ECLI:NL:RBGEL:2019:6291

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
C/05/359253 / KG ZA 19-413
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning in het kader van boedelscheiding en schijnhuurconstructie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, vorderde ontruiming van de woning die zij samen met haar ex-echtgenoot, [Naam 1], bezat. Na de ontbinding van hun huwelijk op 23 november 2017, was er een convenant opgesteld waarin afspraken waren gemaakt over de toebedeling van de woning en de hypotheek. Eiseres stelde dat gedaagde, die bij [Naam 1] was ingetrokken, zonder recht of titel in de woning verbleef en dat er geen geldige huurovereenkomst was. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P-P.F. Tummers, betwistte dit en voerde aan dat zij een rechtsgeldige huurovereenkomst had met [Naam 1]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurovereenkomst als schijnconstructie moest worden aangemerkt, omdat gedaagde feitelijk bij [Naam 1] was ingetrokken en er geen sprake was van een ter beschikkingstelling van de woning. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van 30 dagen voor gedaagde om de woning te verlaten. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/359253 / KG ZA 19-413 498 / 1496
Vonnis in kort geding van 29 november 2019
in de zaak van
[eiser],
[woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer,
tegen
[gedaagde],
[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P-P.F. Tummers te [plaats].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • productie 10 bij dagvaarding, van de zijde van [eiser],
  • het e-mailbericht van 5 november 2019 met producties, van de zijde van [gedaagde],
  • de mondelinge behandeling van 8 november 2019, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en de heer [Naam 1] zijn eigenaar van een woning gelegen aan de [straatnaam] [nummer] te [plaats] (hierna: de woning). Zij zijn gehuwd geweest. Het huwelijk is op 23 november 2017 ontbonden. In de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2017 is de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat een aangehecht convenant deel uitmaakt van die beschikking. In het convenant staat voor zover van belang: (…)
Artikel 5
Toebedeling woning en hypotheek
Het woonhuis en de volledige hypotheekschuld worden toebedeeld aan de man, onder zijn gehoudenheid ervoor zorg te dragen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, en de vrouw terzake te vrijwaren. De man verklaart op voorhand dat de hypotheekverschaffer instemt met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw zal, op verzoek van de man, de benodigde handelingen verrichten om zowel de hypotheek als woning op naam van de man te zetten.
(…)
2.2.
[eiser] heeft de voormalige echtelijke woning verlaten. [Naam 1] is daar
(aanvankelijk) blijven wonen. [gedaagde] is bij [Naam 1] ingetrokken. Zij hebben een akte ondertekend, gedateerd op 1 augustus 2018, getiteld “Huurovereenkomst woonruimte” (hierna: de huurovereenkomst). In deze huurovereenkomst staat ter zake van de partijen en de het adres van [Naam 1] het volgende vermeld:
(…)
Ondergetekenden
[eiser] [Naam 1], geboren te [geboortedatum], wonende te ([postcode]) [plaats] aan de [straatnaam] [nummer], hierna te noemen ‘verhuurder’ ,
En (…) [gedaagde], (..) , hierna te noemen huurder(…).
Op grond van deze overeenkomst huurt [gedaagde] van [Naam 1] de woning aan de [straatnaam] [nummer] te [plaats] tegen een aanvangshuur van € 700,- per maand. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 24 maanden.
2.3.
[Naam 1] heeft geen uitvoering gegeven aan het convenant in die zin dat de voormalige echtelijke woning niet op zijn naam is gezet en [eiser] tot op heden niet is gevrijwaard van de hypothecaire geldlening.
Bij beschikking van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank Gelderland [eiser] op haar verzoek gemachtigd om de woning te verkopen. [eiser] heeft een makelaar benaderd om tot verkoop te kunnen overgaan. Op 6 november 2019 is de makelaar bij de woning geweest. [gedaagde] heeft hem niet binnen gelaten.
2.4.
