ECLI:NL:RBGEL:2019:5013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
C/05/355001 / KG ZA 19-250
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over afwerking nieuwbouwwoningen en erfdienstbaarheden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, hebben twee partijen, eisers en gedaagden, een kort geding aangespannen bij de Rechtbank Gelderland. De eisers, beiden wonende te [woonplaats], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, eveneens wonende te [woonplaats], met betrekking tot de afwerking van hun nieuwbouwwoningen. De procedure is gestart na een eerdere kort gedingprocedure waarin de vorderingen van de gedaagden in conventie en de eisers in reconventie waren afgewezen. De partijen zijn buren en hebben geschillen over de afwerking van hun woningen, die zijn gelegen in een nieuwbouwproject. De eisers vorderen onder andere dat de gedaagden hen toestaan om gedurende vier weken ongestoord gebruik te maken van het perceel van de gedaagden om hun woning af te bouwen. De gedaagden verzetten zich hiertegen en stellen dat de eisers eerst moeten wachten op de bouw van hun autostalling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden in beginsel de bevoegdheid hebben om tegen de vrijvallende zijgevel van de garage van de eisers aan te bouwen, en dat de eisers hun vrijvallende zijgevel pas definitief kunnen afwerken nadat de gedaagden hun autostalling hebben gebouwd. De vorderingen van de eisers zijn deels toegewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagden in reconventie zijn toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de gedaagden veroordeeld om de eisers toe te staan om gedurende een periode van vier weken ongestoord gebruik te maken van hun perceel voor afwerkingswerkzaamheden, en heeft de eisers veroordeeld om de door hen aangebrachte afwerking op de vrijvallende zijgevels van de gedaagden te verwijderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/355001 / KG ZA 19-250
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] , en

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , en

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

in conventie en reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2019 met producties 1 tot en met 14,
  • een brief met producties 1 tot en met 13 van 23 juli 2019 namens [gedaagde partij] ,
  • een e-mailbericht met producties 15 tot en met 17 van 24 juli 2019 namens [eisende partij] ,
  • een e-mailbericht met productie 18 van 24 juli 2019 namens [eisende partij] ,
  • een brief met producties 14 en 15 van 24 juli 2019 namens [gedaagde partij] ,
  • de conclusie van eis in reconventie, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 24 juli 2019,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 25 juli 2019,
  • de pleitnota namens [eisende partij] ,
  • de pleitnota namens [gedaagde partij]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en reconventie

2.1.
[gedaagde partij] zijn sinds 23 november 2017 eigenaar van het perceel en de daarop gerealiseerde woning, gelegen aan de [adres gedaagden] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] , nummer [0001] . [eisende partij] zijn sinds 28 februari 2018 eigenaar van het perceel en de daarop gerealiseerde woning, gelegen aan de [adres eisers] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] , nummer [0002] . Partijen zijn buren van elkaar. De woningen zijn onderdeel van het nieuwbouwproject “ [project R] ”.
2.2.
Beide woningen zijn opgeleverd. In de akten waarbij de partijen hun bouwkavels geleverd hebben gekregen, zijn erfdienstbaarheden gevestigd. Voor zover in deze procedure relevant zijn in de akte van levering van [gedaagde partij] van 23 november 2017 de navolgende bepalingen opgenomen:
“(…)
10.2
Bouwen in de rij / erfdienstbaarheid
a. De op het Registergoed te bouwen eengezinswoning sluit op de zijdelingse kavelgrens aan op de naastgelegen bouwkavel te bouwen eengezinswoning.
