ECLI:NL:RBGEL:2019:5125

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
7925913
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en transitievergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting Interconfessionele Stichting Gezondheidszorg Rivierenland en een werkneemster, die als Concern Controller werkzaam was. De werkneemster was sinds 26 januari 2017 in dienst en had een vast dienstverband sinds januari 2018. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsrelatie, disfunctioneren en een onoverbrugbaar verschil in visie op managementniveau. De werkneemster voerde verweer en stelde dat er sprake was van een opzegverbod tijdens ziekte.

De rechtbank oordeelde dat het opzegverbod niet aan ontbinding in de weg stond, omdat de arbeidsongeschiktheid niet voldoende was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die was ontstaan door een gebrek aan strategisch vertrouwen en communicatieproblemen tussen de werkneemster en de Raad van Bestuur. De werkgever had meerdere pogingen ondernomen om tot een oplossing te komen, maar de werkneemster had deze pogingen geweigerd. De rechtbank ontbond de arbeidsovereenkomst per 1 december 2019 en kende de werkneemster een transitievergoeding toe van € 8.224,44 bruto, maar wees de verzoeken om een billijke vergoeding en zorgkosten af. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot terugbetaling van ten onrechte verrekende bedragen van € 377,06.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7925913 \ HA VERZ 19-126 \ 450
uitspraak van 21 oktober 2019
beschikking
in de zaak van
de stichting Stichting Interconfessionele Stichting Gezondheidszorg Rivierenland, beherende Ziekenhuis Rivierenland te Tiel met de Barbara Polikliniek te Culemborg en Polikliniek De Waterpoort te Beneden Leeuwen,
gevestigd te Tiel,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. A. Busse, gevestigd te Loenen,
en
[werkneemster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. S. Bergwerff, gevestigd te Veenendaal.
Partijen worden hierna Ziekenhuis Rivierenland en [werkneemster] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 18 juli 2019;
- het verweerschrift van 29 augustus 2019 tevens houdende nevenverzoeken;
- de brief met producties 16 tot en met 20 van de gemachtigde van Ziekenhuis Rivierenland van 3 september 2019;
- de brief met producties 21 tot en met 23 van de gemachtigde van [werkneemster] van 4 september 2019;
- de mondelinge behandeling van 9 september 2019, waar de gemachtigde van Ziekenhuis Rivierenland aan de hand van pleitaantekeningen welke zijn overgelegd het woord heeft gevoerd.
1.2.
Beschikking is, na eerder te zijn aangehouden, bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren op [dag en maand] 1972, is per 26 januari 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar bij Ziekenhuis Rivierenland in dienst getreden als Concern Controller. In januari 2018 is het tijdelijke dienstverband omgezet in een vast dienstverband. Het salaris bedroeg laatstelijk € 7.669,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Tegelijk met de omzetting van de arbeidsovereenkomst is [werkneemster] op verzoek van Ziekenhuis Rivierenland een coachingstraject gestart om zich te ontwikkelen op strategisch/tactisch vlak.
2.3.
Op 23 juli 2018 en 21 februari 2019 zijn coachings- c.q. evaluatiegesprekken gevoerd met [werkneemster] , haar coach en de heer [persoon A] (lid van RvB).
2.4.
Op 2 mei 2019 heeft, in aanwezigheid van de heer [persoon B] , voorzitter RvB, een gesprek plaatsgevonden tussen [werkneemster] en [persoon A] . Naar aanleiding daarvan heeft [persoon A] [werkneemster] , bij brief van 3 mei 2019, voor zover relevant in deze procedure, het volgende meegedeeld:
Wij spraken op 2 mei over jouw rol en positie als Concern Controller bij Ziekenhuis Rivierenland en met name de toekomst hiervan. De Raad van Bestuur is van mening dat de invulling door jou zodanig is, dat dit zo niet gecontinueerd kan worden. Door de heer [voornaam] [persoon B] en ondergetekende is dit in het gesprek toegelicht. Het verslag hiervan doe ik je onderstaand toekomen.