[Naam 1] is ca. zeven maanden geleden gestopt met het betalen van de maandelijkse hypotheeklasten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt om:
a. de woning te ([postcode]) [plaats], aan de [straatnaam] [nummer] binnen 48 uur na betekening van het vonnis met de zijnen en met het zijne te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
b. bij het niet voldoen aan het onder a gevorderde te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag, althans een door u in goede justitie te bepalen bedrag;
c. [eiser] te machtigen om, indien [gedaagde] met de ontruiming in gebreke mocht blijven, deze zelf op kosten van [gedaagde] te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm;
d. te betalen de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt - kort gezegd - dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Daarom vordert zij [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming. Bij die vordering heeft zij een spoedeisend belang omdat zij gebruik wil maken van de verkregen machtiging om de woning te verkopen. Nu [Naam 1] al enige maanden de hypotheeklasten niet meer voldoet loopt de hypotheekschuld op. [eiser] stelt dat de hypotheekverstrekker haar al voor betaling van de achterstanden heeft benaderd en, als betaling nog (veel) langer uitblijft, tot executoriale verkoop zal overgaan, met het risico dat een restschuld blijft bestaan en [eiser] daarvoor, nu [Naam 1] geen inkomen en wel schulden heeft, (ook) zal worden aangesproken.
[eiser] betwist dat van een (geldige) huurovereenkomst tussen [Naam 1] en [gedaagde] sprake is. [eiser] heeft als mede-eigenaar voor die verhuur geen toestemming gegeven. Bovendien is van huur geen sprake omdat aan de elementen van een huurovereenkomst niet is voldaan, nu ook [Naam 1] bij aanvang van de huur en daarna met [gedaagde] in de woning woonde. Van ‘ter beschikking stelling’, vereist voor huur, is derhalve geen sprake. [gedaagde] en [Naam 1] zijn als partners gaan samenwonen. Voorts staat niet vast dat de beweerdelijke huurbetalingen worden overgemaakt naar een rekening op naam van [Naam 1].
Als de overeenkomst wel als huur kwalificeert is sprake vaneen schijnconstructie, kennelijk om te voorkomen dat [eiser] de woning kan verkopen en/of [gedaagde] de woning kan worden uitgezet.
Nu de woning in verhuurde staat minder opbrengt dan in onbewoonde staat heeft [eiser] recht en belang bij toewijzing van haar vordering.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij het gevorderde heeft en stelt, zo begrijpt de voorzieningenrechter haar stellingen, dat de zaak te ingewikkeld is voor een voorlopige voorziening. [gedaagde] betwist dat zij zonder recht of titel in de woning verblijft. Zij beroept zich daartoe op de met [Naam 1] gesloten huurovereenkomst. Deze is rechtsgeldig. Zij betaalt ook huur vanaf juli 2018. Ook mocht zij ervan uitgaan dat [Naam 1] tot verhuur bevoegd was. Van een schijnovereenkomst is geen sprake. Inmiddels heeft [Naam 1], nadat [gedaagde] en hij, ongeveer een half jaar geleden, ruzie hebben gehad, de woning hebben verlaten. [gedaagde] staat als woningzoekende ingeschreven en heeft en urgentieverklaring aangevraagd. Voorts merkt [gedaagde] op dat verkoop van de woning in verhuurde staat in ieder geval meer op, dan de resterende hypotheekschuld zal zijn.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering tot ontruiming, of een vordering van gelijke strekking, in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.2.
[eiser] heeft spoedeisend belang bij het gevorderde nu zij, ondanks de afspraken gemaakt in het convenant, nog steeds niet is ontslagen uit de hypothecaire geldlening, zij toestemming heeft verkregen van de rechtbank om de woning te verkopen, [Naam 1] de maandelijkse hypotheeklasten al een groot aantal maanden niet meer betaalt en voldoende aannemelijk is gemaakt dat de woning meer opbrengt in onbewoonde, dan in bewoonde staat.
4.3.
Dat [Naam 1] in de onderlinge relatie met [eiser] niet bevoegd was om de woning te verhuren kan [gedaagde] niet tegengeworpen worden. Het beroep door [eiser] op de onbevoegdheid van [Naam 1] wordt daarom verworpen.
