ECLI:NL:RBGEL:2019:4278

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
05/800109-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging doodslag door vader tegen zijn zonen met een zwaard

Op 20 september 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man uit Arnhem, die beschuldigd werd van het doden van zijn 12-jarige zoon en het proberen te doden van zijn 15-jarige zoon. De rechtbank heeft de man schuldig bevonden aan doodslag en poging tot doodslag, en heeft hem ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De feiten vonden plaats op 22 december 2018, toen de verdachte zijn zoon met een zwaard aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden in overweging genomen, en heeft besloten dat de verdachte in een psychiatrische instelling moet worden behandeld. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder van het slachtoffer en de broer van het slachtoffer, voor de geleden schade als gevolg van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/800109-18
Datum uitspraak : 20 september 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] , wonende aan de [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het PPC Zwolle te Zwolle,
raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 5 april, 10 mei, 14 juni en 6 september 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Arnhem opzettelijk zijn zoon [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer 1] meermalen met een zwaard in zijn hart en/of in zijn hoofd en/of lichaam te steken en/of te prikken en/of te snijden;
2.
primair
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) opzettelijk van het leven te beroven, met een zwaard stekende bewegingen in/naar de buik, althans het lichaam van [slachtoffer 2] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een zwaard stekende bewegingen in/naar de buik, althans het lichaam van [slachtoffer 2] heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Arnhem zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een zwaard stekende bewegingen in/naar de buik, althans het lichaam van [slachtoffer 2] te maken;
3.
hij op of omstreeks 22 december 2018 te Arnhem zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een zwaard in zijn, verdachtes, handen achter [slachtoffer 2] aan te rennen en daarbij het zwaard boven zijn hoofd vast te houden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, feit 2, primair, en feit 3. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 opgemerkt dat de opzet op bedreiging volgt uit de omstandigheid dat verdachte met een zwaard achter [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is aangerend. Verdachte had mogelijk de opzet om [slachtoffer 2] te doden, maar door zijn handelen heeft hij ook de opzet op het (daaraan voorafgaand) bedreigen van [slachtoffer 2] tentoongespreid.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van Sporenonderzoek (Proces-verbaal CPDU, p. 174-177);
  • NFI-rapport d.d. 18 februari 2019, opgesteld door dr. [naam 1] , arts en forensisch patholoog (Proces-verbaal CPDU, p. 196-215);
  • schouwverslag [slachtoffer 1] d.d. 22 december 2018, p. 442-445;
  • proces-verbaal Sporenonderzoek (Proces-verbaal CPDU, p. 130-131);
  • proces-verbaal Waarnemer afname celmateriaal (Proces-verbaal CPDU, p. 458);
  • NFI-rapport d.d. 15 maart 2019, opgesteld door dr. [naam 2] , NFI-deskundige (Proces-verbaal CPDU, p. 365 e.v.);
  • proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2019 (II), p. 478, 485 en 487;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2019.
Feit 2, primair:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 december 2018, p. 115, 119-121;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2019 (II), p. 478;
- proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2019 (V), p. 549;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2019.
Feit 3:
De verdachte heeft niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij opzet had op de hem tenlastegelegde bedreiging. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte is op straat achter [slachtoffer 2] aangerend met een (bebloed) zwaard boven zijn hoofd. Daaraan voorafgaand heeft verdachte in zijn woning geprobeerd [slachtoffer 2] met een zwaard te steken in zijn buik. Vervolgens heeft hij met [slachtoffer 2] geworsteld tot [slachtoffer 2] wist te ontsnappen. [2] Verdachte zag [slachtoffer 2] de trap afrennen naar buiten. [3] [slachtoffer 2] is buiten blijven wachten totdat hij verdachte de trap af zag rennen. [4] [slachtoffer 2] is vervolgens weggerend en verdachte is achter hem aangegaan. [5] Op camerabeelden is te zien dat verdachte voorover gebukt op straat loopt. [6] Uit de verklaring van een getuige volgt dat verdachte tijdens het rennen wegdook achter een auto. [7] Het is aannemelijk dat verdachte voorover gebukt liep en wegdook achter een auto om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 2] niet zag dat verdachte achter hem aan kwam. [slachtoffer 2] is blijven wegrennen voor verdachte. [8] Getuige [naam 3] zag [slachtoffer 2] verdwaasd achterom kijken richting de man die achter hem aan rende. Zij heeft zich over [slachtoffer 2] ontfermd en hem heeft meegenomen in haar auto naar de oma van [slachtoffer 2] . Zij vond dat hij er angstig uitzag. [9]
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedragingen van verdachte en de reactie van [slachtoffer 2] naar hun uiterlijke verschijningsvorm valt af te leiden dat bij verdachte sprake is geweest van opzet om te bedreigen en dat [slachtoffer 2] ook op de hoogte was van die bedreiging. De rechtbank acht de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden verricht dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon zijn ontstaan dat er een misdrijf gericht tegen zijn leven kon volgen, ook omdat verdachte in de woning al had getracht om [slachtoffer 2] met het zwaard te steken. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem duidelijk wat aan wilde doen. Hij vertrouwde het niet en rende daarom weg. [10]
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van opzet op bedreiging.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 december 2018, p. 115;
  • proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2019 (II), p. 478 en 487-488;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, 2, primair, en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks22 december 2018 te Arnhem opzettelijk zijn zoon [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer 1] meermalen met een zwaard in zijn hart en
/ofin zijn
hoofd en/oflichaam te steken
en/of te prikken en/of te snijden;
2.