(…) Wij waren en zijn content met de technische kennis/achtergrond die jij hebt van financiële en administratieve procedures en systemen. Daarnaast waren en zijn we gecharmeerd van de oprechte betrokkenheid die jij toont in de intermenselijke contacten en de eigen wijze van invulling daarvan. Echter, waar het gaat om de tactische en strategische aspecten van de rol en positie van Concern Controller is de performance onvoldoende naar ons oordeel. )…)
In januari 2018 hebben wij je arbeidsovereenkomst omgezet van een tijdelijk dienstverband naar een dienstverband voor onbepaalde tijd en daarbij afgesproken om het instrument van coaching in te zetten. Deze coaching had met name betrekking op de hierboven genoemde aspecten van de functie: het goed functioneren binnen het ingewikkelde krachtenveld intern en extern. Dit belangrijke deel van het functioneren was helaas achtergebleven in de ontwikkeling, daarentegen is de technische kwaliteit goed gebleken overeenkomstig de verwachtingen. Met de door jou voorgestelde coach hebben we een gezamenlijk startgesprek gehouden en is de coaching opdracht ook in goed overleg gedefinieerd. Daarna zijn enkele evaluatiegesprekken tezamen met de coach gevoerd, de laatste op 21 februari van dit jaar.
De coaching is nu ruim 1 jaar gaande en dit was ook de afgesproken termijn hiervoor. De verwachting was dat de tactische en strategische positionering zich goed en aantoonbaar zou gaan ontwikkelen. Tot mij spijt moeten wij vaststellen dat dit toch niet het geval is. Bij voortduring doen zich situaties voor waarbij de wijze van informeren van heel relevante zaken naar de RvB ontoereikend is, zowel inhoudelijk als qua timing. Daarenboven geldt dat de ontwikkeling van de rol als tactisch en strategisch adviseur voor de organisatie en leidend zijn in financiële dossiers op managementniveau, niet zijnde de technische kant hiervan, onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor de verbinding met partners in het zorgnetwerk. Daarbij hecht ik er aan nogmaals te benadrukken dat de technische vaardigheden prima zijn en er veel waardering is voor dat deel van het werk van zowel jouzelf als van de onder jou ressorterende afdelingen.
Het ontstane gebrek aan strategisch vertrouwen wreekt zich in onze samenwerking. Ik bemerk dat dit deel van het functioneren slecht bespreekbaar is en snel leidt tot irritaties, soms hoog oplopend. In ons gesprek van 2 mei jl. doet zich dit wederom voor. Kritiek wordt door jou direct gepareerd en ontkend, zelf groter gemaakt en direct teruggelegd. Je stelt dan voor om kritische voorbeelden om te zetten in werkafspraken voor de toekomst als operationeel houvast. Het gaat echter om de managementvaardigheden (competenties) ten aanzien van signalen ontvangen, omzetten, beïnvloeden en daarin sensitief zijn. Zorgdragen voor “no surprises”. Naar het oordeel van de Raad van Bestuur gaat dit niet goed en werkt het voor de besturing van de organisatie belemmerend.
De conclusie die ik tijdens het laatste coaching-evaluatiegesprek heb gedeeld is dat het algeheel functioneren onvoldoende is. In het jaar van coaching is hierin naar onze mening ook nauwelijks progressie zichtbaar geweest. Dit is nu op een punt gekomen dat we helaas moeten interveniëren. Dit is een zeer pijnlijke en vervelende ingreep, dat realiseren we ons goed. Graag kom ik met je in gesprek over je toekomst. Vanuit het ziekenhuis willen we binnen ons vermogen je zo goed als mogelijk verder helpen. Met jouw kennis en talenten zien we daar ook goede perspectieven voor. Vanuit de Raad van Bestuur en met ondersteuning van de manager P&O zullen we dit vorm en inhoud geven.
