ECLI:NL:RBGEL:2019:5841

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/05/358945 / KG ZA 19-396
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overschrijving kentekenbewijs van een auto na diefstal en de geldigheid van de overdracht

In deze zaak, die op 5 november 2019 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de eiser, aangeduid als [Eiser], vordert dat de gedaagde, aangeduid als [Gedaagde], wordt verplicht om mee te werken aan de overschrijving van het kentekenbewijs van een auto op naam van [Eiser]. De auto, een Volkswagen Polo, was door [Eiser] te koop aangeboden op Marktplaats, maar werd in februari 2019 gestolen. [Gedaagde] heeft de auto op 1 maart 2019 gekocht van onbekende mannen, maar de rechtbank oordeelt dat de overdracht niet geldig is omdat [Gedaagde] onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van de verkopers. De rechtbank concludeert dat [Eiser] de eigenaar van de auto is gebleven en dat [Gedaagde] geen beroep kan doen op bescherming onder artikel 3:86 lid 1 BW, omdat hij niet te goeder trouw was. De vorderingen van [Eiser] worden toegewezen, terwijl de vorderingen van [Gedaagde] in reconventie worden afgewezen. De rechtbank legt een dwangsom op aan [Gedaagde] voor het geval hij niet meewerkt aan de overschrijving van het kentekenbewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/358945 / KG ZA 19-396
Vonnis in kort geding van 5 november 2019
in de zaak van
[Eiser in conventie, verweerder in reconventie],
[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.J.M. Groen te Almere,
tegen
[Gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Fazrhi te Utrecht.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6 van 20 september 2019,
  • een brief met producties 1 tot en met 6 tevens houdende een mededeling (voorwaardelijke) eis in reconventie van 18 oktober 2019 namens [Gedaagde],
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 22 oktober 2019,
  • de pleitnota namens [Eiser],
  • de pleitnota tevens houdende de eis in reconventie namens [Gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

2.1.
[Eiser] heeft zijn auto, een Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto), in februari 2019 te koop aangeboden op Marktplaats voor een bedrag van € 8.500,00. Hij heeft de auto vervolgens in verband met zijn vakantie in de straat van een vriend, de heer [kenteken]), geparkeerd. In de auto bevonden zich alle op naam van [Eiser] staande autopapieren, te weten de kentekencard, de tenaamstellingscode deel I en deel II en het keuringsbewijs d.d. 29 mei 2018.
2.2.
Op 2 maart 2019 is door [Eiser] aangifte van diefstal van de auto gedaan bij de politie, eenheid Midden-Nederland. [Gedaagde] heeft het kenteken van de auto op 2 maart 2019 op zijn naam gesteld. [Gedaagde] is vervolgens op 4 maart 2019 door de politie als verdachte aangehouden toen hij in de auto onderweg was van Arnhem naar Rotterdam. De auto is door de politie in beslag genomen. [Gedaagde] is na door de politie te zijn gehoord weer heengezonden.
2.3.
Bij brief van 5 maart 2019 heeft de RDW aan [Gedaagde] bericht dat de tenaamstelling van de auto vervallen is verklaard, omdat aangifte is gedaan van diefstal van de auto. Na een daartoe door [Gedaagde] aan de RDW gedaan verzoek heeft de RDW [Gedaagde] bij brief van 9 maart 2019 bericht dat de tenaamstelling weer is hersteld en dat [Gedaagde] weer aansprakelijk is voor de wettelijke voertuigverplichtingen voor de auto. Het kenteken van de auto is geschorst van 9 maart 2019 tot en met 9 maart 2020.
2.4.
[Gedaagde] heeft op 26 maart 2019 een klaagschrift ex artikel 552a Sr tot teruggave van de door de politie in beslaggenomen auto ingediend bij deze rechtbank, sector strafrecht (Rechtbanknummer: 19/250).
2.5.
Op 3 mei 2019 is de strafzaak jegens [Gedaagde] geseponeerd.
2.6.
De auto is op 17 mei 2019 door de politie dan wel het Openbaar Ministerie aan [Eiser] teruggeven.
2.7.
Bij beschikking van 22 mei 2019 is het klaagschrift van [Gedaagde] gegrond verklaard en de teruggave van de auto aan [Gedaagde] gelast.
2.8.
Bij brief van 23 juli 2019 heeft de RDW het verzoek van [Eiser], om afgifte van een vervangend kentekenbewijs en/of tenaamstellingscode en het kenteken van de auto over te schrijven op zijn naam, afgewezen, omdat de huidige geregistreerde eigenaar/houder van de auto daarvoor geen toestemming heeft gegeven. De advocaat van [Eiser] heeft vervolgens [Gedaagde] bij brief van 27 augustus 2019 verzocht om hem te berichten of hij alsnog bereid is om de kentekenbewijzen op de kortst mogelijke termijn, maar in ieder geval binnen zeven dagen na de dagtekening van de brief, over te schrijven op naam van [Eiser].