Primair
hij op
of omstreeks22 december 2018 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) opzettelijk van het leven te beroven, met een zwaard stekende bewegingen
in/naar de buik
, althans het lichaamvan [slachtoffer 2] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks22 december 2018 te Arnhem zijn zoon [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door met een zwaard in zijn, verdachtes, handen achter [slachtoffer 2] aan te rennen en daarbij het zwaard boven zijn hoofd vast te houden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
Poging doodslag;
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de rapportage van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de conclusies van het Pieter Baan Centrum over te nemen en verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
In het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) is verdachte gedurende zes weken opgenomen geweest en geobserveerd. De deskundigen van het PBC hebben de rapportage opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van het multidisciplinaire team waarvan zij deel uitmaakten. Bij het onderzoek en het advies is informatie betrokken afkomstig uit het politiedossier – waaronder de verhoren bij de politie (en de nadere verhoren door de rechter-commissaris) van [slachtoffer 2] , de ex-vrouw van verdachte ( [betrokkene 1] ), de moeder van verdachte ( [betrokkene 2] ), de zussen van verdachte ( [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ) en diverse andere getuigen – en voorts gegevens van de penitentiaire inrichting waar verdachte in voorlopige hechtenis verbleef, gegevens van Pro Persona en de medische gegevens van betrokkene met betrekking tot een opname in een kliniek in Duitsland.
In de rapportage van het PBC van 13 augustus 2019, opgesteld door [naam 4] , GZ-psycholoog, en [naam 5] , psychiater, wordt het volgende beschreven over de bij betrokkene geconstateerde stoornis(sen) (op p. 46/92):
“Er is bij betrokkene zowel sprake van een gebrekkige ontwikkeling als een ziekelijke stoornis. De hoofddiagnose betreft een psychotische stoornis waarvan de etiologie niet helemaal helder is geworden. Daarnaast is sprake van een verminderd intellectueel functioneren, een persoonlijkheidsstoornis en middelenproblematiek. Descriptief kan de problematiek als volgt uiteen worden gezet.
Betrokkene heeft op zijn 37e levensjaar voor het eerst een psychose gekregen. Deze psychose werd gekenmerkt door akoestische hallucinaties, door paranoïde wanen en hevige angst. Betrokkene probeerde aan zijn gewaande achtervolgers te ontkomen, zorgde voor gevaarlijke situaties en is in dat kader tweemaal opgenomen geweest. Vervolgens werd hij ambulant behandeld. De psychose is in de jaren daarna mogelijk nooit helemaal verdwenen. Vlak voor de ten laste gelegde feiten vlamde de psychose in ieder geval weer op. De psychotische stoornis wordt, vanwege de vragen die er blijven bestaan over het beloop en de prognose, geclassificeerd als een 'ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis'.
Bij betrokkene is sprake van een verminderd intellectueel functioneren, waarvan het exacte niveau in onderhavig onderzoek niet kon worden bepaald vanwege het feit dat betrokkene medicamenteus behandeld wordt voor zijn psychose tijdens de observatie. Ook is onduidelijk in hoeverre er restverschijnselen van de psychose nog steeds aanwezig zijn. De afgenomen IQ-test kan niet als een betrouwbare maat worden gezien. Het functioneren wordt op basis van de voorgeschiedenis en de observatie ingeschat op maximaal zwakbegaafd niveau. Dit wordt middels een V-code als 'zwakbegaafdheid' geclassificeerd.
