In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 december 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Krabben-Tmim, vorderde terugbetaling van een lening die zij aan de gedaagde had verstrekt. De procedure volgde op een tussenvonnis van 7 augustus 2019, waarin de kantonrechter de eiser in de gelegenheid stelde om bewijs te leveren van de gestelde afspraak tussen partijen over de terugbetaling van de bedragen door de gedaagde. De eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een bankafschrift en WhatsApp-berichten, waaruit zij stelt dat de gedaagde erkent dat hij het geleende geld moet terugbetalen.
De eiser heeft daarnaast verzocht om een anonieme getuige te horen, omdat zij vreesde voor represailles van de gedaagde. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende onderbouwd heeft waarom de getuige bang is voor de gedaagde en dat er geen objectieve grondslag aanwezig is voor het verzoek tot anonieme getuigenverklaring. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser voor het overige afgewezen, omdat niet bewezen is dat er een afspraak was over de terugbetaling van de overige bedragen.
De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.250,00, met wettelijke rente, en heeft de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 226,88. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2019.