2.9.
De Belastingdienst heeft [Gedaagde] bij brief van 19 augustus 2019 een vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking gezonden, omdat de auto op de weg is gecontroleerd terwijl het kenteken van de auto was geschorst.
2.10.
Bij e-mailbericht van 5 september 2019 heeft de advocaat van [Gedaagde] de advocaat van [Eiser] bericht dat volgens [Gedaagde] geen sprake is van diefstal, dat hij de auto anders dan om niet en te goeder trouw heeft verkregen, dat hij zich op bescherming van artikel 3:86 lid 1 BW beroept en dat hij niet bereid is om het kentekenbewijs op naam van [Eiser] over te schrijven.
2.11.
Tot op heden heeft [Eiser] de auto onder zich. [Gedaagde] heeft alle autopapieren in zijn bezit en het kenteken van de auto staat nog altijd op zijn naam.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[Eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [Gedaagde] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis mee te werken aan overschrijving van het kentekenbewijs van de auto op zijn naam, meer in het bijzonder door afgifte aan [Eiser] van het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode met betrekking tot de auto, althans die handelingen te verrichten dat de auto daadwerkelijk ten name van [Eiser] wordt gesteld, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag voor iedere dag dat [Gedaagde] daarmee in gebreke blijft, een en ander onder de verplichting van [Eiser] om [Gedaagde] een vrijwaringsbewijs te verschaffen,
II. [Gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[Gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [Eiser], althans tot niet-ontvankelijkheid van [Eiser] in zijn vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[Gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis:
in reconventie:
I. [Eiser] zal veroordelen tot vergoeding van de kosten die verband houden met het gebruik van de auto, waaronder in ieder geval eventuele naheffingen dan wel boetes voor de motorrijtuigenbelasting, boetes als gevolg van verkeersovertredingen dan wel misdrijven en kosten dan wel aanspraken van derden als gevolg van het niet verzekerd zijn van de auto welke ontstaan dan wel opgelegd (zijn) gedurende de periode dat [Eiser] de auto onder zich heeft dan wel had terwijl deze te naam van [Gedaagde] gesteld staat dan wel stond;
in voorwaardelijke reconventie
II. [Eiser] zal veroordelen om binnen twee dagen na het in dit kort te wijzen vonnis de auto met sleutels en verdere toebehoren aan [Gedaagde] af te geven, althans die handelingen te verrichten dat [Gedaagde] daadwerkelijk de feitelijke macht over de auto terugkrijgt, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat [Eiser] daarmee in gebreke blijft;
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
III. [Eiser] zal veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.5.
[Eiser] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen de vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende uit de vorderingen en stellingen van [Eiser] en [Gedaagde] voort. Dat [Eiser] in de tussentijd in de auto heeft gereden, zoals [Gedaagde] stelt en [Eiser] betwist, doet daar niet aan af. Niet weersproken is dat [Eiser] in belangrijke mate afhankelijk is van het gebruik van de auto voor zowel zijn werk als vanwege de zorgtaken die hij verricht ten behoeve van zijn verstandelijke beperkte tweelingzus.
4.3.
Het verweer van [Eiser], dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding, wordt verworpen. Weliswaar bestaat er veel onduidelijkheid over de eigendomsvraag van de auto, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat de zaak niet kan worden behandeld in kort geding. Hierna zal dan ook worden overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
4.4.
