ECLI:NL:RBGEL:2019:5549

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
7442324
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening met verzoek om anonieme getuigenverklaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 december 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Krabben-Tmim, vorderde terugbetaling van een lening die zij aan de gedaagde had verstrekt. De procedure volgde op een tussenvonnis van 7 augustus 2019, waarin de kantonrechter de eiser in de gelegenheid stelde om bewijs te leveren van de gestelde afspraak tussen partijen over de terugbetaling van de bedragen door de gedaagde. De eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een bankafschrift en WhatsApp-berichten, waaruit zij stelt dat de gedaagde erkent dat hij het geleende geld moet terugbetalen.

De eiser heeft daarnaast verzocht om een anonieme getuige te horen, omdat zij vreesde voor represailles van de gedaagde. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende onderbouwd heeft waarom de getuige bang is voor de gedaagde en dat er geen objectieve grondslag aanwezig is voor het verzoek tot anonieme getuigenverklaring. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser voor het overige afgewezen, omdat niet bewezen is dat er een afspraak was over de terugbetaling van de overige bedragen.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.250,00, met wettelijke rente, en heeft de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 226,88. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2019.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7442324 \ CV EXPL 19-137 \ 520 \ 858
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M. Krabben-Tmim
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde Das Rechtsbijstand Amsterdam
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 augustus 2019
- de akte van [eiser] van 4 september 2019, met producties
- de antwoordakte van [gedaagde] van 2 oktober 2019.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
7 augustus 2019. In dat tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag hoe zij bewijs wil leveren van de door haar gestelde afspraak tussen partijen dat [gedaagde] de door [eiser] aan hem betaalde bedragen zou terugbetalen.
2.2.
[eiser] heeft bij akte twee producties in het geding gebracht: een bankafschrift en een uitdraai van WhatsAppbericht van partijen.
De omschrijving op het bankafschrift (ter zake van een betaling van € 250,00 door [gedaagde] aan [eiser] ) luidt:
“bekeuringen + belasting golf,rest volgt,zsm”.
De WhatsApp berichten luiden als volgt:
[eiser] :
“Ik zal alles op papier voor je zetten heb alles op de afschriften staan daar komen we wel uit als het niet veel was had je er mij niet over gehoord heb ook uit liefde aan je gegeven maar je hebt ook steeds geleend wat ik overgemaakt heb aan je”
“We spreken wel een keer af”
“Zou fijn zijn als je maandelijks wat kon storten herfinanciering”
[gedaagde] :
“Klopt helemaal wat je zegt heb ook verschillende keren om je hulp gevraagd ja inderdaad maar om die auto heb ik nooit gevraagd om een voorbeeld te noemen dat weet jij ook wel goed schrijf alles maar op we komen daar vast wel uit onder een kop koffie”
[eiser] :
“Nee heb het niet over de auto”
[gedaagde] :
“Kom op Joke komt best wel goed”
2.3.
[eiser] stelt primair dat uit het bankafschrift en de WhatsAppberichten blijkt dat sprake is van een lening en dat [gedaagde] erkent dat hij het geleende geld moet terugbetalen.
Voor zover zij met het voorgaande niet heeft voldaan aan haar bewijslast, wenst [eiser] een getuige anoniem te (laten) horen, omdat gevreesd wordt voor represailles van [gedaagde] .
[eiser] stelt dat het anoniem horen van de getuige, afgezet tegen het belang van de waarheidsvinding en de belangen van de betrokken partijen, gerechtvaardigd is indien een getuige met het oog op een door hem af te leggen verklaring zodanig bedreigd wordt dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, gevreesd moet worden voor het leven, de gezondheid of de veiligheid, dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van de getuige of van een ander persoon. Daarvan is volgens [eiser] in dit geval sprake. [eiser] stelt dat zij in haar akte niet kan vermelden waarom en op welke wijze de anonieme getuige bang is voor [gedaagde] , omdat [gedaagde] deze getuige dan zou kunnen achterhalen en kunnen benaderen.
2.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] met de door haar bij akte overgelegde producties niet slaagt in haar bewijsopdracht en dat het anoniem horen van getuigen niet aan de orde is, nu het verzoek niet concreet is onderbouwd.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de geschreven mededelingen van [gedaagde] –
“rest volgt zsm”en
“Klopt helemaal (…) Kom op Joke komt best wel goed”, binnen de context waarin deze moeten worden gelezen – onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat [eiser] heeft bewezen dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de aan hem betaalde bedragen zou terugbetalen.
2.6.
De kantonrechter overweegt het volgende ten aanzien van het aangeboden getuigenbewijs.
Aan het horen van een getuige zijn wettelijke formaliteiten verbonden. Op grond van artikel 170 lid 1 Rv dient ten minste een week voor het verhoor de naam en woonplaats van de getuige te worden opgegeven aan de wederpartij en aan de griffier en artikel 177 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter de getuige ter zitting vraagt naar zijn naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats. Daarnaast moeten partijen en hun raadslieden op grond van artikel 179 lid 2 Rv vragen kunnen stellen aan de getuige. Hoewel deze formaliteiten anders doen impliceren, blijkt uit de jurisprudentie (onder meer Hof Den Haag, 3 september 1991, ECLI:NL:GHSGR:1991:AB8501) dat een anonieme getuigenverklaring wel mogelijk is, zij het dat deze mogelijkheid volgens de Hoge Raad sterk moet worden begrensd. Het horen van een anonieme getuige leidt immers voor een partij die de identiteit van de getuige niet kent tot een aanzienlijke beperking van de mogelijkheden om de geloofwaardigheid van die getuige ter discussie te stellen. Beginselen van behoorlijk procesrecht brengen mee dat een zodanige beperking slechts toelaatbaar is indien zij strikt noodzakelijk is (HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2986).
2.7.
[eiser] stelt dat de getuige vreest voor represailles van [gedaagde] , maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Zij heeft ook geen feiten en omstandigheden gesteld (laat staan onderbouwd) waaruit zou blijken dat [gedaagde] in het verleden mensen heeft bedreigd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daarom niet redelijkerwijs worden aangenomen dat gevreesd moet worden voor de veiligheid van de getuige.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verzoek tot het anoniem horen van een getuige, omdat daarvoor geen in voldoende mate objectief gebleken grondslag aanwezig is (vgl. Hof Den Bosch, 7 november 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4108).
2.8.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 7 augustus 2019 geoordeeld dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.250,00. Omdat [gedaagde] geen bewijs heeft geleverd van haar stelling dat tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] de overige betaalde bedragen aan haar zou terugbetalen, wijst de kantonrechter de vordering voor het overige af.
2.9.
De gevorderde wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, wordt toegewezen.
2.10.
[eiser] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. Nu aan het toegewezen deel van haar vordering een overeenkomst van geldlening ten grondslag ligt, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Omdat [eiser] een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is [gedaagde] geen consument in de zin van het Besluit en is het Besluit van regelend recht. Dit betekent dat één incassohandeling voldoende is voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten. Niet in geschil is dat [eiser] op
30 oktober 2018 een aanmaning heeft gestuurd aan [gedaagde] , zodat [eiser] op dit punt heeft voldaan aan haar stelplicht. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is niet in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit en die geacht worden redelijk te zijn. Gelet op de toegewezen hoofdsom wijst de kantonrechter op basis van deze tarieven een bedrag toe van € 226,88.
2.11.
[eiser] is weliswaar grotendeels in het ongelijk gesteld, maar zij heeft [gedaagde] ten aanzien van de lening van € 1.250,00 terecht in rechte betrokken. De kantonrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.476,88, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.250,00 vanaf 14 november 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op