Overwegingen
1. Eiseres en haar echtgenoot hebben beschikt over vermogen op bankrekeningen van Dexia Bank en KBC te België. Dat vermogen hebben zij in het verleden niet in hun aangiften IB/PVV aangegeven.
2. Op 7 maart 2014 heeft de Belastingdienst de aangifte IB/PVV 2013 van de echtgenoot van eiseres ontvangen. In die aangifte is een bedrag van € 310.341 opgenomen bij bank- en spaartegoeden in het buitenland, met landcode België. Ook in de aangiften IB/PVV 2014 (ontvangen op 13 maart 2015) en 2015 (ontvangen op 9 maart 2016) heeft de echtgenoot een bedrag aan buitenlands vermogen in box 3 vermeld.
3. Op 1 juni 2016 is aan eiseres in het kader van het project ‘vermogen in het buitenland (stille inkeer)’ informatie gevraagd over de buitenlandse tegoeden en de herkomst van de gelden.
4. Bij brief van 17 juni 2016 heeft de gemachtigde gereageerd op het verzoek om informatie. In die brief wordt verwezen naar een brief van 27 februari 2012 waarin namens eiseres de intentie tot vrijwillige verbetering kenbaar wordt gemaakt, en naar brieven van november en december 2011 waarin namens niet nader genoemde cliënten om vooroverleg is verzocht.
5. Nadien is informatie verstrekt en is (tevergeefs) gepoogd de zaak in de vorm van een vaststellingsovereenkomst af te doen. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente/belastingrente opgelegd.
- of met betrekking tot alle jaren sprake is van inkeer;
- of verweerder in 2004 tot en met 2010 voldoende voortvarend heeft gehandeld;
- of in 2005 t/m 2010 en 2012 terecht vergrijpboeten zijn opgelegd; en
- of in alle jaren de heffingsrente/belastingrente terecht in rekening is gebracht.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank heeft heden uitspraak gedaan in de zaken van de echtgenoot van eiseres, over hetzelfde feitencomplex en over dezelfde geschilpunten als in de zaken van eiseres. Een kopie van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht. De overwegingen en oordelen in de zaken van de echtgenoot van eiseres moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
8. De rechtbank concludeert dat eiseres niet is ingekeerd en dat de navorderingsaanslagen over 2004 tot en met 2010 niet vanwege een gebrek aan voortvarend handelen moeten worden vernietigd.
Vergrijpboeten (2005 t/m 2010 en 2012)
9. Ook voor de beoordeling van de aan eiseres opgelegde vergrijpboeten volstaat de rechtbank met de verwijzing naar het oordeel van de vergrijpboeten in de zaken van de echtgenoot van eiseres. De feiten en omstandigheden in de zaken van eiseres en in de zaken van haar echtgenoot zijn identiek en de rechtbank acht de aan eiseres opgelegde boeten ook passend en geboden.
10. Omdat de boeten die aan eiseres zijn opgelegd afwijken van de aan haar echtgenoot opgelegde boeten, werkt de vermindering van die boeten met 5% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM rekenkundig anders uit. De rechtbank stelt de boeten vast op € 852 (2005), € 729 (2006), € 849 (2007), € 2.611 (2008), € 2.560 (2009), € 2.493 (2010) en € 1.722 (2012).
Vergoeding van immateriële schade
11. Eiseres heeft in haar pleitnota verzocht om vergoeding van immateriële schade. Niet in geschil is dat het oudste bezwaarschrift door verweerder is ontvangen op 31 januari 2017. Omdat de uitspraak van deze rechtbank is gedaan vóór 31 januari 2019 is de redelijke termijn niet overschreden en bestaat geen aanleiding voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
12. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Omdat de rechtbank de vergrijpboeten vermindert vanwege de ambtshalve geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en/of een vergoeding van het griffierecht (Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053).