[Eiser] vordert veroordeling van [Gedaagde] tot het verlenen van medewerking aan de overschrijving van het kentekenbewijs van de auto op zijn naam. [Eiser] stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat hij het bezit van de auto door diefstal heeft verloren en dat hij op grond van artikel 3:86 lid 3 BW de auto als zijn eigendom kan opeisen. [Gedaagde] komt volgens [Eiser] geen derdenbescherming toe als bedoeld in artikel 3:86 lid 1 BW, nu hij de auto op internet via Marktplaats heeft gekocht en [Gedaagde] niet te goeder trouw was ten tijde van de overdracht van de auto. [Eiser] stelt zich dan ook op het standpunt dat hij eigenaar van de auto is gebleven. Nu [Gedaagde] ten onrechte weigert het kentekenbewijs af te geven en mee te werken aan de overschrijving van het kentekenbewijs op zijn naam, ziet [Eiser] zich genoodzaakt zich te wenden tot de voorzieningenrechter met de onderhavige vorderingen. [Gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [Eiser]. Hij betwist dat [Eiser] het bezit van de auto heeft verloren door diefstal, zodat [Eiser] geen bescherming op grond van artikel 3:86 lid 3 BW toekomt. Daarnaast dient aan het beroep van [Eiser] op artikel 3:86 lid 3 BW voorbij te worden gegaan gelet op de gewekte schijn van beschikkingsbevoegdheid, nu [Eiser] de auto bij [kenteken] had achtergelaten met het oog op verkoop. Mogelijk is volgens [Gedaagde] zelfs sprake van verduistering door [kenteken], maar bezitsverlies als gevolg daarvan valt niet binnen het bereik van artikel 3:86 lid 3 BW. Voor zover [Gedaagde] de auto al van een beschikkingsonbevoegde zou hebben verkregen, stelt hij zich op het standpunt dat hem de bescherming ex artikel 3:86 lid 1 BW toekomt. Hij voert daartoe aan dat hij de auto anders dan om niet heeft verkregen en dat hij te goeder trouw was ten tijde van de overdracht van de auto. [Gedaagde] stelt zich dan ook op het standpunt dat hij eigenaar van de auto is geworden en dat de vorderingen van [Eiser] daarom dienen te worden afgewezen. [Gedaagde] vordert in reconventie veroordeling van [Eiser] tot vergoeding van alle kosten in verband met het gebruik van de auto en tot afgifte van de sleutels en verdere toebehoren van de auto. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
4.5.
In dit kort geding gaat het in de eerste plaats om de vraag of op 1 maart 2019 sprake is geweest van een geldige overdracht van de auto aan [Gedaagde] als bedoeld in artikel 3:84 BW, nu zowel [Eiser] als [Gedaagde] menen dat zij eigenaar van de auto zijn gebleven respectievelijk geworden.
4.6.
In dit verband dient allereerst te worden vastgesteld dat onweersproken is dat [Eiser] in ieder geval tot de overdracht van de auto aan [Gedaagde] op 1 maart 2019 eigenaar was van de auto. Volgens [Gedaagde] heeft hij de auto op vrijdag 1 maart 2019 om 23.00 uur op een openbaar terrein in Arnhem gekocht van twee voor hem onbekende mannen. Desgevraagd heeft [Gedaagde] bij monde van zijn advocaat ter zitting verklaard dat hij de identiteit van de mannen niet weet en dat hij ook op het moment van de overdracht van de auto geen navraag heeft gedaan naar hun identiteit. Niet kan worden vastgesteld dat het [Eiser] en/of [kenteken] was respectievelijk waren die de overdracht hebben gedaan, nu dat uitdrukkelijk door [Eiser] wordt betwist en [Gedaagde] zelf niet weet van wie hij de auto heeft verkregen. Het enkele feit dat [Eiser] de auto in zijn vakantie bij [kenteken] heeft achtergelaten met het oog op verkoop, de kentekenbewijzen in de auto heeft achtergelaten, [Gedaagde] daarover de beschikking heeft gekregen, evenals de (originele; zie hierna) sleutel, maakt niet dat daarmee de (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid van onbekende derden is gegeven. Vreemd blijft wel dat [Gedaagde] de beschikking kreeg over een originele sleutel, waarvan [Eiser] zegt dat hij die in november 2018 is kwijt geraakt, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat [Gedaagde] de auto van een beschikkingsbevoegde heeft verkregen, zodat de overdracht daarvan in beginsel niet geldig is. Dit is slechts anders indien de verkrijger, in dit geval [Gedaagde], zich op de bescherming van artikel 3:86 lid 1 BW kan beroepen. Daarvoor is nodig dat hij op het moment van de bezitsverkrijging van de auto te goeder trouw was, waarbij geldt dat daarvan ingevolge artikel 3:11 BW slechts sprake kan zijn wanneer hij, indien hij niet van de onbevoegdheid op de hoogte was, daarvan in de gegeven omstandigheden ook niet op de hoogte behoorde te zijn. Van de verkrijger kan, afhankelijk van de gegeven omstandigheden, enig onderzoek worden gevergd. Onder omstandigheden kan dan ook van hem worden verlangd dat hij een onderzoek instelt naar de identiteit van de vervreemder. In dit verband is het navolgende van belang.
4.7.
