ECLI:NL:RBGEL:2019:4320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
356445
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een statutair bestuurder wegens ernstig verwijtbaar handelen en de gevolgen voor transitievergoeding en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een statutair bestuurder, hierna te noemen [verzoekende partij], die zijn ontslag aanvecht. [verzoekende partij] was sinds 15 juni 1993 in dienst bij [naam verwerende partij] en had verschillende functies bekleed, waaronder die van statutair bestuurder. Het ontslag volgde op beschuldigingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, waarbij twee incidenten werden genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekende partij] tijdens een etentje ongepaste opmerkingen heeft gemaakt naar een jongere collega, wat als ernstig verwijtbaar handelen werd gekwalificeerd. Dit leidde tot de conclusie dat er een redelijke grond voor ontslag was, waardoor [verzoekende partij] geen recht had op een transitievergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat het volledig ontzeggen van een transitievergoeding in dit geval onaanvaardbaar was, gezien de persoonlijke omstandigheden van [verzoekende partij]. De rechtbank kende een gedeeltelijke transitievergoeding toe, ondanks het ernstige verwijtbare handelen. Daarnaast werd de gefixeerde schadevergoeding beoordeeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat [naam verwerende partij] niet de opzegtermijn had gerespecteerd, wat leidde tot een veroordeling tot betaling van een resterend bedrag aan [verzoekende partij]. De verzoeken om een billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding werden afgewezen, omdat de rechtbank geen ernstig verwijtbaar handelen van [naam verwerende partij] kon vaststellen. De zaak illustreert de complexe afwegingen bij ontslag van statutair bestuurders en de toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens C/05/356445/ HA RK \ 498 \ 42690
uitspraak van 26 september 2019
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
advocaat mr. D.B. Muller
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verwerende partij]
[adres]
verwerende partij
advocaat mr. J.M. Blok
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [naam verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift gericht tegen [naam verwerende partij] , met producties, ingekomen op 11 juli 2019;
- het verweerschrift van [naam verwerende partij] , met producties, ingekomen op 22 augustus 2019;
- de akte houdende overlegging producties en aanvulling verzoek, ingekomen op 26 augustus 2019;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 27 augustus 2019 waar [verzoekende partij] is verschenen, bijgestaan door mr. Muller en waar namens [naam verwerende partij] zijn verschenen [mw. A] en [dhr. B] , bijgestaan door mr. Blok. Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities welke zijn overgelegd. Bij aanvang van de mondelinge behandeling hebben partijen besproken dat het verzoek geacht moet worden te zijn gericht tegen [naam verwerende partij] . [naam verwerende partij] wordt daarom als verwerende partij aangemerkt.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is op 15 juni 1993 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [naam verwerende partij] . [verzoekende partij] is begonnen als Medewerker onderhoudscontracten en heeft intern carrière gemaakt. Vanaf 2007 heeft hij uitsluitend internationale functies bekleed. De laatst vervulde functie van [verzoekende partij] is die van [naam bedrijf 3] . Sinds 2010 is [verzoekende partij] (tevens) statutair bestuurder van [naam verwerende partij] in [adres] .
2.2.
Het door [verzoekende partij] laatstelijk verdiende salaris bedraagt € 15.341,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, 3% eindejaarsuitkering, een (variabele) bonusregeling, een bijdrage in de pensioenpremie van € 1.281,19 en compensatie excedent pensioen ten bedrage van € 1.781,80 en overige emolumenten.
2.3.
Op woensdag 24 april 2019 werd [verzoekende partij] , in de laatste pauze van een tweedaagse meeting in [plaats 1] , door zijn leidinggevende, [dhr. C]
(president [naam bedrijf 1]) , verzocht om mee te lopen voor een gesprek. Tijdens dat gesprek, waarbij ook [mw. A]
(Vice President Human Resources [naam bedrijf 2] )en [mw. A]
(Legal Counsel [naam bedrijf 1]aanwezig waren werd [verzoekende partij] geconfronteerd met twee klachten ter zake van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Een van de klachten betrof uitlatingen van [verzoekende partij] tijdens een etentje van zijn (internationaal samengestelde) team in Utrecht op 26 maart 2019. [verzoekende partij] was daar, als superieur, met zijn teamleden bijeen. Een van de teamleden was de jongere [mw. X] [verder: [mw. X] ]. Zij had een lagere positie dan [verzoekende partij] .