4.4.
Het is voldoende aannemelijk geworden dat de door [gedaagde] en [Naam 1] gesloten schriftelijke (huur)overeenkomst niet kwalificeert als een huurovereenkomst, dan wel als een schijnconstructie moet worden aangemerkt. Dat er een schriftelijk, als huurovereenkomst betitelde, overeenkomst is gesloten en dat, vooralsnog, moet worden aangenomen dat [gedaagde] (huur)betalingen aan [Naam 1] (heeft) gedaan, wat door [eiser] overigens wordt betwist, maakt dit niet anders. [gedaagde] is feitelijk bij [Naam 1] ingetrokken op het moment dat zij een affectieve relatie hadden. Als woonadres van [Naam 1], als verhuurder, staat in de huurovereenkomst het adres van de woning, het gehuurde, vermeld. De woning noch een deel daarvan is ter beschikking gesteld aan [gedaagde]. Daarmee wordt niet voldaan aan een van de vereiste elementen voor de totstandkoming van een huurovereenkomst (art. 6:201 BW). Weliswaar kan er, gelet op rechtspraak van de Hoge Raad, sprake zijn van gedeeld huurderschap, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Hier is sprake van samenwonen met de eigenaar met wie de huurder, in ieder geval ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst en lange tijd daarna, een affectieve relatie had. Van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 BW is derhalve geen sprake. Dat, zoals door [gedaagde] ter zitting is gesteld, [Naam 1] inmiddels al enige maanden niet meer in de woning woont, hetgeen door [Naam 1] ter zitting is bevestigd, maakt zulks niet anders.
4.5.
Ten overvloede wordt overwogen dat, voor zover wel van een huurveenkomst sprake is, deze als schijnconstructie geduid moet worden gelet op de affectieve relatie die ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst en in ieder geval lang daarna heeft bestaan. Er was, nu [gedaagde] feitelijk bij [Naam 1] introk, geen enkele reden voor het aangaan van een huurovereenkomst, in ieder geval is een valide reden daarvoor niet gesteld, noch gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan [gedaagde] aan de schriftelijk gesloten huurovereenkomst geen recht op verblijf in de woning ontlenen. Derhalve is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft.
Daarom zal de vordering om [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning, als hierna te melden, worden toegewezen. Nu [gedaagde] daar met haar kinderen verblijft zal haar gelet op die omstandigheden iets meer dan de gebruikelijke termijn tot ontruiming worden gegund. Deze termijn zal gesteld worden op 30 dagen na betekening van het onderhavige vonnis. Ook de vordering van [eiser] om toestemming te verlenen de woning zelf te (doen) ontruimen als [gedaagde] daarmee in gebreke blijft zal worden toegewezen. De vordering ter zake van een dwangsom zal worden afgewezen, nu [eiser] zelf zo nodig de ontruiming zal kunnen bewerkstelligen.
4.6.
De mede gevorderde machtiging aan de eisende partij om de ontruiming zo nodig zelf, met inroeping van de sterke arm, uit te doen voeren, wordt afgewezen. Op grond van de wet mag de eisende partij de ontruiming niet zelf ter hand nemen en is de gedwongen ontruiming voorbehouden aan de deurwaarder. De eisende partij heeft geen machtiging nodig om de hulp van de deurwaarder in te schakelen. De deurwaarder zelf behoeft, mede gelet op de artikelen 557 en 444 Rv geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm in te roepen.
4.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht 81,00
- salaris gemachtigde
980,00
Totaal € 1.061,00
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten aan de griffier niet mogelijk.
4.8.
Het vonnis zal zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [straatnaam] [nummer] ([postcode]) te [plaats] te ontruimen met alle daarin met haar aanwezige personen en aan haar toekomende zaken, en de sleutels af te geven aan [eiser],
5.2.
machtigt [eiser] om de [straatnaam] [nummer] ([postcode]) te [plaats] te ontruimen als [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling uit rechtsoverweging 5.1,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.061,00, waarvan € 81,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris voor de gemachtigde,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2019.