ECLI:NL:RBGEL:2019:6144

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
30 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1925
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van de Regeling inburgering en het Besluit inburgering

In deze zaak heeft eiser, die sinds 1994 in Nederland verblijft, een ontheffing van de inburgeringsplicht aangevraagd op basis van artikel 2.8a van het Besluit inburgering. Eiser stelt dat hij aantoonbaar voldoende is ingeburgerd en heeft twee werkgeversverklaringen overgelegd. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft echter het verzoek afgewezen, omdat eiser niet de afgelopen tien jaar onafgebroken in de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven is geweest. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.4a van de Regeling inburgering en dat de voorwaarden niet cumulatief zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorwaarden in artikel 2.4a cumulatief zijn en dat eiser niet aan de voorwaarde van tien jaar onafgebroken inschrijving voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Regeling en het Besluit inburgering niet in strijd zijn met internationaal of nationaal recht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de wettelijke bepalingen af te wijken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

(gemachtigde: B.C. Rots)

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft verweerder het verzoek van eiser om ontheffing van de inburgeringsplicht afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een ontheffing van de inburgeringsplicht aangevraagd op de grond dat hij aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. Daarbij heeft hij twee werkgeversverklaringen meegestuurd.
2. Verweerder heeft het verzoek geweigerd omdat, kort samengevat, eiser niet de afgelopen tien jaar onafgebroken in de Basisregistratie personen (Brp) heeft gestaan.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.4a van de Regeling inburgering (Regeling) en daarom recht heeft op ontheffing op grond van artikel 2.8a van het Besluit inburgering (Besluit). Het staat volgens eiser in ieder geval vast dat hij in de afgelopen twintig jaar veel meer dan tien jaar ingeschreven heeft gestaan in de Brp. In de periode dat hij niet ingeschreven stond in de Brp liep er een procedure over zijn verblijfsstatus. Eiser heeft in beroep nog twee verklaringen overgelegd die zijn opgemaakt door de directeur van de basisschool van zijn kinderen. Uit die stukken blijkt volgens eiser dat hij ook in de periode dat hij niet stond ingeschreven wel in Nederland verbleef.
Daarnaast betoogt eiser dat de drie voorwaarden uit artikel 2.4a van de Regeling gelet op de laatste wijziging van het artikel, niet cumulatief zijn.
Eiser voert ten slotte aan dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser verblijft namelijk sinds 1994 in Nederland. Hij heeft twee kinderen die geboren zijn in 2004 en 2007 en is al jaren werkzaam als vrijwilliger bij een sportclub. Om die reden moet verweerder volgens eiser gebruik maken van zijn bevoegdheid om op grond van 2.8b, tweede lid, van het Besluit ambtshalve ontheffing te verlenen.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat artikel 2.8b, tweede lid, van het Besluit ziet op de ontheffingsgrond dat aantoonbaar geleverde inspanningen zijn verricht. Eiser heeft het aanvraagformulier ingevuld dat ziet op de ontheffingsgrond dat hij voldoende aantoonbaar zou zijn ingeburgerd. Deze ontheffingsgrond is geregeld in artikel 2.8a van het Besluit. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat artikel 2.8b, tweede lid, van het Besluit niet van toepassing is, omdat de aanvraag op een andere ontheffingsgrond ziet. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Ook de beroepsgrond dat de drie voorwaarden van artikel 2.4a van de Regeling niet cumulatief zijn, slaagt niet. Met de laatste wijziging van de bepaling is in de opsomming van de voorwaarden onder a het woord ‘en’ weggehaald. [1] Omdat bij deze wijziging door de wetgever geen enkele toelichting is gegeven, kan de rechtbank niet anders dan de bepaling beoordelen aan de hand van de tekst. De puntkomma aan het einde van de zin onder a en het woord ‘en’ aan het einde van de zin onder b in samenhang gelezen maken dat sprake is van een cumulatieve opsomming. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser ook na de wetswijziging nog steeds aan alle voorwaarden moet voldoen om in aanmerking te komen voor ontheffing. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser dus moest toetsen aan de hand van artikel 2.4a van de Regeling. Onder a in dat artikel wordt bepaald dat de inburgeringsplichtige volgens de Brp ten minste tien jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven moet zijn geweest. Eiser is ingeschreven in de Brp van 2 oktober 1995 tot 9 april 1998 en van 21 september 2012 tot heden. Eiser staat dus nog geen tien jaar onafgebroken ingeschreven in de Brp. Daarmee voldoet eiser dus niet aan de voorwaarde van artikel 2.4a, onder a, van de Regeling. De Regeling noch enig ander wettelijk voorschrift maakt het verweerder mogelijk af te wijken van deze voorwaarde van tien jaar onafgebroken in de Brp ingeschreven te zijn.
8. Als een wettelijke regeling verweerder geen mogelijkheid geeft hiervan af te wijken, zijn verweerder en de rechter daaraan gebonden. Alleen als de wettelijke bepaling in strijd is met internationaal of hoger nationaal recht moeten verweerder en de rechter deze bepaling buiten toepassing laten. Van strijd met internationaal recht is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat artikel 2.4a van de Regeling in strijd is met hoger nationaal recht. Artikel 2.8a van het Besluit zegt alleen maar dat ontheffing wordt verleend als verweerder van oordeel is dat de inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. De voorwaarde van tien jaar onafgebroken in de Brp ingeschreven staan, kan een invulling zijn van het criterium aantoonbaar voldoende ingeburgerd. De Regeling is dus niet in strijd met het Besluit.
In bijzondere gevallen kan een wettelijke bepaling ook buiten toepassing worden gelaten als deze in strijd is met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet, gelet op de ruime beoordelingsruimte van verweerder in dit geval, geen aanleiding artikel 2.4a onder a, van de Regeling onevenredig te achten. Dat eiser wellicht al langer dan tien jaar in Nederland verblijft, twee kinderen heeft en al jaren werkzaam is als vrijwilliger bij een sportclub, heeft verweerder dus geen aanleiding hoeven geven artikel 2.4a, onder a, van de Regeling buiten toepassing te laten. Deze bijzondere omstandigheden kunnen daarom geen reden zijn voor een ander besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Besluit inburgering
Artikel 2.8a
1. Onze Minister verleent op aanvraag ontheffing van de inburgeringsplicht, indien Onze Minister van oordeel is dat een inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing.
Artikel 2.8b
1. Een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, van de wet. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.
2. In bijzondere gevallen die de inburgeringsplichtige betreffen, kan Onze Minister ambtshalve besluiten tot het verlenen van de ontheffing.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verlenen van de ontheffing.
Regeling inburgering
Artikel 2.4a
De minister verleent de ontheffing, bedoeld in artikel 2.8a van het besluit, indien:
a. de inburgeringsplichtige volgens de basisregistratie personen ten minste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven is geweest;
b. de inburgeringsplichtige naar het oordeel van de minister aantoonbaar gedurende ten minste 5 jaar betaald werk of vrijwilligerswerk heeft verricht in Nederland; en
c. in een gesprek is vastgesteld dat de inburgeringsplichtige de vaardigheden in de Nederlandse taal, bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a en b, van het besluit, beheerst op het in dat artikel bedoelde niveau.

Voetnoten

1.Stcrt. 2018, 15700.