De inhoud van de klacht en hetgeen [verzoekende partij] tijdens het etentje tegen haar, in aanwezigheid van de andere teamleden zou hebben gezegd, werd hem tijdens het hiervoor genoemde gesprek verteld. De tweede klacht betrof een incident dat zich zou hebben voorgedaan tijdens een werk gerelateerde meerdaagse Salesbijeenkomst in Praag, in augustus 2017. De naam van klaagster(s) werd, ondanks het verzoek van [verzoekende partij] , niet bekend gemaakt. [verzoekende partij] werd vervolgens direct op non-actief gesteld en per taxi naar het vliegveld gebracht. [naam verwerende partij] overhandigde hem tevens een concept vaststellingsovereenkomst. [verzoekende partij] heeft die niet getekend.
2.4.
Op 29 april 2019 vond een telefoongesprek plaats tussen [mw. A] [verder: [mw. A] ] en [verzoekende partij] . Zij informeerde [verzoekende partij] nader over de klacht in verband met het uitje in Praag. Ook vertelde zij dat de klachten door een en dezelfde collega waren ingediend, namelijk [mw. X] .
2.5.
Bij e-mail van 3 mei 2019 aan de gemachtigde van [verzoekende partij] heeft [mw. A] een (nadere) toelichting gegeven op de klachten. In dit bericht wordt verwezen naar een verklaring van [mw. X] . De tekst van de verklaring van [mw. X] van 17 april 2019 luidt:
“Incident 1:
During an [naam bedrijf 2] Sales Conference in Prague, CZ, August 21-23 2017.
This happened during the first evening of the conference on Monday August 21.
After dinner several of the [naam bedrijf 2] colleagues went to a bar/disco. I think around 23.00, I do not recall the name of the bar.
Several of us are dancing on the basement dance floor of the bar when I ask [verzoekende partij] why he is not dancing, he replies that he is such a good dancer that he doesn’t want others to feel bad. I laugh at this. He then spills his drink over me and while I am trying to clean it up with napkins he says to me: It is not the Swedisch way. He then says: I want it and I know you want it too. I do not say anything, I leave and go upstairs. In the bar upstairs I go stand next to some other colleagues in the bar when [verzoekende partij] comes and stands next to me on my right side and he puts his jacket over my shoulders and then immediately I feel his hand under the jacket on my buttocks. I take the jacket off my shoulders and go sit next to a colleague at a table by the bar. I ask another colleague to sit next to me on the other side.
Incident 2:
During a work dinner in Utrecht, NL, on Tuesday March 26 2019. I think around 21.00, in the restaurant Selamat makan.
We are finalizing the dinner and passing around the dessert which is fried bananas. [verzoekende partij] offers me a banana. I say no thank you, that I don’t want a banana and that I don’t want to put it on my plate with the left overs from diner. He repeats that I should have a banana, I accept the banana and I put it/balance it on my spoon. He then tells me to eat it whole, to put it in my mouth whole like deep throat, and then; film her, film her. I put the banana down, I did not say anything.”
2.6.
[verzoekende partij] heeft daartoe uitgenodigd tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders [verder: AvA] op 13 mei 2019, waar zijn ontslag stond geagendeerd, voor zover van belang, het volgende verklaard:
[...]
-
‘The Utrecht-incident: I truly regret what happened in Utrecht. I cannot explain why I said this. We were all having a good time. Some alcohol was involved. This must have influenced me. I never had the intention to offend someone.
-
The Prague-incident: I cannot recall this, this is so not me and I deny that this happened.’
[…]
2.7.
