In deze zaak vorderde Van Haren Schoenen B.V. een verbod op de plaatsing van een container voor haar winkel aan de Nieuwendijk in Amsterdam, die door Alliander N.V. en Liander N.V. zou worden geplaatst in verband met renovatiewerkzaamheden aan een transformatorhuis. Van Haren stelde dat de container ernstige hinder zou veroorzaken, waardoor de zichtbaarheid en bereikbaarheid van haar winkel zou afnemen, wat zou leiden tot aanzienlijke omzetschade. De rechtbank oordeelde dat de hinder die de container zou veroorzaken onrechtmatig was, omdat niet voldoende was aangetoond dat alternatieve locaties voor de container waren onderzocht. De vergunning die was verleend voor de plaatsing van de container was niet doorslaggevend voor de beoordeling van de onrechtmatigheid. De voorzieningenrechter verbood de plaatsing van de container en legde een dwangsom op voor het geval Alliander en Liander niet aan het verbod zouden voldoen. Tevens werden Alliander en Liander veroordeeld in de proceskosten van Van Haren.