Tijdens ons gesprek heb je duidelijk gemaakt onze gedachtegang en conclusie niet te steunen. Bovendien geef je aan onvoldoende waardering te ondervinden voor het vele werk dat verzet is. Daarvoor hebben we begrip maar ook meegewogen bij onze conclusie.
Ik adviseer je om zelf advies en/of bijstand te organiseren zodat je jouw belangen goed kunt behartigen. In de komende week zullen we dit gesprek vervolg geven. Met jou willen we de schade voor jouw toekomst maximaal beperken, daarvan kun je op aan. Dit vergt wel inzet van ons beiden.
Onze gedachte is als volgt:
1. De interventie houdt in dat we je op korte termijn gaan ontheffen van de functie van Concern Controller en hiervoor een interim oplossing zullen zoeken voor enkele dagen per week. De interim manager zal zich richten op strategisch –tactische aspecten van het werk en daartoe ook de contacten van je overnemen (MB, MO, SBB, RvB, extern).
2. Jij gaat je, in overleg met de interim manager, richten op inhoudelijke taken. Dit is ruim voldoende voorhanden zoals de lopende exploitatie, Begroting, HiX, HT, Treasury.
3. Wij gaan in gesprek over jouw toekomst en wat daarvoor nodig is. Dit zal resulteren in nadere afspraken over gedeeltelijke vrijstelling van werk voor sollicitatie- en andere doeleinden. Dit zal ook resulteren in een afspraak over de werkrelatie. Wij zullen ons vanuit het ziekenhuis hierin ruimhartig opstellen als dit van beide kanten mogelijk blijkt.
4. Het is in ieders belang om communicatie over de ontstane situatie pas te voeren nadat we dit samen hebben afgestemd. We hebben de afspraak gemaakt niet nader te communiceren tot tenminste onze volgende afspraak.
5. Het vervolggesprek voeren we graag met je op dinsdag 7 mei om 13.00 uur, daarbij zal dan ook de manager P&O aansluiten.
(…)
2.5.
Op 4 mei 2019 heeft [werkneemster] de door haar opgestelde Notitie Financiële Positie Ziekenhuis Rivierenland mei 2019 en de persoonlijke notitie Manager F.I.C. “in positie” of “out of office” rechtstreeks, zonder tussenkomst van de RvB, gezonden aan de voorzitter van de RvT. [werkneemster] heeft daarin – samengevat – aangegeven dat één van de bestuurders constant zijn ongenoegen uit omdat de door Finance afgegeven signalen niet stroken met zijn wensbeeld, dat het goed functioneren van de Manager FCI ernstig wordt belemmerd door het gedrag van de RvB, dat er een ernstige vertrouwensbreuk tussen haar en de RvB is ontstaan, dat haar te kennen is gegeven dat haar toekomst niet bij Ziekenhuis Rivierenland ligt en zij uit de aangevoerde argumenten niet anders kan afleiden dat zij geslachtofferd wordt om het falen van anderen te maskeren, waardoor het voor haar “out of office” wordt.
2.6.
In reactie daarop heeft de voorzitter van de RvT ( [persoon C] ) [werkneemster] op 5 mei 2019 onder meer meegedeeld op de hoogte te zijn van de tussen de RvB en [werkneemster] op 2 mei 2019 gemaakte afspraak om tot het vervolggesprek niet nader te communiceren, haar dringend in overweging gegeven haar persoonlijke notitie in te trekken en de status van niet-communiceren te herstellen tot na het volgende gesprek tussen haar en de RvB, hem snel te informeren of zij op zijn verzoek zal ingaan, bij gebreke waarvan hij de RvB de volgende ochtend inhoudelijk zou dienen te informeren. Nadat [werkneemster] had aangegeven eerst met een juridisch adviseur te willen overleggen en de volgende dag om 13.00 uur zou laten weten of zij haar persoonlijke notitie zou intrekken, heeft [persoon C] haar in de avond van 5 mei 2019 laten weten dat hij bereid was tot dat tijdstip af te wachten mits [werkneemster] hem per omgaande liet weten dat zij zich aan de gemaakte communicatieafspraken zou houden; zo niet dan zou [persoon C] de berichten dezelfde avond nog delen met de RvB en de RvT. Op 5 mei 2019 heeft [werkneemster] niet meer gereageerd. Op 6 mei liet [werkneemster] [persoon C] weten dat zij haar persoonlijke notitie introk. [persoon C] had, voordat hij dit laatste bericht van [werkneemster] ontving, de notitie van [werkneemster] als ook zijn reactie al doorgezonden aan de RvB en de RvT.
