ECLI:NL:RBGEL:2019:488

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/05/341311 / HA RK 18-153 / 103 / 512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overlegging van medische informatie in letselschadezaak na verkeersongeval met minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 15 januari 2019 een beschikking gegeven in een deelgeschilprocedure betreffende letselschade na een verkeersongeval waarbij een minderjarige, [Zoon verweerders], betrokken was. Het ongeval vond plaats op 7 april 2008, toen [Zoon verweerders] werd aangereden door een auto die verzekerd was bij A.S.R. Schadeverzekering N.V. De aansprakelijkheid voor de schade is door A.S.R. erkend, maar de schaderegeling is vastgelopen. A.S.R. heeft verzocht om overlegging van medische informatie ten behoeve van een gezamenlijk medisch deskundigenbericht, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het belang van A.S.R. bij de verkrijging van deze informatie niet rechtmatig is, gezien het recht op privacy van [Zoon verweerders].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de deskundige, en niet de rechter of de wederpartij, moet bepalen welke gegevens noodzakelijk zijn voor het onderzoek. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] niet verplicht zijn om aanvullende medische gegevens te verstrekken, omdat A.S.R. niet heeft aangetoond dat deze gegevens daadwerkelijk voorhanden zijn. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat er een gebrek aan vertrouwen lijkt te zijn tussen de partijen, en heeft hen aangespoord om samen te werken aan het verkrijgen van relevante informatie.

Wat betreft de verzoeken van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] om A.S.R. te dwingen een bankrekening met een BEM-clausule te openen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen rechtsgrond is om dit te eisen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de zijde van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] begroot op € 2.580,44, welke A.S.R. moet vergoeden, en heeft de zelfstandige verzoeken van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/341311 / HA RK 18-153 / 103 / 512
Beschikking van 15 januari 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
A.S.R. SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
advocaat mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven te Ermelo,
tegen

1.[Verweerder sub 1],

2.
[Verweerder sub 2],
in hun hoedanigheid van ouders en wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige
[Zoon verweerders],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders,
advocaat mr. S. Demirtas te Arnhem.
De partijen zullen worden verder ASR, [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] worden genoemd, en de zoon van verweerders [Zoon verweerders].