Ten behoeve en ten laste van het Registergoed (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummer [0001] ) en ten behoeve en ten laste van de naastgelegen bouwkavels (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummers [0002] en [0003] ) wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid:
inhoudende de bevoegdheid om tegen de wederzijdse zijgevel(s) aan te bouwen. De aldus ontstane woning scheidende muur wordt gezamenlijk eigendom van eigenaren van aaneen gebouwde woningen (gemene muur);
b. als na de bouw van de hoofdbebouwing op het Registergoed op de naastgelegen bouwkavel nog geen opstallen zijn opgericht maakt Koper aan de zijgevel grenzende aan die bouwkavel voor eigen rekening en risico een tijdelijke- of wachtgevel (hierna ook genoemd: “
wachtgevel”). De eigenaar van de naastgelegen bouwkavel verwijdert in overleg met Koper deze wachtgevel ten behoeve van de bouw van de opstallen op die bouwkavel;
c. als voorafgaand aan de start bouw op het Registergoed op de naastgelegen bouwkavel opstallen zijn opgericht welke – in afwachting van de bebouwing van het Registergoed – zijn voorzien van een wachtgevel, dan bouwt Koper tegen de reeds opgerichte opstallen aan en verwijdert – in overleg met de eigenaar van de naastgelegen bouwkavel – voor eigen rekening en risico de aanwezige wachtgevel;
d. de eigenaar van de woning waaraan een vrijvallende zijgevel ontstaat werkt deze vrijvallende zijgevel af. Deze afwerking van de zijgevel dient aan de eigen woning te worden bevestigd en mag niet rusten op het buurpand.
Ten behoeve en ten laste van het Registergoed (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummer [0001] ) en ten laste van de naastgelegen bouwkavels (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummers [0002] en [0003] ) wordt bij dezen gevestigd een erfdienstbaarheid:
inhoudende bevoegdheid de afwerking van de zijgevel maximaal vijfentwintig centimeter (25 cm) over de zijgrens te laten uitsteken;
e. ten behoeve en ten laste van het Registergoed (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummer [0001] ) en de naast gelegen bouwkavels (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummers [0002] en [0003] ) wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid:
inhoudende de bevoegdheid om de fundering van het deel van de zijgevel van de woning te plaatse van een uitstekende voorgevel of achtergevel over de kavelgrens te bouwen,
een en ander voor zover genoemde erfdienstbaarheden niet reeds zijn gevestigd.
(…)”
2.3.
Voor zover in deze procedure van belang, wijkt artikel 10.2. in de akte van levering van [eisende partij] van 28 februari 2019 op de navolgende punten af:
“(…)
10.2
Bouwen in de rij / erfdienstbaarheid
a. (…)
Ten behoeve en ten laste van het Registergoed (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummer [0002] ) en ten behoeve en ten laste van de naastgelegen bouwkavels (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummers [0001] en [0004] ) wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid: (…);
d. (…)
Ten behoeve en ten laste van het Registergoed (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummer [0002] ) en ten laste van de naastgelegen bouwkavels (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummers [0001] en [0004] ) wordt bij dezen gevestigd een erfdienstbaarheid: (…);
e. ten behoeve en ten laste van het Registergoed (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummer [0002] ) en de naast gelegen bouwkavels (kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [X] nummers [0001] en [0004] ) wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid: (…)”
2.4.
Beide partijen zijn inmiddels woonachtig in hun woning. De woningen zijn nog niet geheel gereed en dienen door partijen verder te worden afgewerkt. Tussen partijen is op enig moment een geschil ontstaan over de afwerking van de woningen. Partijen hebben daarover een kort gedingprocedure bij deze rechtbank gevoerd (C/05/349901 / KG ZA 19-72). In dat kort geding vorderden [gedaagde partij] in conventie een verbod voor [eisende partij] om de zogenoemde uitkragingen aan de voorgevel van hun woning af te werken voor de voorgevel van de woning van [gedaagde partij] en [eisende partij] vorderden in reconventie veroordeling van [gedaagde partij] om toe te staan dat zij gedurende een periode van vier weken ongestoord gebruik kunnen maken van het perceel van [gedaagde partij] om hun woning te laten afbouwen. Bij vonnis van 1 april 2019 zijn de vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
2.5.
Partijen zijn vervolgens verder verwikkeld geraakt in het geschil over de afwerking van de woningen. De (advocaten van) partijen hebben hierover uitvoerig gecorrespondeerd. Dit heeft tot op heden niet tot een oplossing geleid.

3.Het geschil in conventie

In conventie
3.1.
[eisende partij] vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij] hoofdelijk zal veroordelen om op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor ieder dag dat [gedaagde partij] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 25.000,00, [eisende partij] toe te staan om gedurende een periode van vier aaneengesloten weken vanaf de datum van het vonnis van dit kort geding, die periode van vier aaneengesloten weken te verlengen met door weersomstandigheden onwerkbare dagen of dagen waarop door overmacht de te verrichten werkzaamheden niet kunnen worden verricht, ongestoord gebruik te maken en te laten maken van het perceel van [gedaagde partij] ten behoeve van het door [eisende partij] te verrichten of laten verrichten van werkzaamheden aan hun onroerend goed, welke werkzaamheden zullen bestaan uit het (laten) aanbrengen van isolatiemateriaal en stucwerk op het isolatiemateriaal, eventuele schilderwerken van het stucwerk en eventuele noodzakelijke timmer- en/of afsluitingswerkzaamheden (door aanbrengen van onder ander afsluitprofielen) voor vereiste aansluiting van de huizen, en de plaatsing/gebruik van hulpmateriaal voor het verrichten van deze werkzaamheden (zoals steigerwerk);
II. [gedaagde partij] zal verbieden om de door hen gewenste carport/stalling aan de achterzijde van hun woning te realiseren, voordat [eisende partij] in lijn met hetgeen onder I. is gevorderd, de zijgevel van hun garage hebben afgewerkt (zoals hierboven onder I. omschreven), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde partij] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 25.000,00,
III. [gedaagde partij] hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde partij] voeren gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde partij] vorderen dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eisende partij] hoofdelijk zal veroordelen om op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eisende partij] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 50.000,00 de door hen aangebrachte tempex en afwerking op de vrijvallende zijgevels van de woning van [gedaagde partij] te verwijderen en verwijderd te houden alsmede de voor het aanbrengen van isolatie en afwerking door [gedaagde partij] fysiek benodigde ruimte te creëren, onder meer door het verwijderen van de houten balken en/of de metalen constructie waaraan deze balken zijn bevestigd op de begane grond, zulks binnen 14 dagen na betekening van het vonnis;
II. [eisende partij] hoofdelijk zal veroordelen om op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eisende partij] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 50.000,00 [gedaagde partij] toe te staan om ongestoord de vrijvallende zijgevels van hun woning af te werken, welke werkzaamheden (onder meer) zullen bestaan uit het (laten) aanbrengen van isolatiemateriaal en afwerking;
III. [eisende partij] hoofdelijk zal veroordelen om op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eisende partij] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 50.000,00 binnen 8 dagen na betekening van het vonnis, de plank op de muur om het dakterras van [eisende partij] over de gehele lengte te verjongen, zodat deze volledig op eigen terrein van [eisende partij] zal zijn gelegen en niet over de perceelgrens heen zal steken en voorts de kit van de muur van de woning van [gedaagde partij] te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. in voorwaardelijke reconventie (onder de voorwaarde dat de vordering in conventie onder I geheel of gedeeltelijk zou worden toegewezen) het [eisende partij] zal verbieden om op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eisende partij] daarmee in gebreke blijven met een maximum van € 50.000,00 na betekening van het vonnis de zijgevel van de garage ter plaatse van de nog te bouwen autostalling af te werken, anders dan door het aanbrengen van een wachtgevel, zodat door [gedaagde partij] ongehinderd de autostalling kan worden gebouwd,
met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eisende partij] voeren gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen de vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende uit de vorderingen van [eisende partij] en [gedaagde partij] voort.
De vorderingen in conventie en in reconventie onder IV.
4.3.
[eisende partij] vorderen in conventie, kort gezegd, veroordeling van [gedaagde partij] om toe te staan dat zij gedurende een periode van vier weken ongestoord gebruik kunnen maken van het perceel van [gedaagde partij] om hun woning te laten afbouwen. Zij leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij op grond van de leveringsakte bevoegd zijn de vrijvallende zijgevel van hun garage af te werken en dat de afwerking ook vanaf het naastgelegen buurperceel van [gedaagde partij] moet kunnen plaatsvinden. Nu [gedaagde partij] evenwel hun medewerking daaraan weigeren en zelf eerst een autostalling willen laten plaatsen tegen de vrijvallende zijgevel van [eisende partij] , zien [eisende partij] zich genoodzaakt zich te wenden tot de voorzieningenrechter met de onderhavige vorderingen. [gedaagde partij] voeren verweer en stellen zich, kort samengevat, op het standpunt dat - alvorens [eisende partij] kunnen overgaan tot afwerking van de vrijvallende zijgevel van hun garage - zij vanwege bouwkundige redenen eerst de bouw van de autostalling op het perceel van [gedaagde partij] dienen af te wachten. Volgens [gedaagde partij] dienen de vorderingen van [eisende partij] dan ook te worden afgewezen en dient het [eisende partij] in dit kort geding te worden verboden de vrijvallende zijgevel van de garage ter plaatse van de nog te bouwen autostalling af te werken, anders dan door het aanbrengen van een wachtgevel, zodat door [gedaagde partij] ongehinderd de autostalling kan worden gebouwd, een en ander conform de vordering in reconventie onder IV.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. De vorderingen van [eisende partij] zijn gestoeld op de gedachte dat [eisende partij] de bevoegdheid hebben om de vrijvallende zijgevel van hun garage af te werken en dat [gedaagde partij] eraan mee moeten werken dat dat vanaf hun perceel mogelijk is. Voor de beantwoording van de vraag of [eisende partij] gerechtigd zijn thans de definitieve afwerking van de vrijvallende zijgevel van hun garage te (doen laten) verrichten is artikel 10.2 van de leveringsakte van belang. Op grond van de in artikel 10.2 onderdeel a van de leveringsakte genoemde erfdienstbaarheid hebben [gedaagde partij] de bevoegdheid om tegen de zijgevel van [eisende partij] aan te bouwen. Voorts volgt uit voornoemd artikel dat [eisende partij] , zolang dat nog niet gebeurd is, voor eigen rekening en risico een tijdelijke- of wachtgevel (hierna: wachtgevel) tegen hun garage kunnen (laten) plaatsen. [gedaagde partij] dienen in het geval dat zij tegen de zijgevel van [eisende partij] aanbouwen op grond van artikel 10.2 onderdeel c de wachtgevel in overleg met [eisende partij] voor eigen rekening en risico te verwijderen. Verder geldt dat onderdeel d van artikel 10.2 in samenhang met de overige onderdelen van artikel 10.2 alleen maar zo begrepen kan worden dat [eisende partij] hun vrijvallende zijgevel eerst definitief kunnen afwerken nadat gebleken is dat [gedaagde partij] niet, in overeenstemming met de erfdienstbaarheid, tegen de zijgevel van [eisende partij] zullen aanbouwen. Alleen in dat geval bestaat voor [eisende partij] de bevoegdheid tot definitieve afwerking van de vrijvallende zijgevel van hun garage met gebruikmaking van de in onderdeel d van artikel 10.2 gevestigde erfdienstbaarheid inhoudende de bevoegdheid om de afwerking van de zijgevel maximaal vijfentwintig centimeter (25 cm) over de zijgrens te laten uitsteken.
4.5.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde partij] volgens het huidige bouwplan een autostalling tegen de vrijvallende zijgevel van de garage van [eisende partij] aan willen laten bouwen en wel zo dat er op hun perceel op een afstand van ongeveer drie centimeter van de vrijvallende zijgevel van [eisende partij] een muur wordt neergezet. Door de bouw van de muur op die afstand ontstaat er in wezen een spouwmuur die dient als scheidsmuur van de beide woningen. Vastgesteld moet worden dat [gedaagde partij] op zichzelf de bevoegdheid daartoe kunnen ontlenen aan artikel 10.2 onderdeel a van de leveringsakte en dat [eisende partij] daaraan gebonden zijn. [eisende partij] daarentegen hebben gesteld dat het oorspronkelijke bouwplan van [gedaagde partij] daarin niet voorzag en enkel voorzag in de bouw van een muur op een afstand van 30 centimeter van de vrijvallende zijgevel van hun garage en dat de aan [gedaagde partij] verstrekte omgevingsvergunning ook gebaseerd is op een stalling op die afstand van de muur van [eisende partij]
4.6.
Geconcludeerd moet worden dat het enkele feit dat [gedaagde partij] hun bouwplan wellicht hebben gewijzigd geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van [gedaagde partij] om tegen de vrijvallende zijgevel van [eisende partij] aan te bouwen. Voorts kan in het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld of het huidige bouwplan in overeenstemming is met de aan [gedaagde partij] verstrekte omgevingsvergunning. Al zou het huidige bouwplan van [gedaagde partij] niet in overeenstemming zijn met de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning, dan betekent dat nog niet dat het uitvoeren van het huidige bouwplan onrechtmatig zou zijn jegens [eisende partij] In ieder geval heeft te gelden dat ook als dat anders zou zijn [gedaagde partij] de mogelijkheid hebben om een gewijzigde omgevingsvergunning aan te vragen die bouwen tegen de vrijvallende zijgevel van [eisende partij] mogelijk maakt.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde partij] in beginsel nog de bevoegdheid en mogelijkheden hebben om tegen de vrijvallende zijgevel van [eisende partij] aan te bouwen. Voldoende aannemelijk is dat [gedaagde partij] dat zo spoedig mogelijk willen gaan uitvoeren. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat op dit moment sprake is van een “definitief” vrijvallende zijgevel en dat [eisende partij] bevoegd zijn deze af te werken op grond van de in de leveringsakte gevestigde erfdienstbaarheid. Geconcludeerd moet worden dat voor zover de vordering van [eisende partij] erop is gericht om medewerking te verkrijgen voor afwerking van hun vrijvallende zijgevel, deze in ieder geval thans niet toewijsbaar is voor wat betreft het gedeelte van de vrijvallende zijgevel waartegen [gedaagde partij] willen aanbouwen. Dit laat onverlet dat [eisende partij] onder andere gelet op weersomstandigheden tijdelijke maatregelen kunnen treffen de in de vorm van een wachtgevel. Dit betekent ook dat voor zover [eisende partij] de wachtgevel willen aanbrengen, [gedaagde partij] hun medewerking eraan moeten verlenen dat dat vanaf hun perceel gebeurt.
4.8.
Wat betreft het resterende gedeelte van de zijgevel van de garage van [eisende partij] dat na de door [gedaagde partij] te bouwen autostalling overblijft, geldt dat [eisende partij] in beginsel wel de bevoegdheid hebben tot afwerking daarvan in overeenstemming met de in de leveringsakte gevestigde erfdienstbaarheid. Maar, in praktische zin gesproken is die afwerking niet zinvol zolang [gedaagde partij] de autostalling niet hebben gebouwd. Om problemen tijdens de bouw en de aansluiting van de autostalling op de garage van [eisende partij] te voorkomen kan het [eisende partij] op dit moment niet worden toegestaan om die afwerking nu reeds te laten plaatsvinden maar eerst nadat de stalling door [gedaagde partij] is gebouwd. Ondertussen mag van [gedaagde partij] worden verwacht dat zij de bouw van de autostalling met bekwame spoed zullen uitvoeren, want van [eisende partij] kan niet worden gevergd dat zij tot in lengte van dagen moeten blijven afwachten.
4.9.
Dit alles betekent dat in conventie de vordering onder I. deels voorwaardelijk zal worden toegewezen zoals hierna verder te bepalen en dat de vordering in reconventie onder IV. van [gedaagde partij] toewijsbaar is. De vordering in conventie onder II. zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
De vorderingen in reconventie onder I. en II.
4.10.
De vorderingen in reconventie onder I. en II. van [gedaagde partij] hebben betrekking op de “definitief” vrijvallende zijgevels van hun woning. Niet in geschil is dat het vier vrijvallende zijgevels betreft en dat [eisende partij] die betreffende vrijvallende zijgevels naar eigen inzicht hebben afgewerkt. Vast staat dat [gedaagde partij] daarvoor geen toestemming aan [eisende partij] hebben gegeven. Weliswaar stellen [eisende partij] dat zij daarover getracht hebben afspraken met [gedaagde partij] te maken, maar dit wordt door [gedaagde partij] betwist. Ook al zou dat zo zijn, dan gaf dat [eisende partij] nog altijd niet de bevoegdheid om de hiervoor bedoelde vrijvallende zijgevels eigenmachtig en naar eigen inzicht af te werken. Op grond van het bepaalde in artikel 10.2 onderdeel d van de leveringsakte is die bevoegdheid voorbehouden aan de eigenaar van het pand waartoe de vrijvallende zijgevels behoren. Het is daarbij mogelijk dat de afwerking die [eisende partij] hebben toegepast op de vrijvallende zijgevels van [gedaagde partij] niet past in het grotere geheel van de isolerende afwerking die [gedaagde partij] voor hun woning hebben gekozen en dat dat gevolgen kan hebben voor de isolatie. Niet zonder meer kan gezegd worden dat [gedaagde partij] misbruik van bevoegdheid maken door verwijdering van de door [eisende partij] geplaatste afwerking te vorderen zodat zij hun vrijvallende zijgevels naar eigen inzicht kunnen afwerken.
4.11.
Het voorgaande betekent dat [eisende partij] de door hen op de vrijvallende zijgevels van [gedaagde partij] geplaatste afwerking dienen te (laten) verwijderen en [gedaagde partij] zonodig vanaf hun perceel gelegenheid moeten geven de afwerking van die zijgevels ter hand te nemen. Onvoldoende weersproken is gebleven dat op de begane grond aan de voorzijde een stukje van een stalen balk en een houten lamel in de weg staan om die afwerking met in achtneming van de erfdienstbaarheid in akte van levering te laten plaatsvinden. Dit betekent ook dan ook voor zover de aanwezigheid daarvan daaraan in de weg staan [eisende partij] handelen in strijd met de erfdienstbaarheid. [eisende partij] dienen aldus ter uitvoering van de afwerking van de zijgevels door [gedaagde partij] ruimte te creëren.
4.12.
De slotsom luidt dat de vorderingen in reconventie onder I. en II. zullen worden toegewezen.
De vordering in reconventie onder III.
4.13.
Voor wat betreft de vordering in reconventie onder III. moet worden geconstateerd dat [eisende partij] bovenop de borstwering rondom hun dakterras op de garage een houten plank met zinken bekleding hebben aangebracht die 13 centimeter buiten de borstwering uitsteekt en dat deze plank de perceelgrens met [gedaagde partij] 10 centimeter overschrijdt. [gedaagde partij] hebben er terecht op gewezen dat de borstwering bovenop het dakterras niet een vrijvallende zijgevel betreft. Dit betekent dat [eisende partij] krachtens de erfdienstbaarheid niet de bevoegdheid hebben de erfgrens te overschrijden zoals zij hebben gedaan. Het is daarbij voldoende aannemelijk en niet weersproken dat het uitsteken van de houten plank [gedaagde partij] verhindert een valhek te plaatsen op hun balkon waartoe zij verplicht zijn op grond van de omgevingsvergunning. Dit betekent dat [eisende partij] zullen worden veroordeeld om de plank aan de gehele zijde van de erfgrens met [gedaagde partij] 10 centimeter in te korten en wel zo dat de houten plank inclusief zinken bekleding niet meer dan drie centimeter buiten de bestaande borstwering uitsteekt.