2.7.
Op 6 mei 2019 heeft [werkneemster] zich ziek gemeld.
2.8.
Bij brief van 7 mei 2019 heeft de RvB [werkneemster] op non-actief gesteld op grond van artikel 3.1.5 van de CAO Ziekenhuizen en haar uitgenodigd voor een gesprek op 14 mei 2019. Aan deze uitnodiging heeft [werkneemster] geen gehoor gegeven.
2.9.
Op 12 juni 2019 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] op medische gronden en dat partijen de situatie in constructief overleg met elkaar dienden op te lossen.
2.10.
Op 19 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [werkneemster] en mevrouw [persoon C] [verder: [persoon C] ], manager P&O en MT-lid Ziekenhuis Rivierenland. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
2.11.
Bij brief van 5 juli 2019 heeft [persoon C] [werkneemster] onder meer meegedeeld dat
de op non-actiefstelling was opgeheven, dat [werkneemster] was vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van haar salaris en dat niet tot een oplossing gekomen kon worden omdat duidelijk was dat [werkneemster] niet terug wilde naar haar werkplek en meerdere malen had bevestigd geen vertrouwen te hebben in de huidige RvB, reden waarom Ziekenhuis Rivierenland geen reden zag voor het inzetten van mediation.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Ziekenhuis Rivierenland verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] primair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:671b lid 1 sub a jo artikel 7:669 lid 3 sub g BW), subsidiair op grond van disfunctioneren (artikel 7:669 lid 3 sub d BW) en meer subsidiair op grond van een onoverbrugbaar verschil in visie op managementniveau (artikel 7:669 lid 3 sub h BW), met inachtneming van de geldende opzegtermijn van twee maanden, onder aftrek van de proceduretijd en onder toekenning van de transitievergoeding van € 8.210,- bruto, met veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.
3.2.
Ziekenhuis Rivierenland legt aan haar primaire verzoek het volgende ten grondslag.
[werkneemster] functioneert tactisch strategisch niet goed. Het door [werkneemster] van begin 2018 tot en met april 2019 gevolgde coachingstraject met als doelstelling de tactische en strategische positionering van haar functie als Concern Controller te ontwikkelen, heeft niet tot het gewenste resultaat geleid, aldus Ziekenhuis Rivierenland. [werkneemster] voelt onvoldoende aan hoe en met wie zij dient te communiceren en in welke situaties zij de RvB dient te informeren over gesignaleerde risico’s, bijeenkomsten en gemaakte afspraken. Er is volgens Ziekenhuis Rivierenland een gebrek aan strategisch vertrouwen ontstaan, hetgeen belemmerend werkt voor de besturing van het ziekenhuis, temeer omdat de problemen slecht bespreekbaar zijn met [werkneemster] en snel leiden tot irritaties en hoog oplopende discussies.
Daarbij komt volgens Ziekenhuis Rivierenland nog dat [werkneemster] op 4 mei 2019 de situatie heeft laten escaleren door buiten de RvB om, twee e-mails te sturen aan de voorzitter van de RvT, waaronder een persoonlijke notitie vol verwijten aan de RvB. [werkneemster] heeft daarmee de op 2 mei 2019 gemaakte communicatieafspraak geschonden en de vertrouwensrelatie definitief beschadigd. Volgens Ziekenhuis Rivierenland is sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, zodanig dat in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd de arbeidsrelatie te laten voortduren.