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van rechtbank Midden-Nederland van 8 augustus 2018 (C/16/465047 / HA RK 18-244)
  • het verweerschrift
  • de mondelinge behandeling. Verschenen zijn mr. Oostveen-Kouwenhoven voornoemd, en [Verweerder sub 2] bijgestaan door mr. Demirtas voornoemd
  • de e-mail van de rechtbank aan partijen van 20 november 2018
  • de e-mail van ASR van 12 december 2018.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij de correspondentie met de rechtbank na sluiting van de mondelinge behandeling bij de beoordeling buiten beschouwing zal laten voor zover daarin op de merites van de zaak wordt ingegaan. Het partijdebat was reeds gesloten.
2.2.
[Zoon verweerders] is geboren op 13 augustus 2004. Op 7 april 2008 is hij betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [Zoon verweerders] is toen bij het oversteken aangereden door een bij ASR ingevolge de WAM verzekerde auto. Daarbij heeft hij onder meer schedelhersenletsel opgelopen en een gescheurde tong. ASR heeft aansprakelijkheid erkend voor de door het ongeval veroorzaakte schade.
2.3.
Voor het ongeval is [Zoon verweerders] onderzocht bij MEE, een vereniging die mensen met een beperking ondersteunt om volwaardig in de samenleving te participeren. Na het ongeval zijn gedragsproblemen geconstateerd. [Zoon verweerders] is in verband daarmee onderzocht in [naam instelling], een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, waar tot een posttraumatische stressstoornis werd geconcludeerd.
2.4.
De schaderegeling is vastgelopen. Partijen zijn het erover eens dat voor de schadebegroting nodig is dat medisch deskundigen zich uitlaten over de gevolgen van het ongeval, maar twisten erover of thans de voor dit deskundigenonderzoek benodigde informatie voorhanden is. Bovendien hebben [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] voor [Zoon verweerders] desgevraagd niet een bankrekening met een BEM-clausule geopend, terwijl ASR enkel schadevergoeding wenst te betalen op een dergelijke rekening, omdat zij vreest dat de gelden anders niet aan [Zoon verweerders] ten goede zullen komen. BEM staat voor Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarige, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat het saldo op deze rekening gedurende de minderjarigheid van de rekeninghouder, behoudens rechterlijke machtiging is geblokkeerd.
2.5.
Het verzoek strekt primair ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv, althans met toepassing van art. 843a Rv zoals ter zitting is gebleken, zal bepalen dat de in randnummer 36 van het verzoekschrift opgesomde (medische) informatie uit verscheidene bronnen over [Zoon verweerders] ter beschikking wordt gesteld aan (de medisch adviseur van) ASR en aan de deskundige die dan in het schaderegelingstraject kan worden aangesteld, en voorts dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] voor [Zoon verweerders] een bankrekening met een BEM-clausule openen binnen 14 dagen na de beschikking.
Subsidiair is verzocht op de voet van art. 1019w e.v. Rv te bepalen dat de hiervoor bedoelde informatie van belang is voor een adequaat te verrichten deskundigenonderzoek.
2.6.
Volgens ASR wordt de verzochte informatie door [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] niet verstrekt, terwijl deze wel noodzakelijk is voor het onafhankelijke neurologische en psychiatrische deskundigenonderzoek aan de hand waarvan de schade zal worden begroot en kan niet worden aangenomen dat de deskundigen zelf de benodigde informatie zullen verzamelen.
2.7.
[Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] voeren tegen de verzoeken verweer. Hun zelfstandige verzoek strekt primair ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv zal bepalen dat de reeds aangeleverde informatie voldoende is om één of meerdere medische expertises te laten plaatsvinden, dat ASR gehouden is om de door (de ouders van) [Zoon verweerders] geleden en nog te lijden schade, waaronder de buitengerechtelijke kosten, als gevolg van het ongeval op 7 april 2008 periodiek middels adequate bevoorschotting te vergoeden, en voorts dat ASR gehouden is om alsnog een deskundige in te schakelen en/of mee te werken aan het herstel of een medisch traject, met veroordeling van ASR in de proceskosten.
Subsidiair verzoeken [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] de rechtbank te bepalen dat overleg op gang moet komen over de persoon van de deskundigen en de aan deze deskundigen ter beantwoording voor te leggen vragen, zo begrijpt de rechtbank.
2.8.
ASR voert tegen de zelfstandige verzoeken verweer.
2.9.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.10.
ASR wil kunnen beschikken over alle medisch specialistische informatie die de huisarts van [Zoon verweerders] voorhanden heeft, informatie van [naam kinderopvang] en van de schoolarts over [Zoon verweerders], het dossier van het consultatiebureau en van MEE, informatie van basisscholen [basisschool A] en [basisschool B], medische informatie van het ziekenhuis over de val van een trap en van een bank voor het ongeval, en recente medische informatie over eventuele gedragsmatige problematiek. ASR wil over deze informatie kunnen beschikken zodat zij deze door kan geven aan de door partijen in te schakelen medisch deskundigen, omdat zij verwacht dat deze deskundigen de informatie niet uit eigen beweging zullen opvragen.
2.11.
Uitgangspunt is echter dat het de deskundige is, en niet de rechter of de wederpartij, die heeft te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het hem opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] zijn, voor zover het medische gegevens betreft, slechts gehouden de door de deskundige verlangde gegevens ook aan de medisch adviseur van ASR te verstrekken en, nadat van het blokkeringsrecht van art. 7:464 lid 2 aanhef en onder b BW geen gebruik is gemaakt, aan ASR zelf. Zie HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5626, NJ 2010/542 en ECLI:NL:HR:2008:BB3676, NJ 2010/543. Deze arresten zien op een door de rechter gelast (voorlopig) deskundigenbericht, maar niet valt in te zien waarom dit voor een gezamenlijke expertise buiten rechte anders zou zijn. Ook dan bestaat recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. ASR heeft dan ook thans geen rechtens afdwingbare aanspraak op aanvullende medische gegevens betreffende [Zoon verweerders], als die al voorhanden zijn. Ook niet op grond van art. 843a Rv nu, gegeven het recht op privacy en het daarmee samenhangende blokkeringsrecht, op dit moment niet kan worden aangenomen dat het belang van ASR bij exhibitie van deze medische gegevens rechtmatig is.
2.12.