Betrokkene is daarnaast lijdende aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. In zijn levensgeschiedenis is zichtbaar dat betrokkene een langdurig gedragspatroon heeft waarbij hij de normen en wetten overtreedt en in het contact is een opgeblazen zelfgevoel merkbaar.
Er is bij betrokkene verder sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, waarvan de ernst gedurende zijn leven wisselt. Betrokkene lijkt het cannabisgebruik te hebben ingezet als een vorm van coping, om spanningen, die optraden vanwege de uitdagingen als alleenstaande vader en later vanwege de psychotische angsten, te reguleren. In de aanloop naar de ten laste gelegde feiten is betrokkene meer cannabis gaan gebruiken. Op het moment van observatie lijkt er echter al geruime tijd sprake te zijn van volledige abstinentie. Daarom wordt een 'stoornis in cannabisgebruik, ernst ongespecificeerd, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving' geclassificeerd.”
De deskundigen rapporteren dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde (indien bewezen) beïnvloed zijn door de ziekelijke stoornis en/of de gebrekkige ontwikkeling.
Hierover is in het rapport verder opgenomen (op pp. 49 en 50/92):
“Het gedrag van betrokkene tijdens het ten laste gelegde lijkt volledig te zijn bepaald door de psychotische stoornis. Er was sprake van aanhoudende en indringende bevelshallucinaties met een duivel-/demonenwaan. Uit de stukken en de gesprekken met betrokkene doemt een beeld op van zeer veel angst bij betrokkene, die tijdens eerdere psychotische episodes al bizar en gevaarlijk gedrag heeft vertoond in een poging om weer controle te krijgen. Een eventuele bijdrage van persoonlijkheidsproblematiek is - gezien het floride psychotische beeld dat betrokkene in de aanloop naar het ten laste gelegde heeft vertoond - niet vast te stellen. Feit is dat betrokkene, voordat hij zijn eerste psychose doormaakte, heeft voldaan aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Er zijn echter geen aanwijzingen dat betrokkene ooit geweld heeft gebruikt in een proportie die ook maar in de buurt komt van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen). De eventuele bijdrage van cannabisgebruik is ook niet vast te stellen. Dit lijkt door betrokkene ingezet te zijn om de enorme spanning, ontstaan door eerst de uitdagingen waarvoor betrokkene zich als alleenstaande vader gesteld zag en later door de psychotische angst, te verminderen. De bijdrage van de intellectuele beperking is evenmin precies vast te stellen. Van deze beperking kan in het algemeen aangenomen worden dat het de coping van betrokkene minder sterk zal maken. De ernst kon tijdens onderhavig onderzoek echter niet worden vastgesteld, noch kon vanwege het allesoverheersende psychotische beeld de invloed ervan worden ingeschat.”
De realiteitstoetsing ten tijde van het tenlastegelegde was volgens de deskundigen volledig verstoord en verdachte lijkt volledig vanuit zijn psychotische beleving te hebben gehandeld. De deskundigen adviseren het tenlastegelegde (indien bewezen) in zijn geheel niet aan betrokkene toe te rekenen.
Met de conclusie van dit rapport, te weten dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, kan de rechtbank zich op grond van de onderzoeksbevindingen verenigen. Zij neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare. Verdachte is daardoor niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd. Aan haar eis heeft zij het advies van het PBC ten grondslag gelegd. Zij heeft daarnaast aan de rechtbank verzocht om te bepalen dat – naast de door de deskundige vastgestelde problematiek – bij verdachte sprake is van agressieproblematiek. Bij de behandeling kan hier dan aandacht aan worden besteed.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het advies van de deskundigen van het PBC en heeft verzocht aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 juli 2019;
- de rapportage van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door [naam 4] , GZ-psycholoog, en [naam 5] , psychiater, gedateerd 13 augustus 2019;
- het NFI-rapport betreffende toxicologisch onderzoek in het bloed van [verdachte] , opgesteld door dr. [naam 6] , apotheker-toxicoloog, gedateerd 29 mei 2019.
Gevolgen van wat er is gebeurd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een levensdelict, namelijk het met opzet doden van zijn 12-jarige zoon [slachtoffer 1] door hem met een zwaard meerdere malen te steken. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd om zijn andere zoon [slachtoffer 2] te doden en heeft hij [slachtoffer 2] bedreigd door met een zwaard achter hem aan te rennen.