Op de (meer)subsidiaire grondslagen wordt zo nodig later ingegaan.
3.3.
[werkneemster] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
Volgens [werkneemster] is sprake van een opzegverbod tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW. Zij stelt vanaf 6 mei 2019 ziek te zijn en verwijst ter onderbouwing daarvan naar de door haar overgelegde producties 11 tot en met 14, waaruit de aard, de omvang en de ernst van haar klachten zou blijken en de als productie 16 overgelegde brieven waarin Ziekenhuis Rivierenland zich bewust zou hebben getoond van haar ziekte. Voor zover dat verweer niet slaagt stelt [werkneemster] dat van een verstoorde arbeidsrelatie, althans anders dan de verstoorde verhouding tussen haar en [persoon A] , geen sprake is. Ook van disfunctioneren is geen sprake. [werkneemster] stelt dat is nimmer aangesproken op haar functioneren. De ontheffing uit haar functie en de aanzegging dat haar arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd, op 2 mei 2019, kwamen voor haar als donderslag bij heldere hemel. De kern van het probleem ligt, aldus [werkneemster] , in de verstoorde communicatie en samenwerking met [persoon A] . Omdat zij, naar haar zeggen, geen gehoor vond bij de RvB en het probleem met [persoon A] niet kon worden opgelost, heeft zij zich op 4 mei 2019 per e-mail rechtstreeks tot de voorzitter van de RvT gewend. Zij heeft haar zorgen geuit over een aantal financiële aangelegenheden en de bestuurbaarheid van het ziekenhuis en melding gemaakt van een probleem in de onderlinge verhouding met de RvB, met name met [persoon A] .
Subsidiair, in geval het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt toegewezen, verzoekt [werkneemster] (samengevat) rekening te houden met de geldende opzegtermijn vanaf de datum van de beschikking, toekenning van de transitievergoeding van € 8.224,44 bruto, een billijke vergoeding van € 295.847,42 bruto en € 3.011,49 netto. Zowel primair als subsidiair verzoekt [werkneemster] terugbetaling van € 377,06 wegens ten onrechte verrekende bedragen en veroordeling van Ziekenhuis Rivierenland tot betaling van de integrale proceskosten, ten bedrage van € 12.500,-, dan wel de forfaitaire proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Opzegverbod
4.1.
Anders dan [werkneemster] heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat het opzegverbod tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 BW niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Dat ten tijde van indiening van het ontbindingsverzoek sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte is niet (voldoende) komen vast te staan. De stelling van [werkneemster] wordt niet ondersteund door de bedrijfsarts, integendeel. Deze schrijft in zijn rapport dat [werkneemster] per 12 juni 2019 niet arbeidsongeschikt is. Nu geen (andersluidend) deskundigenoordeel van het UWV in het geding is gebracht is het oordeel van de bedrijfsarts doorslaggevend. De door [werkneemster] overgelegde stukken van alternatieve genezers/therapeuten en brieven van Ziekenhuis Rivierenland doen daaraan niet af. Het oordeel omtrent arbeidsongeschiktheid wegens ziekte is voorbehouden aan bedrijfs- en verzekeringsartsen die ter zake een vierjarige specialisatie opleiding hebben gevolgd. Desalniettemin kan onder omstandigheden informatie vanuit de behandelend sector een aanwijzing vormen dat eerder door een bedrijfsarts (en/of verzekeringsarts) gegeven oordeel niet juist is en een aanleiding geven tot nader onderzoek. Daarvan is in dit geval, waar enkel informatie uit niet reguliere gezondheidszorg in het geding is gebracht, geen sprake. Het opzegverbod is daarom niet van toepassing. Voorts wordt - ten overvloede - overwogen dat voor zover al van een opzegverbod sprake is, dat in dit geval niet aan ontbinding in de weg staat omdat het onderhavige verzoek geen verband houdt met de (beweerdelijke) arbeidsongeschiktheid van [werkneemster] , zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 6 sub a BW.