Na de AvA is [verzoekende partij] nog diezelfde dag ontslagen als statutair bestuurder, zowel vennootschapsrechtelijk als arbeidsrechtelijk. Bij brief van 13 mei 2019 is dit ontslag aan hem bevestigd, is geschreven dat daaraan ten grondslag ligt dat [verzoekende partij] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. [naam verwerende partij] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd met onmiddellijke ingang onder de toezegging om, nu zij de opzegtermijn van vier maanden niet in acht nam, het loon over de opzegtermijn te zullen uitbetalen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt, na akte aanvulling en na vermindering van zijn verzoek ter zitting, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [naam verwerende partij] aan hem verschuldigd is een transitievergoeding (artikel 7:673 BW) ten bedrage van € 279.824,-- bruto, onder aftrek van het bedrag van € 86.690,99 bruto dat reeds is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente;
en [naam verwerende partij] te veroordelen om aan hem te betalen:
 een billijke vergoeding (artikel 7:682 lid 3 BW) van € 419.736,- bruto, althans een in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;
 een gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:670 lid 10 BW) van € 147.423,31 bruto, althans in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente;
 een bedrag van € 95.832,90 bruto ter zake van achterstallig loon en openstaande vakantiedagen, onder aftrek van het al betaalde bedrag van € 18.751,56 bruto, althans een in redelijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente, de rente ook over de wettelijke verhoging, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en onder verstrekking van deugdelijk gespecificeerde loonstroken;
 een bedrag van € 7.938,13, bij wijze van schadevergoeding ex artikel 7:611 BW, te vermeerderen met wettelijke rente;
 een bedrag van € 11.500,- netto ter zake van immateriële schade;
 de kosten van de procedure, te vermeerderen met de verschuldigde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en nakosten indien deze niet binnen een termijn van een week na het wijzen van de beschikking door [naam verwerende partij] zijn voldaan.
[verzoekende partij] legt aan zijn verzoeken, samengevat, ten grondslag dat een redelijke grond voor het ontslag ontbreekt, de opzegtermijn niet in acht is genomen, hij recht heeft op achterstallig loon en uitbetaling van nog openstaande vakantiedagen en dat [naam verwerende partij] ernstig verwijtbaar en/of in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door, samengevat, de arbeidsovereenkomst te beëindigen en de wijze waarop dit is gebeurd, als gevolg waarvan [naam verwerende partij] gehouden is een billijke vergoeding en/of (immateriële) schadevergoeding te voldoen.
3.2.
[naam verwerende partij] concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekende partij] . Aan haar verweer legt [naam verwerende partij] , samengevat, ten grondslag dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, te weten verwijtbaar handelen door [verzoekende partij] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Bovendien kwalificeert dat handelen als ernstig verwijtbaar zodat [verzoekende partij] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding. [naam verwerende partij] betwist dat zij jegens [verzoekende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en/of in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld. De door hem verzochte billijke vergoeding en/of schadevergoeding moet worden afgewezen. Ook de verzochte gefixeerde schadevergoeding, achterstallig loon c.a. moeten worden afgewezen. [naam verwerende partij] heeft de bedragen waar [verzoekende partij] bij einde dienstverband recht op had reeds betaald. In zijn verzoek tot vergoeding van immateriële schade dient [verzoekende partij] niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het te laat is ingediend, althans dat moet worden afgewezen omdat van reputatie- en/of psychische schade geen sprake is, aldus [naam verwerende partij] . [naam verwerende partij] verzoekt [verzoekende partij] te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Redelijke grond
4.1.1.
Allereerst wordt beoordeeld of er sprake is van een redelijk ontslaggrond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW, bij gebreke waarvan [naam verwerende partij] gehouden is om een billijke vergoeding aan [verzoekende partij] te betalen (artikel 7:682 lid 3 BW).
4.1.2.
Vooropgesteld wordt dat het rechtsgeldig ontslag van een statutair bestuurder van een vennootschap uit zijn vennootschapsrechtelijke positie als regel tevens opzegging van zijn arbeidsovereenkomst met zich brengt, zoals volgt uit de zogenoemde '15-april-arresten' van de Hoge Raad (HR 15 april 2015, ECLI:NL:HR:2005:AS2030). Het duale stelsel brengt evenwel mee dat er voor de beëindiging van de contractuele, arbeidsrechtelijke, overeenkomst een redelijke grond voor opzegging in de zin van artikel 7:669 BW aanwezig moet zijn. Daaraan dienen dezelfde eisen te worden gesteld als wanneer het gaat om de opzegging van de arbeidsovereenkomst met een 'gewone' werknemer, niet tevens statutair bestuurder. Voor zover [verzoekende partij] in dit verband heeft gesteld dat hij slechts ‘op papier’ statutair bestuurder was en daardoor ten onrechte de bescherming van een ‘gewone werknemer’ zou missen als het om de toets van de redelijke grond gaat, dient dat verweer te worden verworpen.