Het leed dat door deze feiten is veroorzaakt, is niet of nauwelijks te beschrijven. [slachtoffer 2] moet zijn jongere broer missen en heeft zelf voor zijn leven moeten vrezen. Hij zal bovendien de rest van zijn leven de herinnering aan wat er is gebeurd moeten meedragen. De gebeurtenissen hebben zich afgespeeld op een plek waar hij en zijn broer juist veilig hadden moeten zijn, en het is zijn vader – bij uitstek degene die hem en zijn broer had moeten beschermen – die de feiten heeft begaan. Uit de reactie van [slachtoffer 2] tijdens de zitting is gebleken dat hij zijn vader dit enorm verwijt en een grote woede tegen zijn vader koestert. [slachtoffer 2] heeft door wat er is gebeurd ook in zeker opzicht zijn vader verloren.
Niet alleen [slachtoffer 2] heeft te maken met een enorm verlies. De moeder van [slachtoffer 1] moet haar jongste zoon missen. Uit haar slachtofferverklaring blijkt hoe groot haar verdriet is en dat zij in de nacht niet meer goed kan slapen zonder slaapmedicatie. Zij moet sterk zijn voor haar zoon en dochter, maar het leven zonder [slachtoffer 1] valt haar heel zwaar. Het maakt niet uit waar zij is, zij ziet [slachtoffer 1] overal. Zij moet verder met het schudgevoel dat zij haar zonen niet heeft kunnen beschermen tegen hun eigen vader, aldus moeder.
Tijdens de zitting heeft ook de oma van [slachtoffer 1] , de moeder van verdachte, verteld hoezeer zij haar kleinzoon mist, en dat zij nu ook haar zoon door de voorlopige hechtenis en een naar het zich laat aanzien langdurige behandeling in een tbs-instelling of vrijheidsbeneming in zeker opzicht “kwijt” is. Ook [slachtoffer 2] en zijn zusje ziet zij niet meer – en omgekeerd. De familie rondom [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is volledig verscheurd.
De overige nabestaanden en de verdere omgeving van [slachtoffer 1] lijden eveneens onder het – voor iedereen onbegrijpelijke – verlies. De gebeurtenissen hebben ook daar hun sporen nagelaten. Dat geldt ook voor degenen die getuige zijn geweest van (de nasleep van) de feiten en degenen die ter plaatse hulp hebben verleend aan [slachtoffer 2] en aan verdachte.
Verdachte is, tot slot, zijn jongste zoon kwijt en zal daarbij moeten leven met de gedachte dat hij [slachtoffer 1] zelf om het leven heeft gebracht. Hij is ook door eigen toedoen het contact met zijn oudste zoon kwijtgeraakt. Dat hem dit, zoals hiervoor is uiteengezet, niet kan worden toegerekend, doet aan de verschrikkelijke, onomkeerbare gevolgen van zijn daden en het leed dat daardoor is ontstaan, niet af.
Geen straf, wel een maatregel mogelijk
De rechtbank begrijpt, in het licht van wat hier voor is overwogen, dat het bij de nabestaanden en de samenleving voor grote frustratie zorgt of kan zorgen dat op de gedragingen van verdachte geen langdurige gevangenisstraf volgt. De wet staat het echter niet toe dat aan een verdachte die is ontslagen van alle rechtsvervolging een straf wordt opgelegd, zoals de officier van justitie in haar requisitoir ook naar voren heeft gebracht.
De wet staat wel toe dat aan verdachte een maatregel wordt opgelegd, zoals de maatregel tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis of de tbs met dwangverpleging. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Tbs met dwangverpleging
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
Uit de rapportage van het PBC volgt dat de stoornissen van verdachte aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde en dat deze verdachte zodanig hebben beïnvloed in zijn gedrag en keuzes dat zijn handelingen daaruit verklaard kunnen worden. Het vereiste causale verband tussen de daad en de stoornissen is dus aanwezig.
De deskundigen rapporteren dat gebleken is dat betrokkene in psychotische toestand meermaals zeer onvoorspelbaar, bizar, gevaarlijk en (indien bewezen) gewelddadig gedrag heeft vertoond. Zij stellen dan ook een hoog risico vast op gewelddadige recidive vanuit psychotische problematiek.
De deskundigen stellen dat een intensieve klinische behandeling gevolgd zou moeten worden van meerdere jaren, gevolgd door een langdurig volgehouden en scherp vormgegeven risicomanagement. Zij concluderen dat het noodzakelijk is dat verdachte binnen een gedwongen kader wordt behandeld. Gelet op de verwachte lange duur van de behandeling en het noodzakelijk geachte niveau van toezicht, is een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van ten hoogste één jaar volgens de deskundigen geen optie. Zij adviseren derhalve om aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.