Voor zover het verzoek ziet op niet-medische gegevens geldt evenzeer dat het in de eerste plaats de deskundige is die heeft te bepalen welke gegevens noodzakelijk zijn. Pas dan ontstaat gehoudenheid van partijen om deze gegevens aan de deskundige en de wederpartij te verstrekken, zoals uit art. 198 leden 2 en 3 Rv volgt voor een door de rechter gelast (voorlopig) deskundigenbericht. ASR heeft niet aangegeven waarom [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2], anders dan op grond van art. 843a Rv, rechtens gehouden zouden zijn thans deze niet-medische gegevens te verstrekken. Een dergelijke rechtsgrond is ook niet voorhanden (vergelijk HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007: BA3529, NJ 2007/639). Voor zover het verzoek is gegrond op art. 843a Rv, welke bepaling gelet op HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, NJ 2018/431 ook in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige tot toepassing kan komen, geldt het volgende.
2.13.
[Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] werpen op dat zij naar machte hebben getracht de door ASR verlangde informatie te bemachtigen, maar dat dit niet is gelukt omdat deze informatie niet (meer) voorhanden is. Ter zitting heeft ASR verklaard dat zij wel wil aannemen dat [naam instelling] niet meer informatie heeft dan reeds is overgelegd. Concreet gaat het ASR nog om informatie van [naam kinderopvang], van de schoolarts, van MEE en van [basisschool B], de tweede basisschool van [Zoon verweerders]. ASR heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten geboden om aan te nemen dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] zelf over dergelijke bescheiden beschikken, zoals zij betwisten. Wel kan van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] worden verwacht dat zij zich behoorlijk inspannen om deze bescheiden bij de betrokken derden op te vragen. Hoewel [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] niet ten aanzien van alle derden concreet hebben laten zien hoe zij zich van deze inspanningsverplichting hebben gekweten en ASR op zichzelf geen genoegen hoeft te nemen met de algemene verklaring van hun advocaat dat deze inspanningen genoegzaam zijn geweest, heeft ASR thans onvoldoende concreet gemaakt dat de bescheiden die zij verlangt daadwerkelijk bestaan en voor [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2], met de nodige inspanning, beschikbaar zijn. Het is gebleven bij het uiten van beredeneerde vermoedens daarvan. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de verlangde informatie bepaalde bescheiden betreft die [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] ter beschikking of onder hun berusting hebben, zoals de toepassing van art. 843a Rv vereist. Met andere woorden, toewijzing van het exhibitieverzoek zou het reële risico meebrengen dat van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] het onmogelijke wordt verlangd. Ook op deze grond is het verzoek niet toewijsbaar.
2.14.
Overigens valt te betreuren dat partijen thans op voet van wantrouwen met elkaar lijken te verkeren. Duidelijk is dat de door ASR verlangde informatie, voor zover deze voorhanden is, van belang zou kunnen zijn voor het beoordelen van de gevolgen van het ongeval. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] willen ASR relevante informatie niet onthouden, maar ASR wil niet aannemen dat zij zich voor het verkrijgen hiervan serieus inspannen. Het komt de rechtbank daarom raadzaam voor dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] ASR alsnog zodanig concreet en gedocumenteerd over hun (verdere) inspanningen informeren dat redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld dat zij het nodige doen, en ASR met de resultaten daarvan dan genoegen neemt.
2.15.
Wat de BEM-rekening betreft is het volgende van belang. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] hebben aangegeven dat zij een dergelijke rekening wel willen openen, maar dat op dit moment niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Wat hiervan zij, een rechtsgrond om [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] te dwingen een dergelijke rekening te openen is gesteld noch gebleken. Het verzoek is niet toewijsbaar. Dit geldt ook voor het subsidiaire verzoek. Zoals gezegd is het niet aan de rechtbank maar aan de deskundige om te bepalen welke informatie nodig is voor een adequaat onderzoek.
2.16.
Over de zelfstandige verzoeken wordt als volgt overwogen. Ter zitting is de vraag gerezen of deze verzoeken ook door [Verweerder sub 1] en/of [Verweerder sub 2] in privé zijn gedaan en konden worden gedaan. Het verweerschrift is blijkens de kop niet ingediend door [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] zelf, maar door hen alleen in hoedanigheid van ouders en wettelijk vertegenwoordigers van [Zoon verweerders]. Uit het petitum volgt niet duidelijk iets anders, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] slechts formele procespartij zijn, die niet namens zichzelf maar slechts als vertegenwoordiger van [Zoon verweerders] verweer voeren en dus ook alleen in die hoedanigheid, en niet voor zich zelf, een zelfstandig tegenverzoek indienen.
Inhoudelijk geldt dat het verzoek niet concreet is en dat onvoldoende bepaalbaar is tot welke concrete rechten en verplichtingen toewijzing van het verzochte zal leiden. Reeds om die reden zijn de zelfstandige verzoeken niet toewijsbaar.
2.17.
De kosten van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] bij de behandeling van de verzoeken van ASR worden begroot op € 2.580,44 waarvan € 2.289,44 aan advocaatkosten (vijf uur aan werkzaamheden aan het verweerschrift en twee uur aan verweerwerkzaamheden ter zitting inclusief reistijd, tegen € 327,06 per uur inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) en € 291,00 aan griffierecht. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] hebben meer advocaaturen opgegeven, maar die uren zien gedeeltelijk op werkzaamheden ter zake van hun zelfstandige verzoeken, waarover hierna afzonderlijk zal worden beslist. ASR zal tot betaling van het aldus begrote bedrag worden veroordeeld nu zij aansprakelijkheid heeft erkend.
2.18.
Begroting van kosten aan de zijde van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] bij de behandeling van de zelfstandige verzoeken blijft achterwege. De advocaat van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] had kunnen en moeten weten dat deze verzoeken kansloos waren. De kosten van de zelfstandige verzoeken zijn dan ook niet in redelijkheid gemaakt.

3.De beslissing

De rechtbank
begroot de kosten van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] bij de behandeling van de verzoeken van ASR op € 2.580,44, en veroordeelt ASR tot betaling van dit bedrag aan [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2],
wijst af het door ASR en door [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.