ECLI:NL:RBGEL:2019:6094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
C/05/341643 / FA RK 18-2559
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met internationale aspecten

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een moeder en een vader met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Altena, verzocht om een definitieve zorgregeling waarbij het kind om de week van vrijdag uit school tot maandag voor school bij de vader verblijft. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.J. Joosten, voerde verweer en stelde dat hij de zorgregeling niet kon nakomen vanwege persoonlijke problemen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van het kind is dat er regelmatig contact is met de vader en legde de zorgregeling definitief vast, met een dwangsom van € 50 per keer dat de vader de regeling niet naleeft, tot een maximum van € 5.000.

Daarnaast heeft de moeder verzocht om erkenning van een Marokkaanse uitspraak over kinderalimentatie, waarbij de vader was veroordeeld tot betaling van 2.500 Marokkaanse Dirham per maand. De rechtbank oordeelde dat de Marokkaanse beschikking in Nederland kan worden erkend, omdat deze aan de voorwaarden voor erkenning voldoet. De rechtbank wees het verzoek van de moeder om een nieuwe vaststelling van de kinderalimentatie af, omdat de Marokkaanse beschikking al in deze behoefte voorziet. De uitspraak benadrukt het belang van een stabiele zorgregeling voor het kind en de noodzaak voor de vader om zijn verantwoordelijkheden na te komen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/341643 / FA RK 18-2559 en
C/05/337999 / FA RK 18-1672
Datum uitspraak: 9 december 2019
beschikking alimentatie en zorgregeling
in de zaken van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw en/of de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G. Altena te Arnhem,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man en/of de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.H.J. Joosten te Arnhem.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de tussenbeschikkingen van deze rechtbank van 9 augustus 2018 en 14 december 2018 en de daarin genoemde stukken;
  • het verweerschrift kinderalimentatie, ingekomen op 29 november 2018;
  • een F9 formulier met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 14 februari 2019;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 18 februari 2019;
  • een F9 formulier met bijlagen van de vrouw, ingekomen per e-mail op 19 maart 2019;
  • een F9 formulier van de vrouw met een wijziging/vermeerdering verzoek, ingekomen op 24 april 2019;
  • een F9-formulier met bijlage van de vrouw, ingekomen per e-mail op 25 april 2019;
  • het bericht van de vrouw met producties, ingekomen per fax op 31 oktober 2019;
  • het bericht van de man, ingekomen per fax op 4 november 2019.
1.2.
[het kind] is bij beschikking van 16 september 2019 (zaakkenmerk: 357890/ 19-1087) onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar.
1.3.
In de beschikking van 9 augustus 2018 heeft de rechtbank onder meer de Raad verzocht te rapporteren en te adviseren over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, en is iedere verdere beslissing aangehouden. Het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie is eerder afgesplitst maar wordt in deze beschikking gelijktijdig behandeld.
1.4.
In de beschikking van 14 december 2018 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij moeder vastgesteld en een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de man en [het kind] inhoudende dat [het kind] met ingang van 7 januari 2019 om de week van vrijdag uit school tot maandag voor school bij de vader verblijft. Verder is iedere beslissing aangehouden tot 19 maart 2019 en zijn de advocaten van partijen verzocht de rechtbank en de Raad uiterlijk op 19 maart 2019 te berichten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
1.5.
De moeder heeft bij verzoekschrift van 28 mei 2018 diverse verzoeken gedaan. De verzoeken waarop nog geen definitieve beslissing is genomen betreffen de zorgregeling en de kinderalimentatie.
1.6.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek omtrent de zorgregeling gewijzigd. Zij verzoekt om de voorlopige zorgregeling waarbij [het kind] om de week van vrijdag uit school tot maandag voor school bij de vader verblijft als definitieve zorgregeling vast te leggen, op straffe van een dwangsom van € 250 per keer dat de vader de omgang niet nakomt.
1.7.
De moeder heeft haar verzoek over de kinderalimentatie bij bericht van 31 oktober 2019 gewijzigd en verzoekt te bepalen dat de Marokkaanse uitspraak waarin is bepaald dat de man aan de vrouw € 233,42 dient te voldoen, wordt erkend en voorts te bepalen dat de man dat bedrag aan de vrouw dient te voldoen.