Indien een redelijke grond aan het ontslag van een statutair bestuurder ontbreekt kan dat, anders dan in geval van een 'gewone' werknemer, niet leiden tot het herstel van de arbeidsrelatie, gelet op artikel 7:671 lid 1 sub e BW in samenhang met artikel 2:244 lid 3 BW. Deze bepalingen gaan ervan uit dat het bevoegde orgaan, in dit geval de AvA, te allen tijde een statutair bestuurder kan ontslaan en het niet aan de overheid is hierin te treden. Het ontbreken van een deugdelijke arbeidsrechtelijke ontslaggrond kan echter wel leiden tot toekenning van een billijke vergoeding (artikel 7:682 lid 3 BW).
4.1.3.
[verzoekende partij] heeft betwist dat hij zich in Praag, augustus 2017, jegens [mw. X] (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen. Gesteld noch gebleken is dat bij dit beweerdelijke incident, dat ca. twee jaar geleden zou hebben plaatsgevonden, getuigen aanwezig waren. Naast de klacht van [mw. X] zou alleen een collega van haar kunnen verklaren dat [mw. X] enige tijd na het beweerdelijke incident daarover verteld zou hebben. Daarmee is niet voldoende aannemelijk geworden dat het beweerdelijke incident heeft plaatsgevonden. In het kader van de beoordeling of van een redelijke grond voor opzegging sprake is geweest kan dit incident evenwel buiten beschouwing blijven en wel vanwege het volgende. [verzoekende partij] heeft de hem verweten uitlatingen op 26 maart 2019 tijdens een etentje met het team in Utrecht aan het adres van [mw. X] , in bijzijn van een aantal andere teamgenoten erkend en spijt betuigd. De gedane uitlatingen zijn in een werk gerelateerde setting volstrekt ongepast en ontoelaatbaar. Dat geldt temeer voor een werknemer als [verzoekende partij] , die vanuit zijn functie in de top van [naam verwerende partij] en als superieur daar aanwezig, een voorbeeldfunctie heeft. Reeds deze uitlatingen leveren verwijtbaar handelen op als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Derhalve is van een redelijke grond voor opzegging sprake. Daarom wordt aan een bewijsopdracht met betrekking tot het beweerdelijke incident in Praag niet toegekomen.
Voor zover het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding is gebaseerd op het ontbreken van een redelijke grond voor opzegging wordt dat afgewezen. Voor zover [verzoekende partij] heeft bedoeld te stellen dat, uit de omstandigheid dat geen van de andere tafelgenoten hem op zijn uitlatingen heeft aangesproken, deze kennelijk niet zo erg waren, althans niemand daar aanstoot aan heeft genomen, wordt die gedachte verworpen. Dat lager geplaatste medewerkers in de organisatie geen opmerkingen maken naar aanleiding van genoemd uitlatingen doet aan de ernst daarvan niet af. Bovendien kan daaruit niet worden afgeleid dat zij er geen aanstoot aan hebben genomen. Het is in het algemeen nogal lastig om, zeker door lager geplaatsten in een organisatie, opmerkingen over dergelijk gedrag door een hooggeplaatste functionaris te maken.
Herplaatsing ligt, zo is in de wet bepaald, in geval van opzegging wegens verwijtbaar handelen niet in de rede. Het verweer van [verzoekende partij] ter zake wordt daarom verworpen.
4.2.
Transitievergoeding
4.2.1.