Zoals hiervoor reeds overwogen heeft [Gedaagde] de auto volgens hem op vrijdag 1 maart 2019 om 23.00 uur op een openbaar terrein verkregen van twee voor hem onbekende mannen. Verder staat vast dat de auto door [Eiser] op Marktplaats te koop is aangeboden voor een bedrag van € 8.500,00 en dat [Gedaagde], zo heeft [Gedaagde] bij monde van zijn advocaat ter zitting verklaard, de auto van de twee mannen heeft gekocht voor een bedrag van € 6.000,00 dat hij contant heeft betaald. Bij de overdracht van de auto zijn aan [Gedaagde] alle autopapieren overhandigd, alsmede één autosleutel. Door de mannen is aan [Gedaagde] medegedeeld dat nog naar de reservesleutel zal worden gezocht die nog ergens thuis zou liggen. [Gedaagde] heeft naar eigen zeggen gecontroleerd of de gegevens op de autopapieren overeenkwamen met de gegevens van de auto, hetgeen volgens hem het geval was. Ondanks het feit dat de auto op het moment van de overdracht niet meer kon worden overgeschreven op naam van [Gedaagde], omdat de Jumbo waarin zich een kentekenloket bevindt was gesloten, is de auto door de twee mannen na contante betaling van de koopsom door [Gedaagde] aan [Gedaagde] overgedragen in goed vertrouwen dat de auto de volgende dag door [Gedaagde] zou worden overgeschreven op zijn naam. Daarnaast heeft [Gedaagde] met de mannen afgesproken dat zij hem het adres zouden sturen waarnaar [Gedaagde] het vrijwaringsbewijs kon opsturen. Vaststaat dat [Gedaagde] niet over adresgegevens van de mannen beschikt, noch over een betalingsbewijs.
4.8.
Alle hierboven genoemde omstandigheden bij elkaar genomen is er aanleiding voor het oordeel dat [Gedaagde] onvoldoende aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan voor een geslaagd beroep op artikel 3:86 lid 1 BW. Op grond van de plaats en het tijdstip van de overdracht, het feit dat slechts één autosleutel is overhandigd, de aanmerkelijk lagere verkoopprijs dan waarvoor de auto stond aangeboden op Marktplaats en het feit dat de auto aan [Gedaagde] is overgedragen zonder te zijn overgeschreven op naam van [Gedaagde] moet worden geconcludeerd dat [Gedaagde] gegronde reden had te twijfelen aan de beschikkingsbevoegdheid van de twee mannen. [Gedaagde] had in de gegeven omstandigheden nader onderzoek dienen te verrichten naar hun identiteit. Zo had [Gedaagde] onder meer kunnen nagaan of de identiteit van één van de mannen overeenkwam met de naam op het kentekenbewijs van de auto. Vast staat dat [Gedaagde] in het geheel niet naar de identiteit van de mannen heeft gevraagd en niet weet van wie hij de auto heeft verkregen. Het enkel vergelijken van de gegevens op de aan hem overhandigde autopapieren met de gegevens van de auto is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat [Gedaagde] kan worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw. [Gedaagde] komt dan ook niet de bescherming ex artikel 3:86 lid 1 BW toe. Dit betekent dat [Gedaagde] geen eigenaar van de auto is geworden. Nu [Gedaagde] geen beroep kan doen op artikel 3:86 lid 1 BW en [Eiser] eigenaar van de auto is gebleven kan onbesproken blijven de vraag of sprake is van diefstal of verduistering, alsmede de vraag of in geval van verduistering een beroep kan worden gedaan op artikel 3:86 lid 3 BW. Hetgeen partijen daaromtrent hebben aangevoerd zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [Eiser] zullen worden toegewezen en dat de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie van [Gedaagde] zullen worden afgewezen. [Gedaagde] kan de eigendomskwestie verder in een bodemprocedure aan de orde stellen. Daarin kan dan ook betrokken worden in hoeverre er grond is voor verhaal van kosten op [Eiser] waarvoor [Gedaagde] aansprakelijk is gehouden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen op dit punt.
4.10.
De door [Eiser] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.11.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld op de wijze zoals hierna volgt, nu [Eiser] op basis van een toevoeging procedeert. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [Eiser] in conventie worden begroot op:
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.061,00
4.12.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [Eiser] begroot op € 490,00 (factor 0,5 × tarief € 980,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [Gedaagde] om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan overschrijving van het kentekenbewijs van de auto ten name van [Eiser], meer in het bijzonder door afgifte aan [Eiser] van het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode met betrekking tot de auto, althans die handelingen te verrichten dat de auto daadwerkelijk ten name van [Eiser] wordt gesteld, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [Gedaagde] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt, een en ander onder de verplichting van [Eiser] om [Gedaagde] een vrijwaringsbewijs te verschaffen,
5.2.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [Eiser] tot op heden begroot op € 1.061,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat en bepaalt dat [Gedaagde] deze kosten dient te voldoen aan de advocaat van [Eiser];
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in (voorwaardelijke) reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [Eiser] tot aan de uitspraak van dit vonnis begroot op € 490,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.