gehandeld door de Facebookberichten te plaatsen.
verwijdering berichten
4.21.
Vast staat dat Damcon beide Facebookberichten inmiddels heeft verwijderd. Damcon heeft geen nieuwe berichten meer geplaatst op social media. Dit deel van de vorderingen van [eiser] zal dus bij gebrek aan belang worden afgewezen. Voor een bevel tot verwijdering van het bericht van 25 september 2019 in de “Appgroep Neder-Betuwe” bestaat geen aanleiding omdat [eiser] daarin niet wordt genoemd en ook overigens niet van de onrechtmatigheid van dit bericht is gebleken.
rectificatie
4.22.
Verder heeft [eiser] gevorderd dat Damcon een rectificatie moet plaatsen op haar Facebookpagina en in de “Appgroep Neder-Betuwe”. In deze rectificatie moet Damcon volgens [eiser] excuses aanbieden en aangeven dat [eiser] niets met de inbraak te maken heeft gehad.
4.23.
Hoewel het er in deze procedure voor moet worden gehouden dat [eiser] niets te maken heeft gehad met de inbraak, is het politieonderzoek nog gaande. Voor een veroordeling tot het publiekelijk aanbieden van excuses wordt geen aanleiding gezien. Excuses behoren immers spontaan te worden aangeboden. Damcon zal dus niet worden veroordeeld tot de door [eiser] gevorderde rectificatie inclusief excuses. Wel zal Damcon veroordeeld worden tot het plaatsen van het volgende bericht op haar Facebookpagina:
“Op 4 oktober 2019 en op 24 oktober 2019 hebben wij namens Damcon B.V. een tweetal berichten op Facebook geplaatst. Dit naar aanleiding van een diefstal op ons bedrijventerrein in de nacht van 20 op 21 september 2019.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 2 maart 2020 geoordeeld dat het aannemelijk is dat wij onrechtmatig hebben gehandeld door de twee Facebookberichten te plaatsen. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat wij door de Facebookberichten te plaatsen inbreuk hebben gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de persoon in kwestie.
Op bevel van de voorzieningenrechter brengen wij het voorgaande onder de aandacht.
Het volledige kortgedingvonnis is raadpleegbaar via de websitewww.rechtspraak.nl
immateriële schadevergoeding
4.24.
Tot slot heeft [eiser] een immateriële schadevergoeding ten bedrage van
€ 7.500,00 van Damcon gevorderd.
4.25.
Deze vordering van [eiser] strekt tot betaling van een geldsom. Op grond van vaste jurisprudentie is bij toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter moet niet alleen onderzoeken of het bestaan en de omvang van een vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Hij moet ook onderzoeken of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter ook betrekken het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. Dit risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.26.
Geoordeeld wordt dat het bestaan en de omvang van de vordering van [eiser] tot voldoening van immateriële schadevergoeding onvoldoende aannemelijk zijn geworden. Hoewel de in Facebookberichten vervatte beschuldiging ernstig is en er in deze procedure onvoldoende aannemelijk is gemaakt ter onderbouwing van dit verwijt (zodat het ervoor moet worden gehouden dat Damcon zich zonder een dergelijk fundament heeft geuit, en de berichten aldus de eer en goede naam van [eiser] hebben aangetast) is er in het gegeven geval onvoldoende naar voren gebracht om naar billijkheid een schadevergoeding als gevorderd toe te kennen.
dwangsom
4.27.
Damcon zal worden veroordeeld om het hiervoor geciteerde Facebookbericht te plaatsen op straffe van een dwangsom zoals door [eiser] gevorderd. Wel zal deze dwangsom worden gemaximeerd zoals in het dictum omschreven.
proceskosten
4.28.
Damcon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht 83,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.165,96

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt Damcon om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) per dag tot een maximum van
€ 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro), het volgende bericht op haar Facebookpagina te plaatsen en geplaatst te houden:
“Op 4 oktober 2019 en op 24 oktober 2019 hebben wij namens Damcon B.V. een tweetal berichten op Facebook geplaatst. Dit naar aanleiding van een diefstal op ons bedrijventerrein in de nacht van 20 op 21 september 2019.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 2 maart 2020 geoordeeld dat het aannemelijk is dat wij onrechtmatig hebben gehandeld door de twee Facebookberichten te plaatsen. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat wij door de Facebookberichten te plaatsen inbreuk hebben gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de persoon in kwestie.
Op bevel van de voorzieningenrechter brengen wij het voorgaande onder de aandacht.
Het volledige kortgedingvonnis is raadpleegbaar via de websitewww.rechtspraak.nl
5.2.
veroordeelt Damcon in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.165,96,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2020.
eh/db