Verstoorde arbeidsverhouding?
4.2.
Ter beoordeling van de primair grondslag, te weten of sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Ziekenhuis Rivierenland in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669lid 3 sub g BW, wordt als volgt overwogen.
4.3.
Volgens Ziekenhuis Rivierenland functioneerde [werkneemster] tactisch strategisch niet goed en heeft het gevolgde coachingstraject daarin geen, althans onvoldoende verbetering gebracht. Ziekenhuis Rivierenland heeft gesteld dat [werkneemster] onvoldoende omgevingsbewust is, onvoldoende blijk geeft van politieke sensitiviteit, onvoldoende aanvoelt wanneer zij de RvB dient te informeren, met wie zij wanneer moet communiceren en bovendien de wijze waarop zij communiceert vaak tekortschiet. Zo heeft er, aldus Ziekenhuis Rivierenland, een incident plaatsgevonden rond het jaargesprek met de bankier, omdat [werkneemster] van mening was dat de RvB daarbij niet aanwezig hoefde te zijn, terwijl de bankier ervan uitging dat [persoon A] van de RvB, portefeuillehouder financiën, wél aanwezig zou zijn, hetgeen ook gebruikelijk was. [werkneemster] heeft als verweer gevoerd dat de kwestie haar niet te verwijten is omdat die het gevolg was van een buiten haar om gemaakte planningsfout bij de secretariaten van zowel het ziekenhuis als de bank. Volgens Ziekenhuis Rivierenland zijn er meerdere communicatieproblemen geweest, bijvoorbeeld over fouten in de jaarrekening 2018 die door [werkneemster] wél met de accountant maar niet met de RvB ( [persoon A] ) zijn besproken, over het verbreken door [werkneemster] van het contract met een externe partner (accountantsbureau) met betrekking tot het project Horizontaal Toezicht, zonder medeweten van [persoon A] , over fouten in de overeenkomsten met betrekking tot dat project en over de maandrapportage van februari 2019 waarbij [werkneemster] de RvB niet (tussentijds) had geïnformeerd over door haar gesignaleerde afwijkingen, terwijl dat juist van haar werd verwacht. Ten aanzien van de communicatieproblemen rond de jaarrekening heeft [werkneemster] aangevoerd dat er slechts twee fouten stonden in de conceptrapportage die nog bij haar in behandeling was en nog niet naar de RvB was gestuurd, wat de gebruikelijke gang van zaken was. Ten aanzien van het project Horizontaal Toezicht heeft [werkneemster] betwist dat er communicatieproblemen waren. Wel was er een verschil van mening met [persoon A] , zij keken beiden op een andere manier naar de stukken en [persoon A] nam, volgens [werkneemster] , haar taken soms over, terwijl duidelijk was dat het haar project was en zij daarvoor verantwoordelijk was. Omdat zij is afgesloten van haar zakelijke e-mail kan zij de overige beweerdelijke communicatieproblemen niet onderbouwd betwisten, aldus [werkneemster] .
4.4.