1.8.
Bij het bericht van 31 oktober 2019 heeft de moeder haar verzoek vermeerderd en verzocht om haar met het eenhoofdig gezag over [het kind] te belasten.
1.9.
De vader heeft op alle punten verweer gevoerd.
1.10.
Op de mondelinge behandeling van 5 november 2019 waren de partijen aanwezig bijgestaan door hun advocaten. Mevrouw Wubbels als zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd de heer R. Meinicke.

2.De verdere beoordeling

De zorgregeling
2.1.
Sinds de beschikking van 14 december 2018 verloopt de voorlopige zorgregeling met horten en stoten. Hoewel [het kind] het erg naar zijn zin heeft bij zijn vader en hem graag regelmatig wil zien, stopt zijn vader regelmatig de zorgregeling, omdat hij volwassenproblematiek in zijn relatie met [het kind] erbij haalt. Zo heeft de vader op dit moment een probleem in de samenwerking met de gezinsvoogd en heeft hij daarom gezegd dat hij de zorgregeling weer wil opschorten. Ook ter zitting heeft de vader gezegd dat hij geen contact wil met [het kind] zolang hij geen ‘vrijbrief’ heeft voor als hij in de gevangenis komt.
2.2.
De moeder heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd zoals hiervoor omschreven. Zij verzoekt om een dwangsom op te leggen om ervoor te zorgen dat de vader de zorgregeling nakomt zodat [het kind] niet meer wordt teleurgesteld.
2.3.
Ter zitting heeft de zittingsvertegenwoordigster van de Raad geadviseerd om de voorlopige zorgregeling definitief vast te leggen en de uitvoering/invulling daarvan over te laten aan de gezinsvoogd. Daarbij moet aan de vader misschien hulp worden aangeboden op het gebied van psycho-educatie zodat hij de volwassenproblematiek kan loskoppelen van zijn omgang met [het kind] . De Raad maakt zich zorgen of de vader begrijpt wat het steeds stop zetten van de zorgregeling betekent voor [het kind] .
2.4.
De gezinsvoogd heeft geadviseerd om de huidige voorlopige zorgregeling als definitieve regeling vast te leggen.
2.5.
Gelet op wat er op de zitting is besproken en gezien de overgelegde stukken overweegt de rechtbank als volgt. De ouders zitten in een impasse die niet lijkt te worden doorbroken. [het kind] komt daardoor klem te zitten, dit blijkt ook uit het feit dat er een ondertoezichtstelling is uitgesproken. [het kind] wil graag contact met zijn vader en dat is ook belangrijk voor [het kind] . De moeder zegt dat zij volledig achter dit contact staat en dat zij het voor [het kind] heel belangrijk vindt dat hij niet meer wordt teleurgesteld. De vader lijkt het contact met [het kind] te koppelen aan zijn eigen volwassen problemen.
2.6.
De rechtbank maakt zich met de Raad zorgen over deze situatie. [het kind] wil graag contact met zijn vader, maar wordt daarin regelmatig in teleurgesteld door zijn vader. Het is aan de vader om, eventueel met hulpverlening, ervoor te zorgen dat hij de problematiek die hij ervaart met de moeder en de gezinsvoogd kan loskoppelen van zijn contact met [het kind] . Alle partijen zijn het erover eens dat als de voorlopige zorgregeling wordt nagekomen deze goed past bij de situatie. De rechtbank zal dan ook de voorlopige zorgregeling waarbij [het kind] om de week van vrijdag uit school tot maandag voor school bij de vader verblijft definitief vastleggen.
2.7.
Wat betreft de door de vrouw verzochte dwangsom overweegt de rechtbank als volgt. Voordat de rechter een beslissing neemt over het verzoek tot het opleggen van een dwangsom beziet de rechter of de ouders het samen eens kunnen worden. De rechter kan, als de ouders het niet eens worden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, of bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ten uitvoer kunnen worden gelegd.