Een tbs met voorwaarden is ook als mogelijkheid door de deskundigen overwogen. Verdachte werkte goed mee aan het onderzoek en tijdens de periode van voorarrest is niet gebleken dat hij voorwaarden of regels overtreedt. Gezien het feit dat verdachte nog steeds psychotische overtuigingen heeft, in combinatie met de geconstateerde intellectuele beperking, kan hij echter op dit moment volgens de deskundigen niet in staat worden geacht om ten volle te overzien wat er met het opleggen van voorwaarden van hem zal worden gevraagd. Feitelijk zou daarmee al meteen sprake zijn van overvraging van verdachte. Een ander risico is dat verdachte gemakkelijk overschat wordt. Dit zal binnen het kader terbeschikkingstelling met voorwaarden veel sneller het geval zijn dan binnen de dwangverpleging, waar meer 'gremia' zich met de voortgang van de behandeling zullen bemoeien. De deskundigen wijzen erop dat de antisociale problematiek van betrokkene niet van dien aard is dat dit een focus zou moeten zijn in de behandeling. Het zou wel kunnen zorgen voor problemen in de resocialisatie. Binnen een voorwaardelijk kader zal dit - gezien het grote beroep dat op het samenwerkende vermogen van betrokkene zal worden gedaan - sneller tot stagnatie van het traject kunnen leiden dan bij dwangverpleging. In dat kader kan nu eenmaal veel sneller worden gehandeld indien afspraken en afgesproken kaders niet worden nagekomen.
De deskundigen adviseren daarom om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat gelet op het voorgaande en op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De rechtbank is verder van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd (dwangverpleging).
De rechtbank overweegt tot slot nog dat de bewezenverklaarde delicten misdrijven zijn die een gevaar opleveren voor de lichamelijke integriteit van één of meer personen. Dit betekent dat de maatregel niet is beperkt tot de duur van 4 jaar.
Ten aanzien van het verzoek van de officier van justitie – om in het vonnis op te nemen dat bij verdachte, naast de door het PBC geconstateerde stoornissen, voorts sprake is van agressieproblematiek – overweegt de rechtbank dat zij geen deskundige is op het gebied van de psychologie en/of de psychiatrie en het PBC deze stoornis niet heeft geconstateerd, zodat zij aan dit verzoek niet zal voldoen.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De vordering van [betrokkene 1]
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 43.946,20 met toewijzing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 40.000,00, bestaande uit zogenaamde “shockschade”.
De gevorderde materiële schade ad € 3.946,20 bestaat uit:
  • telefoonkosten ad € 25,00;
  • reiskosten en verblijf begrafenis Turkije ad € 1.500,-
  • kosten rouwkleding ad € 300,-;
  • reiskosten Arnhem ad € 421,20;
  • parkeerkosten Arnhem ad € 50,00;
  • verblijfkosten Arnhem ad € 150,00;
  • kosten hoger beroep ad € 1.500,00;
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de gevorderde shockschade gesteld dat deze, gelet op de jurisprudentie, niet kan worden toegewezen. Ten aanzien van het overige heeft zij het volgende gesteld. De telefoon, reis- en parkeerkosten zijn procedurekosten. Zij zijn voldoende onderbouwd en kunnen worden toegewezen. De kosten met betrekking tot de begrafenis zijn voldoende onderbouwd en kunnen worden toegewezen. De kosten voor hoger beroep zijn nog niet gemaakt en moeten om die reden worden afgewezen.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel dient conform richtlijn te worden vastgesteld. Verdachte is in staat om in de toekomst een inkomen uit werk dan wel een uitkering te ontvangen, waarvan hij de op te leggen schadevergoeding kan betalen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde shockschade heeft de verdediging gesteld dat er geen directe confrontatie heeft plaatsgevonden. Het lichaam van [slachtoffer 1] is geïdentificeerd door [betrokkene 2] en tante [betrokkene 4] . Dat er sprake is van psychische schade vanwege directe confrontatie is dan ook onvoldoende onderbouwd. Indien psychische schade wel wordt vastgesteld, heeft de verdediging verzocht het bedrag aan shockschade aanzienlijk te matigen.