Met [naam verwerende partij] is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen van [verzoekende partij] , een van de hoogstgeplaatste functionarissen binnen de organisatie, tegen [mw. X] , een lager geplaatste, jongere vrouw, tijdens het etentje op 26 maart 2019 in bijzijn van andere teamleden zodanig onacceptabel is dat dit ernstig verwijtbaar handelen oplevert. Dat staat in beginsel aan zijn aanspraak op een transitievergoeding in de weg (art. 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW). De rechtbank is evenwel van oordeel dat het in geheel niet toekennen van een transitievergoeding in dit concrete geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij spelen met name de persoonlijke omstandigheden van [verzoekende partij] , in het bijzonder de lange duur, de verder onberispelijke staat van zijn dienstverband, de spijt die [verzoekende partij] betuigd heeft, alsook de omstandigheid dat [verzoekende partij] privé een extreem moeilijk jaar heeft gehad als gevolg van het overlijden van zijn zoon, een rol. [verzoekende partij] kan aanspraak maken op een gedeeltelijke transitievergoeding. Ter zake van de hoogte wordt als volgt overwogen. De hoogte van de transitievergoeding wordt in de wet begrensd tot maximaal € 81.000,- of een bedrag gelijk aan ten hoogste het loon over twaalf maanden indien dat loon hoger is dan genoemd bedrag. Het jaarsalaris van [verzoekende partij] komt uit op
€ 279.822,- bruto. Met gebruikmaking van artikel 7:673 lid 8 BW wordt de transitievergoeding gedeeltelijk toegekend, te weten tot een bedrag van € 150.000,-. De verzochte verklaring voor recht zal tot dat bedrag worden gegeven. Hetgeen meer is verzocht wordt afgewezen.
4.3.
Gefixeerde schadevergoeding (art. 7:672 lid 10 BW)
[naam verwerende partij] heeft opgezegd zonder de opzegtermijn van vier maanden in acht te nemen. In de ontslagbrief heeft zij al aangekondigd om die reden het loon over de opzegtermijn te zullen betalen. [naam verwerende partij] heeft in verband daarmee een bedrag van € 86.690,99 bruto aan [verzoekende partij] voldaan. [verzoekende partij] stelt evenwel, vanwege het niet inachtneming van de opzegtermijn, recht te hebben op de gefixeerde schadevergoeding van € 147.423,31 bruto. [verzoekende partij] heeft in de daaraan ten grondslag gelegde berekening naast het loon, bonus, vakantietoeslag en de eindejaarstoeslag ook een vergoeding voor gemist gebruik leaseauto, compensatie van niet afgedragen pensioenpremies, internet en telefoon etc. meegenomen. [naam verwerende partij] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Ter zake wordt als volgt overwogen. Vooropgesteld wordt dat de vergoeding van artikel 7:672 lid 10 BW niet beoogt te voorzien in een volledige schadevergoeding maar voorziet in een gefixeerde schadevergoeding. Die wordt berekend op basis van
‘het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren vort te duren’. In de rechtspraak bestaat geen eenduidigheid over de loonbestanddelen die al dan niet moeten worden meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de formulering van genoemd artikel en de bewuste keuze van de wetgever om niet te voorzien in een volledige schadevergoeding maar in een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, deze vergoeding gebaseerd moet worden op het overeengekomen loon, zijnde
€ 15.341,- bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, 3% eindejaarsuitkering en de gemiddelde bonus die [verzoekende partij] de drie jaar voorafgaand aan zijn ontslag heeft ontvangen, te weten € 6.290,- bruto per maand. De overige componenten die [verzoekende partij] in de berekening heeft meegenomen moeten bij de berekening van de gefixeerde schadevergoeding buiten beschouwing te blijven. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt dan (€ 23.318 x 4=) € 93.272,- bruto. [naam verwerende partij] heeft hierop in mindering voldaan € 86.690,99 bruto, weshalve resteert € 6.580,01 bruto. [naam verwerende partij] wordt tot betaling van dat bedrag veroordeeld. Hetgeen [verzoekende partij] meer heeft verzocht wordt afgewezen.
De gevorderde wettelijke verhoging is over deze schadevergoeding niet verschuldigd en zal daarom worden afgewezen. De wettelijke rente over dit bedrag is [naam verwerende partij] , op grond van artikel 7:686a lid 1 BW, verschuldigd vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten 13 mei 2019. [naam verwerende partij] wordt tot betaling van de wettelijke rente veroordeeld.
4.4.
Billijke vergoeding/schadevergoeding wegens handelen in strijd met goed werkgeverschap en/of immateriële schadevergoeding
Voorts moet beoordeeld worden of aan [verzoekende partij] een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [naam verwerende partij] en/of een vergoeding wegens handelen in strijd met goed werkgeverschap en/of een immateriële schadevergoeding toekomt.
