Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12
- de nagezonden producties 13 tot en met 16 van de Combinatie
- de mondelinge behandeling van 11 februari 2020
- de pleitnota van de Combinatie
- de pleitnota van TenneT.
2.De feiten
3.Het geschil
- alle activiteiten met betrekking tot de (verdere) stopzetting en intrekking van de aanbesteding, alsmede
- alle activiteiten in het kader van, dan wel ter voorbereiding op, een heraanbesteding van de opdracht
4.De beoordeling van het geschil
(Croce Amica)). Uit dit arrest blijkt ook dat een goede reden voor een besluit tot afbreking/intrekking van de aanbesteding gelegen kan zijn in het gegeven dat het concurrentieniveau te laag was, gelet op het feit dat aan het einde van de procedure voor het plaatsen van de opdracht nog slechts één inschrijver geschikt bleek om deze uit te voeren (r.o. 35). Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of een aanbestedende dienst de ingetrokken opdracht vervolgens onder alle omstandigheden slechts opnieuw mag aanbesteden indien de inhoud daarvan ten opzichte van de eerdere opdracht wezenlijk is gewijzigd. Dat een opdracht na een intrekking van de aanbesteding in alle gevallen enkel onder die voorwaarde opnieuw mag worden aanbesteed, heeft het Europese Hof van Justitie in het Croce Amica-arrest niet overwogen. Ook uit andere rechtspraak van het Europese Hof volgt dat niet met zoveel woorden. In het geval zich een situatie voordoet waarin in een lopende aanbestedingsprocedure niet of niet langer sprake is van een voldoende mate van concurrentie, moet binnen zekere grenzen worden aangenomen dat de aanbestedende dienst bevoegd kan zijn de aanbestedingsprocedure af te breken en de opdracht opnieuw aan te besteden zonder de inhoud van de opdracht wezenlijk te wijzigen. Daarvoor zullen dan wel strikte eisen moeten worden gesteld aan de vaststelling ervan dat een voldoende mate van concurrentie en daarmee de met het aanbestedingsrecht beoogde mate van mededinging ontbreken. Het zou immers onjuist en niet te verenigen zijn met de beginselen van het aanbestedingsrecht indien een aanbestedende dienst zonder dat daarvoor zwaarwegende gronden vastgesteld kunnen worden hem onwelgevallig verlopende aanbestedingen zou kunnen intrekken en ongewijzigd zou kunnen heraanbesteden met als reden dat sprake zou zijn van onvoldoende concurrentie. Dat zou de weg openen naar favoritisme en willekeur in strijd met de beginselen van gelijkheid en transparantie en kunnen leiden tot tijdverlies en veroorzaking van onredelijke inspanningen en kosten voor inschrijvers. Indien echter concreet en nauwkeurig kan worden vastgesteld dat de mede door het aanbestedingsrecht beoogde (voldoende mate van) concurrentie ontbreekt, is het wel in overeenstemming met de beginselen van het aanbestedingsrecht dat de opdracht dan opnieuw kan worden aanbesteed zonder wezenlijke wijziging. Van de aanbestedende dienst mag in dat verband worden verlangd dat hij nauwkeurig motiveert dat zich in de aanbestedingsprocedure een situatie voordoet waarbij in wezen geen concurrentie meer plaatsvindt en de rechter moet vervolgens ten volle kunnen toetsen of daarvan werkelijk sprake is.
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat