In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante B.V. tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De rechtbank had eerder op 6 juni 2019 het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht van € 338,00 niet was ontvangen. Opposante had verzet aangetekend, stellende dat (een deel van) het griffierecht op tijd was betaald en dat de griffierechtnota ten onrechte op naam van de gemachtigde was gesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2019, maar opposante is niet verschenen. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat het griffierecht was voldaan. De griffierechtnota was correct verzonden naar de gemachtigde, en de rechtbank oordeelde dat er geen verwarring kon zijn over de verschuldigdheid van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat opposante redelijkerwijs in verzuim was en dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan.
Opposante had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat er geen sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan anderhalf jaar. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter F.M. Smit, in aanwezigheid van griffier L. Ketner.