In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderden eisers, waaronder een besloten vennootschap, dat gedaagde zou meewerken aan de opheffing van een depot. Dit depot bevatte een bedrag van € 159.633,13, dat voortkwam uit de overwaarde van een voormalige gezamenlijke woning van de ex-partners. De ex-partners, [eiser sub 1] en [gedaagde], hadden een affectieve relatie en een samenlevingsovereenkomst gesloten, die later door gedaagde werd opgezegd. Na de verkoop van de woning ontstond er een geschil over de verdeling van de overwaarde, wat leidde tot een depotovereenkomst met de Stichting Derdengelden Labee Advocaten. Gedaagde weigerde echter haar schriftelijke instemming te verlenen voor de opheffing van het depot, ondanks een eerdere uitspraak van het hof waarin was bepaald dat zij € 155.000,- aan [eiser sub 1] verschuldigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde haar medewerking moest verlenen aan de opheffing van het depot, aangezien de betalingsverplichting onherroepelijk was geworden en er geen rechtvaardiging was voor haar weigering. De rechter besloot dat, indien gedaagde niet instemde, het vonnis in de plaats zou treden van de vereiste instemming, zodat het depot kon worden opgeheven. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.