Ter zake wordt als volgt overwogen. Het door [werkneemster] gevolgde coachingstraject betrof een traject ter verdere ontwikkeling van de tactisch strategische positionering binnen haar functie. Niet gesteld of gebleken is dat het om een verbetertraject zou gaan en onvoldoende verbetering, althans onvoldoende voortgang, tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou leiden. [werkneemster] heeft dat ook niet als zodanig hoeven begrijpen. In die zin kwam de ontheffing uit haar taken en de aanzegging dat haar arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd, op 2 mei 2019 voor haar als donderslag bij heldere hemel. Vast staat wel dat er vóór 2 mei 2019 een verstoorde arbeidsrelatie was tussen [werkneemster] en [persoon A] , veroorzaakt door verschillen van inzicht, met name over de wijze waarop [werkneemster] haar functie tactisch strategisch uitoefende. Vast staat ook - [werkneemster] heeft dat onvoldoende weersproken - dat [werkneemster] op haar tactisch strategisch optreden is aangesproken tijdens evaluatiegesprekken met [persoon A] en haar coach en tijdens werkoverleggen met [persoon A] . Van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie tussen [werkneemster] en (de RvB van) Ziekenhuis Rivierenland was toen (nog) geen sprake. Het was de bespreking op 2 mei 2019 waarin [werkneemster] uit haar taken is ontheven en beëindiging van haar arbeidsovereenkomst is aangezegd, die heeft geleid tot (verdere) verstoring van de arbeidsrelatie tussen [werkneemster] en de RvB. [werkneemster] heeft dat zelf ook benoemd in haar op 4 mei 2019 aan de voorzitter van de RvT gezonden persoonlijke notitie (productie 9 bij verzoekschrift). [werkneemster] stelt daarin onder meer dat het goed functioneren van de Manager FCI ( [werkneemster] ) ernstig wordt belemmerd door het gedrag van de RvB en er een ernstige vertrouwensbreuk tussen haar en de RvB is ontstaan. [werkneemster] heeft op 4 mei 2019, buiten de RvB om en in strijd met de volgens Ziekenhuis Rivierenland gemaakte - overigens door [werkneemster] betwiste - communicatieafspraak, twee e-mails gezonden aan de voorzitter van de RvT, waaronder de hiervoor genoemde persoonlijke notitie. Gelet op de handelwijze van [werkneemster] en de zware aantijgingen die zij in haar e-mail doet aan het adres van de RvB en jegens [persoon A] , heeft [werkneemster] de relatie met zowel [persoon A] als het bestuur verder onder druk gezet. Terecht heeft Ziekenhuis Rivierenland dan ook gesteld dat [werkneemster] de situatie daarmee (verder) heeft laten escaleren. Vervolgens heeft ook [persoon C] aan de verdere verstoring en escalatie bijgedragen door met het doorsturen van de notitie va [werkneemster] aan de RvB niet te wachten tot maandag 6 mei na 13.00 uur. Nu [werkneemster] op zijn laatste mail van zondag 5 mei 2019 niet meer had gereageerd, maar haar mail daarvoor duidelijk was, was er geen reden het door [werkneemster] genoemd tijdstip niet af te wachten. Door de opeenstapeling van genoemde gebeurtenissen is er een ernstige vertrouwensbreuk is ontstaan. Daarmee staat vast dat de arbeidsrelatie ernstig verstoord is geraakt.
4.5.
Ziekenhuis Rivierenland heeft nadien meerdere pogingen ondernomen om met [werkneemster] tot een oplossing te komen. De uitnodigingen voor een gesprek op 7 en 14 mei 2019 heeft [werkneemster] geweigerd. Dat zij daartoe uit medisch oogpunt niet in staat moest worden geacht is niet gebleken. In het gesprek op 19 juni 2019 heeft de HR manager van Ziekenhuis Rivierenland getracht tot een oplossing te komen, hetgeen niet is gelukt. [werkneemster] was van mening dat de RvB zou moeten opstappen en dat een gesprek met de RvB haar niet zou helpen en de situatie niet zou veranderen (productie 15 bij verzoekschrift).
Dat Ziekenhuis Rivierenland geen mediationtrject is gestart kan haar niet worden verweten. Na de vertrouwensbreuk mede als gevolg van de e-mails van [werkneemster] van 4 mei 2019 en de uitkomst van het gesprek op 19 juni 2019 kon mediation niet meer als zinvol worden beschouwd. Derhalve bestond daartoe voor Ziekenhuis Rivierenland redelijkerwijs geen grond meer.
4.6.
[werkneemster] heeft aangevoerd dat de kern van de verstoorde arbeidsrelatie ligt in de verstoorde communicatie en samenwerking met [persoon A] , lid van de RvB.
