ECLI:NL:RBGEL:2019:4437

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
AWB-19_4472 en 19_4466
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een nachtvergunning voor de duur van vier weken in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van een nachtvergunning voor de duur van vier weken. Eiser, eigenaar van [Bedrijf A], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Apeldoorn, die op 30 april 2019 de ontheffing voor het verlengen van de openingstijden had ingetrokken. Eiser had eerder een ontheffing gekregen om zijn café tot 04.00 uur geopend te houden, maar deze ontheffing werd ingetrokken na een overtreding van de voorwaarden. De voorzieningenrechter had eerder op 20 mei 2019 een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, maar na het bestreden besluit van 1 augustus 2019, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, werd het beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 september 2019 werd de zaak behandeld. Eiser betoogde dat de intrekking van de ontheffing onevenredig was, omdat hij zijn inkomsten voornamelijk na 00.30 uur genereerde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om de ontheffing in te trekken, gezien de overtreding van de voorwaarden. De rechter concludeerde dat de intrekking van de ontheffing rechtmatig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de intrekking onredelijk maakten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van vergunningvoorwaarden en de bevoegdheid van bestuursorganen om in te grijpen bij overtredingen. De rechter bevestigde dat de burgemeester in redelijkheid tot de intrekking van de ontheffing kon overgaan, en dat de gevolgen voor eiser inherent zijn aan de tijdelijke intrekking van de vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 19/4472 en AWB 19/4466
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam A] h.o.d.n. [Bedrijf A] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.A. Robbers)
en

de burgemeester van de gemeente Apeldoorn, verweerder,

(gemachtigde: mr.drs. W.M. van de Zedde).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2019 heeft verweerder de aan verzoekster verleende ontheffing voor het verlengen van de openingstijden ingetrokken voor de duur van vier weken.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 20 mei 2019 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 30 april 2019 geschorst tot twee weken na de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 1 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, welk beroep is geregistreerd onder nummer AWB 19/4472. Gelijktijdig is een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd bij de rechtbank onder nummer AWB 19/4466.
Verweerder heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en W.J.H. van Riggelen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr.drs. W.M. van de Zedde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Eiser is eigenaar en exploitant van [Bedrijf A] , [adres] in [plaats] . Bij besluit van 18 november 2015 is aan hem op grond van artikel 2.29 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Apeldoorn (Apv) een ontheffing verleend voor het verlengen van de openingstijden. Daardoor mag het café iedere dag tot 04.00 uur geopend zijn. Aan deze ontheffing is onder meer het voorschrift verbonden dat het niet is toegestaan om in het weekend (in de nacht van vrijdag op zaterdag en in de nacht van zaterdag op zondag) en op feestdagen na 03.00 uur bezoekers in de inrichting toe te laten.
3. In artikel 1:6, aanhef en onder c, van de Apv is bepaald dat de vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
In het Uitvoeringsplan drank en horeca 2015 is opgenomen dat indien een horecabedrijf beschikt over een vergunning verlenging openingstijden en de voorwaarden verbonden aan deze vergunning overtreden worden, de vergunning wordt ingetrokken. Het voornemen tot intrekking wordt ter plekke kenbaar gemaakt en schriftelijk bevestigd. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. Afhankelijk van de ingediende zienswijze wordt de vergunning voor 1 week ingetrokken. Bij een volgende overtreding wordt dezelfde procedure gevolgd, maar gaat het om een intrekking voor 4 weken of onbepaalde tijd (p.5).
4. Uit het mutatierapport van 29 maart 2019 blijkt dat in de nacht van zaterdag 16 februari 2019 op zondag 17 februari 2019 door de politie om 03.20 uur is geconstateerd dat twee personen via de achteringang zijn binnengelaten. Omdat dit voorschrift eerder is overtreden heeft verweerder in dit mutatierapport aanleiding gezien de verleende ontheffing voor de duur van vier weken in te trekken. Dit besluit heeft verweerder na ontvangst van het ambtsedig proces-verbaal in bezwaar gehandhaafd.
Was verweerder bevoegd de ontheffing in te trekken?
5. Niet in geschil is dat in de nacht van 16 op 17 februari 2019 twee personen via de achteringang van het café zijn binnengelaten. Een van die personen is door de politie gehoord. In het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal is opgenomen dat de eigenaar van [Bedrijf A] zich na het voorval bij de verbalisanten had gemeld en tegen de verbalisanten zei dat hij deze persoon binnen had gelaten, omdat het een personeelslid betrof, maar die niet aan het werk was.
5.1.
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan uit mag gaan van de inhoud van ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. [2]
5.2.
Eiser betoogt dat de jongeman die naar binnen is gelaten geen bezoeker was, maar dat hij een shift over had genomen en daarom vanaf 03.00 uur aan het werk was. Dit blijkt echter niet uit de door eiser overgelegde stukken. Wellicht kan daaruit worden afgeleid dat de betreffende persoon een werknemer was, maar uit die stukken kan niet worden afgeleid dat hij in afwijking van wat in het proces-verbaal is opgenomen (de mededeling van de eigenaar) op dat tijdstip werkzaamheden verrichtte. Dat eiser het proces-verbaal kort voor de behandeling van het bezwaarschrift door de onafhankelijke commissie bezwaarschriften ontving, maakt dat niet anders. Ook bij de behandeling van het verzoekschrift bij de voorzieningenrechter zijn nadere stukken ter onderbouwing van zijn standpunt uitgebleven. Niet valt derhalve in te zien dat eiser door het enkele laat overleggen van het proces-verbaal, waarvan de inhoud overigens gelijkluidend is aan het reeds in het dossier gevoegde mutatierapport, in zijn belangen is geschaad.
5.3.
Verweerder is er daarom terecht vanuit gegaan dat de betreffende persoon als bezoeker via de achteringang het café betrad. Dit betekent dat de aan de ontheffing verbonden voorwaarde is overtreden. Verweerder was dan ook bevoegd de ontheffing voor de duur van vier weken in te trekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kon verweerder in redelijkheid tot intrekking van de ontheffing overgaan?
6. Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
6.1.
Eiser betoogt dat met de intrekking van de nachtontheffing voor de duur van vier weken in feite het hele café voor de duur van vier weken wordt gesloten omdat hij de meeste inkomsten behaalt uit bezoek aan zijn café na 00.30 uur en dat de vaste (personeels)lasten in die periode gewoon doorlopen. Verweerder heeft dit niet als een bijzondere omstandigheid hoeven zien. Dit is inherent aan iedere tijdelijke intrekking van de nachtontheffing. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen overgaan tot het tijdelijk intrekken van de verleende ontheffing. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Snoeren-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningen-rechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3383, en die van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222