4.14.
[gedaagde partij] vorderen voorts veroordeling van [eisende partij] om de kit van hun muur te verwijderen en verwijderd te houden. In het bestek van dit kort geding kan, gelet op de betwisting van [eisende partij] dat de kit door hen of hun werklieden is aangebracht, evenwel niet worden vastgesteld door wiens handelen de kit op de muur terecht is gekomen. Dit deel van de vordering onder III. zal dan ook worden afgewezen.
4.15.
De gevorderde dwangsommen toegewezen als hierna te melden.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.16.
[eisende partij] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie en
als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.
4.17.
De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00
4.18.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 490,00 (factor 0,5 × tarief € 980,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk [eisende partij] toe te staan gedurende een periode van vier aaneengesloten weken, die periode van vier aaneengesloten weken te verlengen met door weersomstandigheden onwerkbare dagen of dagen waarop door overmacht de te verrichten werkzaamheden niet kunnen worden verricht, ongestoord gebruik te maken en te laten maken van het perceel van [gedaagde partij] om in afwachting van de bouw van de autostalling desgewenst op de zijgevel van hun garage een wachtgevel te laten aanbrengen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, nadat de autostalling is gebouwd, [eisende partij] toe te staan gedurende een periode van vier aaneengesloten weken, die periode van vier aaneengesloten weken te verlengen met door weersomstandigheden onwerkbare dagen of dagen waarop door overmacht de te verrichten werkzaamheden niet kunnen worden verricht, ongestoord gebruik te maken en te laten maken van het perceel van [gedaagde partij] om op de resterende gedeelten van de vrijvallende zijgevel van hun garage een definitieve afwerking te laten aanbrengen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij niet aan de in 5.1. tot en met 5.2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 1.277,00,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
veroordeelt [eisende partij] hoofdelijk de door hen aangebrachte tempex en afwerking op de vrijvallende zijgevels van de woning van [gedaagde partij] te verwijderen en verwijderd te houden alsmede de voor het aanbrengen van isolatie en afwerking door [gedaagde partij] fysiek benodigde ruimte te creëren, onder meer door het verwijderen van de houten balken en/of de metalen constructie waaraan deze balken zijn bevestigd op de begane grond, zulks binnen 14 dagen na betekening van het vonnis,
5.8.
veroordeelt [eisende partij] hoofdelijk om [gedaagde partij] vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis toe te staan om ongestoord de vrijvallende zijgevels van hun woning af te werken, welke werkzaamheden (onder meer) zullen bestaan uit het (laten) aanbrengen van isolatiemateriaal en afwerking;
5.9.
veroordeelt [eisende partij] hoofdelijk de houten plank op de borstwering om hun dakterras over de gehele lengte langs de grens met het perceel van [gedaagde partij] in te korten, zodat deze inclusief zinken bekleding niet meer dan 3 centimeter buiten de bestaande borstwerking uitsteekt, zulks binnen 14 dagen na betekening van het vonnis,
5.10.
verbiedt [eisende partij] de vrijvallende zijgevel van hun garage af te werken, anders dan door het aanbrengen van een wachtgevel, zodat door [gedaagde partij] ongehinderd de autostalling kan worden gebouwd,
5.11.
veroordeelt [eisende partij] om aan [gedaagde partij] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij niet aan de in 5.7. tot en met 5.10. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.12.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 490,00,
5.13.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.14.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2019.