De enkele omstandigheid dat ook de RvB - en daarmee Ziekenhuis Rivierenland - enig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie, zo dat al moet worden aangenomen, staat aan ontbinding niet in de weg (HR 16-02-2018, ECLI NLHR:2018:220 ).
4.7.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de arbeidsverhouding tussen [werkneemster] en Ziekenhuis Rivierenland ernstig en duurzaam verstoord is geraakt, zodanig dat in redelijkheid niet van Ziekenhuis Rivierenland kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarmee is sprake van een redelijke grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Voldoende aannemelijk is dat herplaatsing niet tot de mogelijkheden behoort. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden toegewezen. Daarom zal, met inachtneming van de geldende opzegtermijn (twee maanden) en rekening houdend met de duur van de periode gelegen tussen de datum van ontvangst van het verzoekschrift (18 juli 2019) en de dagtekening van deze beschikking, de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 december 2019.
4.8.
Omdat het verzoek op de primaire grondslag zal worden toegewezen, behoeven de overige door partijen ingenomen stellingen en standpunten geen bespreking meer.
Transitievergoeding
4.9.
[werkneemster] heeft aanspraak op een transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW. De door [werkneemster] verzochte transitievergoeding ten bedrage van € 8.224,44 bruto is niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.10.
[werkneemster] heeft in geval tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt overgegaan, verzocht om toekenning van een billijke vergoeding van € 295.847,42 bruto (inclusief
€ 25.000,- immateriële schadevergoeding) ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gegrond op een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geoordeeld dat verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate is te wijten aan Ziekenhuis Rivierenland. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
Nu geen billijke vergoeding wordt toegekend hoeft Ziekenhuis Rivierenland niet in de gelegenheid te worden gesteld het verzoek in te trekken.
Vergoeding zorgkosten
4.11.
De door [werkneemster] verzochte vergoeding van € 3.011,49 netto, bestaande uit zorgkosten die zij als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van Ziekenhuis Rivierenland stelt te hebben moeten maken, moet eveneens worden afgewezen. Niet is komen vast te staan dat [werkneemster] ziek is en in verband daarmee noodzakelijke kosten heeft gemaakt. De door [werkneemster] overgelegde stukken van alternatieve genezers/therapeuten zijn ter onderbouwing daarvan onvoldoende. Wat daar ook van moge zijn, gesteld noch gebleken is dat het beweerdelijke ziek zijn en de in verband daarmee gemaakte kosten het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van Ziekenhuis Rivierenland. Zoals hiervoor is overwogen is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Ziekenhuis Rivierenland geen sprake. Derhalve is van enige grondslag voor toekenning van deze vordering niet gebleken.
Terugbetaling verrekende bedragen
4.12.
[werkneemster] verzoekt veroordeling van Ziekenhuis Rivierenland tot terugbetaling van de ten onrechte verrekende bedragen uit hoofde van benzinekosten/autokosten ten bedrage van
€ 377,06. Volgens [werkneemster] betreffen deze kosten geen onkostenvergoeding maar een loonbestanddeel waarop zij tijdens vrijstelling van werkzaamheden en/of arbeidsongeschiktheid onverminderd aanspraak houdt. Ziekenhuis Rivierenland heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist zodat het verzoek zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.13.
De door [werkneemster] verzochte veroordeling van Ziekenhuis Rivierenland tot betaling van de integrale proceskosten, zal worden afgewezen. Geen aanleiding bestaat af te wijken van de in procedures als de onderhavige bij toewijzing van het verzoek geldende algemene regel om de proceskosten te compenseren. De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2019;
5.2.
veroordeelt Ziekenhuis Rivierenland tot betaling aan [werkneemster] van een bedrag van
€ 8.224,44 bruto ter zake van de transitievergoeding en € 377,06 ter zake van ten onrechte verrekende bedragen;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2019.