De verdediging betwist verder de hoogte van de gevorderde materiële kosten. De telefoonkosten kunnen worden toegewezen. De kosten met betrekking tot de begrafenis worden betwist waarbij de verdediging stelt dat benadeelde partij niet bij de begrafenis van [slachtoffer 1] aanwezig is geweest. Er zijn geen bewijsstukken overgelegd van de kosten. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten is gesteld dat het aantal opgevoerde kilometers wordt betwist. De verdediging stelt dat de benadeelde partij niet in Frankfurt, maar in Kleve woont. De parkeer- en hotelkosten in Arnhem zijn relatief hoog en niet onderbouwd met facturen en bonnetjes. De kosten voor hoger beroep zijn zeer hoog en speculatief. Die kosten dienen te worden afgewezen, althans dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. De verdediging heeft verzocht de vervangende hechtenis vast te stellen op 1 dag.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade (Shockschade)
De benadeelde partij is een nabestaande van [slachtoffer 1] , namelijk zijn moeder. Zij vordert immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel veroorzaakt door het overlijden van haar zoon ten gevolge van het door verdachte gepleegde strafbare feit. De benadeelde partij stelt daartoe dat er sprake is van zogenoemde shockschade. Vergoeding van shockschade is volgens vaste rechtspraak slechts mogelijk als aan strikte voorwaarden is voldaan. Er moet sprake zijn van geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat is ontstaan door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
Het verlies van een kind kan voor de betrokken ouder een zodanig verdriet en zodanige problemen van verwerking van het verlies van dit kind opleveren dat daardoor geestelijk letsel ontstaat dat aantasting van de persoon oplevert. In een dergelijk geval laat het in het onderhavige geval nog toepasselijke wettelijk stelsel [11] niet toe dat aan deze ouder een schadevergoeding wegens verdriet om de dood van een kind, wordt toegekend. Het toepasselijke wettelijk stelsel verzet zich echter niet tegen een vergoeding van immateriële schade, wanneer deze schade een gevolg is van de aan het onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen schokkende confrontatie met de ernstige gevolgen van het gebeurde. Aan toekenning van een dergelijke vergoeding staat in het bijzonder niet in de weg dat ook verdriet is ontstaan door het letsel en de dood van het kind. Bij het naar billijkheid schatten van de immateriële schadevergoeding zal de rechter ermee rekening moeten houden dat in een geval als het onderhavige een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verdriet van de getroffene dat een gevolg is van de dood van haar kind, ter zake waarvan haar geen vergoeding kan worden toegekend, en het leed dat veroorzaakt wordt door het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het gebeurde ter zake waarvan haar wel een schadevergoeding toekomt.
Degene die door de confrontatie met de gevolgen van het gebeurde geestelijk letsel heeft opgelopen, een en ander zoals hiervoor nader omschreven, heeft te dier zake recht op schadevergoeding, ook voor zover van een samenloop als in de onderdelen bedoeld sprake is (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD5356).
Confrontatievereiste
De rechtbank dient gezien het voorgaande allereerst de vraag te beantwoorden of de benadeelde rechtstreeks is geconfronteerd met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit waardoor een shock ontstaan is.
Uit het voegingsformulier blijkt het volgende. Benadeelde is na het misdrijf opgebeld dat haar zoon om het leven is gebracht door haar ex-man. Hetgeen vervolgens op haar af is gekomen is een emotionele rollercoaster voor haar geweest. Benadeelde is door het overlijden veranderd in een gebroken vrouw. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van benadeelde de vordering toegelicht in die zin dat zij heeft aangegeven dat het duidelijk is dat er bij benadeelde een emotionele shock is teweeggebracht door de wijze waarop [slachtoffer 1] om het leven is gebracht en de wijze waarop zij [slachtoffer 1] heeft gezien na het overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde echter niet of in onvoldoende mate onderbouwd dat sprake is geweest van een dusdanige emotionele shock als gevolg van het feit dat zij [slachtoffer 1] in de kist heeft gezien, in combinatie met het feit en/of de wijze waarop zij kennis heeft genomen van de manier waarop [slachtoffer 1] is overleden, dat daardoor een aanspraak is ontstaan op deze bijzondere vorm van schadevergoeding. Immers, zij heeft niet (direct) de gebeurtenissen waargenomen waardoor [slachtoffer 1] is overleden en evenmin is voldoende gesteld of gebleken dat de moeder is geconfronteerd met ernstige, fysiek waarneembare, voor een emotionele shock zorgende gevolgen daarvan. Zonder iets te willen afdoen aan het peilloze leed dat het overlijden van [slachtoffer 1] als zodanig bij zijn moeder heeft veroorzaakt, constateert de rechtbank dat zij op basis van de stellingen van benadeelde partij niet kan vaststellen dat voldaan is aan het confrontatievereiste.