Het is duidelijk dat de ouders het niet samen eens kunnen worden. De vader stelt steeds verschillende eisen aan het doorgaan van de zorgregeling en stopt het contact met [het kind] als zijn eisen niet worden ingewilligd. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de vader dat een dwangsom, die op de zitting voor het eerst is verzocht, in strijd zou zijn met de goede procesorde. Dit omdat de vader zich op de zitting tegen de verzochte dwangsom voldoende heeft kunnen verweren.
2.8.
De rechtbank overweegt verder dat het belang van [het kind] zich niet verzet tegen het opleggen van een dwangsom, het is juist in het belang van [het kind] dat er een dwangsom wordt opgelegd zodat de vader de zorgregeling naar verwachting blijft nakomen. De rechtbank verwacht met de dwangsom een prikkel te geven aan de vader dat hij de vastgestelde zorgregeling stipt moet nakomen om op die manier de huidige impasse te doorbreken. De verzochte dwangsom wordt gematigd en tot een maximum beperkt, zoals hierna opgenomen.
De beëindiging van het gezamenlijk gezag
2.9.
De moeder heeft in de brief van 31 oktober 2019 verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag. De moeder heeft ter zitting verzocht om dit verzoek aan te houden zodat er met behulp van de gezinsvoogd de komende periode kan worden beoordeeld of beëindiging van het gezag noodzakelijk is. De vader heeft hier verweer tegen gevoerd en gesteld dat de moeder niet ontvankelijk is in haar verzoek.
2.10.
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de moeder aan te houden nu er pas sinds september 2019 een ondertoezichtstelling is en het verzoek nu daarom wat te vroeg is.
2.11.
De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen op het verzoek van de moeder. Het verzoek zal daarom niet worden aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de moeder onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast zijn er nu nog onvoldoende gronden om over te gaan tot de beëindiging van het gezamenlijk gezag. Het is de rechtbank niet gebleken dat de moeder, behalve voor de toestemming voor een vakantie, wordt belemmerd in het nemen van gezagsbeslissingen. Er is pas sinds een maand een ondertoezichtstelling die er mede op is gericht om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Het is nu daarom nog te vroeg om te concluderen dat er binnen afzienbare tijd geen sprake is van verbetering. Er ligt een taak bij de ouders en de gezinsvoogd om de komende tijd alles in het werk te stellen om de communicatie en de verstandhouding te verbeteren. Indien de moeder bij het einde van de ondertoezichtstelling nog steeds meent dat beëindiging van het gezamenlijk gezag noodzakelijk is, staat het haar vrij om een nieuw verzoek daartoe in te dienen. Het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijke gezag zal worden afgewezen.
De kinderalimentatie
2.12.
Partijen hebben in Marokko bij de rechtbank te [plaats] een echtscheidingsprocedure gevolgd. Door die rechtbank is de man op [dag] 2018 veroordeeld om aan de vrouw te voldoen als kinderalimentatie 2.500 Marokkaanse Dirham per maand (volgens de huidige omrekenkoers gaat het om een bedrag van € 233,42 per maand). De man heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Door het gerechtshof te [plaats] is het hoger beroep op [dag] 2019 ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.13.
De vrouw heeft aanvankelijk verzocht een kinderalimentatie van € 500 per maand vast te stellen. Bij brief van 31 oktober 2019 heeft zij verzocht dat de rechtbank de uitspraak van de rechtbank in Marokko zal erkennen en te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 233,42 aan kinderalimentatie bij vooruitbetaling dient te betalen. De man heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van het verzoek van de vrouw en hij blijft bij zijn verweer dat de moeder vanwege litispendentie niet ontvankelijk is in haar verzoek. Voor zover de vrouw kan worden ontvangen in haar gewijzigde verzoek stelt de man dat vanwege artikel 431 Rv jo 985-994 Rv de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek om tenuitvoerlegging.
Rechtsmacht
2.14.