[verzoekende partij] heeft aan die verzoeken, samengevat, ten grondslag gelegd dat [naam verwerende partij] jegens hem ernstig verwijtbaar dan wel in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld vanwege de wijze waarop hij is ontslagen en het handelen van [naam verwerende partij] rondom dat ontslag. Ter zake daarvan wordt als volgt overwogen. De wijze waarop VSF [verzoekende partij] ten overstaan van anderen uit een meerdaagse meeting heeft gehaald, hem daarna direct naar het vliegveld te laten brengen en hem niet gelijk te informeren over de persoon van klaagster verdient niet de schoonheidsprijs maar levert geen handelen in strijd met goed werkgeverschap, laat staan ernstig verwijtbaar handelen op. [verzoekende partij] heeft gesteld, hetgeen door [naam verwerende partij] is betwist, dat de protocollen van [naam verwerende partij] niet zijn nageleefd. [mw. X] heeft in weerwil daarvan haar klachten niet bij haar (indirect) leidinggevende maar bij de afdeling HR gemeld en [naam verwerende partij] heeft in weerwil van het protocol geen gesprek tussen [mw. X] en [verzoekende partij] georganiseerd om over de klacht(en) te spreken. Dat verweer kan hem niet baten. Eventuele niet naleving stond er niet aan in de weg dat de afdeling HR de bij haar geuite klachten heeft onderzocht noch aan opzegging. Het naleven van dergelijke protocollen is geen voorwaarde om tot opzegging van de arbeidsovereenkomst te kunnen overgaan. Dat van hoor en wederhoor geen sprake is geweest, zoals door [verzoekende partij] gesteld, is niet gebleken. [verzoekende partij] heeft voldoende gelegenheid heeft gehad op de klachten, voorafgaand aan het ontslag, te reageren. Gelet op de ernst van de gedane uitlatingen had [naam verwerende partij] [verzoekende partij] , anders dan hij stelt, niet eerst hoeven waarschuwen. Dat [naam verwerende partij] met twee maten heeft gemeten omdat een vrouwelijke medewerker met (inmiddels) een hoge positie binnen [naam verwerende partij] acht jaar geleden een relatie had met een medewerker en dat niet tot ontslag heeft geleid is niet juist. Het betreft geen gelijke of vergelijkbare gevallen. [verzoekende partij] wordt niet verweten dat hij een relatie met een medewerkster had, verweten wordt hem (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat van handelen in strijd met goed werkgeverschap laat staan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [naam verwerende partij] geen sprake is geweest. Evenmin is van feiten of gedragingen aan de zijde van [naam verwerende partij] gebleken die grond vormen voor toekenning van immateriële schadevergoeding. Dat [verzoekende partij] psychische klachten heeft als gevolg van de opzegging, de daaraan ten grondslag gelegde reden en de wijze waarop een en ander zijn beloop heeft gekregen wil de rechtbank wel geloven. De oorzaak daarvan ligt evenwel bij [verzoekende partij] , niet bij [naam verwerende partij] . Enige grondslag voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding ontbreekt.
De verzoeken tot toekenning van een billijke vergoeding, schadevergoeding wegens handelen in strijd met goed werkgeverschap en immateriële schadevergoeding worden afgewezen.
4.5.
Achterstallig loon c.a./gespecificeerde loonstroken
4.5.1.
[verzoekende partij] verzoekt ter zake van achterstallig loon en vergoeding niet genoten vakantiedagen in totaal € 95.832,90 bruto, waarop het reeds door [naam verwerende partij] betaalde bedrag van
€ 18.751,56 bruto in mindering moet worden gebracht. [verzoekende partij] betwist dat hij meer of andere bedragen, zoals het volgens [naam verwerende partij] betaalde bedrag van € 12.833,95, heeft ontvangen.
Voor zover [naam verwerende partij] stelt dat zij meer en/of andere bedragen aan [verzoekende partij] in het kader van de eindafrekening aan hem heeft uitbetaald dient zij gelet op de betwisting door [verzoekende partij] te bewijzen. Zij zal daartoe in de gelegenheid gesteld worden. De enkele specificaties, die overigens door [verzoekende partij] bij zijn verzoekschrift zijn overgelegd zijn daartoe niet voldoende.