Geestelijk letsel
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde onvoldoende onderbouwd heeft dat zij door het bewezenverklaarde als gevolg van een emotionele shock zoals hiervoor omschreven geestelijk letsel in bovenvermelde zin heeft opgelopen.
Benadeelde heeft de vordering onderbouwd met een – niet vertaalde – foto van een document, naar zij stelt afkomstig van een medisch deskundige, betreffende benadeelde, met daarop codes van een diagnose. Voorts is een – niet vertaalde – beschrijving van de genoemde codes van de website www.therapie.de bijgevoegd. Zonder verdere toelichting of vertaling, die ontbreken, kan de rechtbank uit deze stukken niet afdoende beoordelen of bij benadeelde, zoals wordt gesteld, een posttraumatische stress-stoornis en een zware depressieve episode zonder psychotische symptomen is gediagnosticeerd.
De rechtbank beschikt in elk geval niet over informatie over de ernst van de geconstateerde stoornissen, de behandelduur en de aard en ernst van de beperkingen in het dagelijks leven als gevolg van de opgelopen stoornis. De rechtbank heeft voorts geen informatie of en in welke mate deze stoornissen zijn ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht dan ook de vordering onvoldoende onderbouwd met betrekking tot de gevorderde shockschade. Om de vordering aan de hiervoor genoemde vereisten te kunnen toetsen is, mede in het licht van de betwisting door de verdediging, nader onderzoek en waarschijnlijk nadere bewijsvoering nodig. Dat brengt een onevenredige belasting van het strafgeding mee. Om die reden zal de benadeelde in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
- telefoonkosten ad € 25,00
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 25,-, bestaande uit telefoonkosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
- Reiskosten, verblijfkosten en rouwkleding begrafenis Turkije
De benadeelde heeft gesteld dat zij kosten heeft gemaakt voor vliegtickets, het verblijf in Turkije en rouwkleding voor de begrafenis (totaal € 1.800,-). Deze kosten zijn alle geheel betwist. De vordering is tegenover de gemotiveerde betwisting door verdachte niet onderbouwd door middel van facturen en rekeningafschriften. Nadere onderbouwing en eventueel bewijsvoering brengen een onevenredige belasting van het strafgeding mee. Om die reden zal de benadeelde voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
- Reis-, parkeer-, en verblijfkosten Arnhem
Onder de materiële schadevergoeding zijn reis-, parkeer-, en verblijfkosten (totaal € 621,20) gevorderd voor het gesprek bij het openbaar ministerie en voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De rechtbank overweegt dat deze kostenposten geen rechtstreekse schade zijn en zal deze daarom behandelen bij de vergoeding van de proceskosten.
Proceskostenvergoeding
De rechtbank stelt voorop dat volgens de Hoge Raad een redelijk wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde (proces-)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL: HR:2017:653, ECLI:NL:HR:2019:87). In civiele procedures wordt die maatstaf ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden, en ook daadwerkelijk in persoon wordt, geprocedeerd. In de onderhavige voegingsprocedure heeft de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde advocaat, die ook ter terechtzitting, de vordering toegelicht. Daarom komen de gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten in verband met het voeren van een gesprek met het openbaar ministerie komen, in het licht van de proceskostenregeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
De gevorderde reis- parkeer en verblijfkosten naar en bij het openbaar ministerie en de rechtbank zullen dan ook worden afgewezen.
De gevorderde kosten voor hoger beroep ad € 1.500,- zullen eveneens worden afgewezen, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 december 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich, door middel van zijn wettelijke vertegenwoordiger [betrokkene 1] , in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1, 2, primair, en 3 bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 59.125,00 met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde immateriële schade bedraagt € 45.000,-, bestaande uit € 40.000,00 aan shockschade in verband met feit 1 en € 5.000 immateriële schade in verband met de feiten 2 en 3. De gevorderde materiële schade bedraagt € 14.125,00, zijnde kosten voor studievertraging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde shockschade voor feit 1 kan worden toegewezen. Aan de criteria van shockschade is voldaan. [slachtoffer 2] is minderjarig en heeft veel meegekregen van het misdrijf. Hij heeft het feit ten dele meegemaakt en is daarna geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het overlijden van [slachtoffer 1] .