Gelet op het internationale karakter dient eerst ambtshalve de rechtsmacht te worden beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft op grond van artikel 3, aanhef en onder a en b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Alimentatieverordening), nu zowel de vrouw en [het kind] als de man hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland. Ingevolge artikel 15 van de Alimentatieverordening in verbinding met artikel 3 van het Haags Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is Nederlands recht op het verzoek van toepassing. Immers, ingevolge de in artikel 3 van het Haags Protocol vastgelegde hoofdregel worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.
Wijziging verzoek2.15. Nu de vrouw een gewijzigd verzoek heeft gedaan en de man daartegen verweer heeft gevoerd, dient de rechtbank eerst te beslissen of de vrouw ontvangen kan worden in haar gewijzigde verzoek. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar gewijzigde verzoek. De man heeft tijdig kennis kunnen nemen van het gewijzigde verzoek en daarnaast was de man van de uitspraak van de rechtbank te [plaats] al op de hoogte. Bovendien is het een lager bedrag aan alimentatie dan de vrouw in haar oorspronkelijke verzoek heeft gedaan zodat de wijziging de man niet benadeelt.
Erkenning Marokkaanse beschikking
2.16.
Volgens lid 1 van artikel 431 Rv kan een beslissing die is gegeven door de rechter van een vreemde staat niet in Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling zoals bedoelt in artikel 985 of 993 Rv. Op grond van lid 2 van artikel 431 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan.
2.17.
Marokko is geen EU-lidstaat en is ook niet aangesloten bij de Haagse verdragen inzake alimentatie zodat er moet worden beoordeeld op basis van het commune Nederlands internationaal privaatrecht of de Marokkaanse beschikking in Nederland kan worden erkend. De Nederlandse wetgeving bevat geen regels over de erkenning van buitenlandse beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen. In de rechtspraak zijn criteria ontwikkeld over de erkenning. Nu de Marokkaanse beschikking op grond van lid 1 van artikel 431 Rv niet ten uitvoer kan worden gelegd in Nederland, kan het geding op grond van lid 2 opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig worden gemaakt. De rechtbank dient in dit kader de vraag te beantwoorden of de Marokkaanse beschikking voor erkenning vatbaar is. De Hoge Raad heeft in de Gazprom-uitspraak (ECLI:NL:HR:2014:2838) bevestigd dat een buitenlandse beslissing van rechtswege moet worden erkend, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;
de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;
de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
e buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
2.18.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling of de Marokkaanse rechter op een internationaal aanvaardbare grond rechtsmacht toekwam aansluiting kan worden gezocht bij de bevoegdheidsgronden van de Alimentatieverordening (zie ook de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018 ECLI:NL:GHARL2018:10970). Op grond daarvan was de Marokkaanse rechter bevoegd omdat het alimentatieverzoek een nevenverzoek was in de echtscheidingsprocedure. Verder is de beslissing tot stand gekomen na een behoorlijke rechtspleging en is er ook geen blijk van dat de beslissing in strijd is met de openbare orde. Daarnaast is niet gebleken dat de Marokkaanse beschikking onverenigbaar is met een beslissing van de Nederlandse rechter zoals hiervoor onder sub d opgenomen. Nu dit de eerste keer is dat de alimentatie onderdeel is van een procedure tussen partijen in Nederland.
2.19.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de Marokkaanse beschikking in Nederland kan worden erkend en dat er voor de verzochte vaststelling van de kinderalimentatie zoals de moeder heeft verzocht geen ruimte is omdat de Marokkaanse beschikking daar al in voorziet. De rechtbank komt daarom niet toe aan een nieuwe beoordeling, gebaseerd op lid 2 van artikel 431 Rv en wijst dat verzoek van de vrouw af.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt vast als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat:
- [het kind] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
bij de vader verblijft: om de week van vrijdag uit school tot maandag voor school, waarbij de vader [het kind] haalt en brengt;
3.2.
bepaalt dat de vader voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 3.1 bepaalde, aan de moeder een dwangsom verbeurt van € 50, tot een maximum van € 5.000;
3.3.
erkent de tussen partijen gewezen beschikking van het gerechtshof te [plaats] (Marokko) van [dag] 2019 kenmerk [zaaknummer];
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.A. Roodenburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen als griffier en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. I. de Bruin op 9 december 2019.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.