4.5.2.
[verzoekende partij] heeft zijn verzoek samengesteld met de volgende deelverzoeken:
  • salaris over 1 tot en met 13 mei 2019
  • vakantiebijslag berekend naar rato over de periode 1 januari t/m 13 mei 2019
  • eindejaarsuitkering berekend naar rato over de periode 1 januari t/m 13 mei 2019
  • de bonus berekend naar rato over de periode 1 januari t/m 13 mei 2019
  • opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen
[naam verwerende partij] heeft de verschuldigdheid betwist, althans gesteld dat zij hetgeen zij verschuldigd is, heeft uitbetaald.
4.5.3.
Over met name de bonus en het saldo openstaande vakantiedagen verschillen partijen van mening.
Uit de over en weer in het geding gebrachte stukken is het de rechtbank niet voldoende inzichtelijk geworden wat het saldo openstaande vakantiedagen over 2018 en 2019 betreft. Volgens [verzoekende partij] bedroeg het saldo openstaande vakantiedagen per 13 mei 2019 29,7 dagen, dat zou, uitgaande van 8 uur per dag, neerkomen op 237,6 uur. Volgens [naam verwerende partij] had
[verzoekende partij] per 13 mei 2019 145 niet genoten vakantie-uren open staan, hetgeen een waarde van € 12.833,92 bruto vertegenwoordigt, welk bedrag in de (eind)afrekening (prod. 2 bij verzoekschrift) begrepen zat. Bij de nagezonden productie 27 heeft [verzoekende partij] zijn standpunt qua aantal openstaande vakantiedagen/uren nader onderbouwd. Daarmee is het voor de rechtbank nog niet voldoende inzichtelijk geworden waar de verschillen tussen partijen in zitten. En hoezeer het in beginsel op de weg van werknemer ligt zijn stelling ter zake te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen ligt het, in het kader van een gemotiveerde betwisting, op de weg van [naam verwerende partij] als werkgever om middels een deugdelijke administratie inzicht te geven in het aantal door [verzoekende partij] opgebouwde en (niet) genoten vakantiedagen per 13 mei 2019 (HR 12 september 2003, LJN AF8560, JAR 2003/243). Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. [verzoekende partij] zal daarna mogen reageren.
Overigens, voor zover in geschil, wordt overwogen dat de niet genoten vakantiedagen moeten worden uitbetaald op basis van het [verzoekende partij] gebruikelijk toekomende salaris, dus inclusief de (gemiddelde) bonus over de afgelopen drie jaar.
4.5.4.
Met [verzoekende partij] is de rechtbank van oordeel dat VSF gehouden is tot einde dienstverband de gemiddelde bonus over de afgelopen drie jaar, een bedrag van € 6.290,- bruto per maand, over de periode van 1 januari tot en met 13 mei te betalen. Hetzelfde geldt voor de eindejaarsuitkering en het vakantiegeld. [naam verwerende partij] wordt in de gelegenheid gesteld een (nadere) specificatie van deze verschuldigde posten in het geding te brengen.
4.5.5.
Nu partijen ook verschillen van mening over welke bedragen in het kader van de eindafrekening zijn uitbetaald zal [naam verwerende partij] in de gelegenheid worden gesteld betalingsbewijzen van de door haar gestelde betalingen in het geding te brengen.
4.6.
Iedere verdere beslissing, waaronder die ter zake van de proceskosten, wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank,
5.1.
stelt [naam verwerende partij] in de gelegenheid binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking een specificatie van het saldo openstaande vakantiedagen/-uren van [verzoekende partij] , een specificatie van de eindafrekening ter zake van loon, bonus, eindejaarsuitkering en vakantiegeld berekend naar rato tot en met 13 mei 2019, alsmede betalingsbewijzen ter zake van beweerdelijk gedane betalingen in het geding te brengen als bedoeld in r.o. 4.5.3 tot en met 4.5.5.
5.2.
zal [verzoekende partij] daarna 14 dagen de tijd geven daarop te reageren, waarna (eind)beschikking zal worden gewezen.
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de mr. E.W. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019.