De gevorderde immateriële schade met betrekking tot feit 2 en 3 kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor studievertraging heeft zij gesteld dat de benadeelde partij slechts een half jaar studievertraging heeft opgelopen.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel dient conform richtlijn te worden vastgesteld. Verdachte is in staat om in de toekomst een inkomen uit werk dan wel een uitkering te ontvangen, waarvan hij de op te leggen schadevergoeding kan betalen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde shockschade aangevoerd dat de gestelde stoornis PTSS niet is onderbouwd. De vordering voldoet daarmee niet aan de strenge eisen in de jurisprudentie. De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde € 5.000 aan immateriële schade voor feit 2 en 3 “gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank”.
Ten aanzien van de gevorderde kosten wegens studievertraging is gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat [slachtoffer 2] pas in september 2019 weer naar school is gegaan, dat hij een klas overdoet en dat hij op een lager niveau is gestart. Voorts is niet althans onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een rechtstreeks causaal verband met het bewezenverklaarde. Volgens de verdediging bestond de reële mogelijkheid dat [slachtoffer 2] ook moest doubleren zonder het bewezenverklaarde. Primair is verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
De verdediging heeft verzocht de vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregel vast te stellen op 1 dag. Daartoe is aangevoerd dat verdachte in de toekomst niet in staat zal zijn om te voldoen aan zijn betalingsverplichting, gelet op de langdurige behandeling die hij zal moeten ondergaan en de omstandigheid dat hij daarna nooit meer het zelfde zal zijn en altijd afhankelijk van medicatie.
Beoordeling door de rechtbank
Shockschade
De benadeelde partij betreft een nabestaande van [slachtoffer 1] , namelijk zijn broer. Hij vordert immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel veroorzaakt door het overlijden van zijn broer ten gevolge van het door verdachte gepleegde strafbare feit (het bewezenverklaarde onder feit 1). De benadeelde partij stelt daartoe dat er sprake is van zogenoemde shockschade. Vergoeding van shockschade is slechts mogelijk als aan strikte voorwaarden is voldaan. Er moet, zoals hiervoor al is overwogen, sprake zijn van geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat is ontstaan door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat bij de benadeelde partij sprake is geweest van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde onder feit 1. Immers, [slachtoffer 2] heeft rechtsreeks, door het horen van het schreeuwen van [slachtoffer 1] , de gebeurtenis waargenomen waardoor [slachtoffer 1] is overleden. Naar het oordeel van de rechtbank doet daaraan niet af dat [slachtoffer 2] eerst daarna op een andere wijze heeft vernomen hoe het overlijden van [slachtoffer 1] is veroorzaakt. Daarbij overweegt de rechtbank dat er voor [slachtoffer 2] weinig inlevingsvermogen nodig was om uit dat geschreeuw te concluderen, direct nadat zijn vader had gepoogd hem om het leven te brengen, dat zijn broer dat lot nu onderging. De schade als gevolg van het vernemen van de bevestiging dat zijn broer in doodsnood schreeuwde, komt daarom in beginsel als shockschade voor vergoeding in aanmerking, mits voldaan is aan het vereiste van geestelijk letsel zoals hiervoor omschreven.
De rechtbank dient dus vervolgens de vraag te beantwoorden of de benadeelde partij door die confrontatie geestelijk letsel heeft opgelopen in voornoemde zin. De rechtbank is van oordeel dat dit door de benadeelde partij in deze procedure niet althans in onvoldoende mate onderbouwd is. De rechtbank kan zich wél voorstellen dat de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft echter in het geheel geen informatie over de ernst van een (mogelijke) stoornis, de behandelduur en de aard en ernst van de beperkingen in het dagelijks leven als gevolg van de opgelopen stoornis, indien aanwezig. De rechtbank acht dan ook de vordering onvoldoende onderbouwd met betrekking tot de gevorderde shockschade. Dit maakt dat nader onderzoek nodig is, en bij nadere betwisting verdere bewijsvoering. Een en ander vormt naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. Om die reden zal de benadeelde partij voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 en 3 bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en het feit dat de vordering in zoverre niet (gemotiveerd) is betwist, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de geleden schade vaststellen op
€ 5.000,00 en de vordering op dit onderdeel integraal toewijzen.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft gesteld door het bewezenverklaarde vanaf 22 december 2018 tot september 2019 niet naar school te zijn geweest. Gevorderd wordt op grond van de Letselschade Richtlijn Studievertraging een bedrag van € 14.125,-, behorende bij een studievertraging van één jaar in de categorie vmbo en lbo. De kosten zijn (deels) betwist). De rechtbank overweegt dat de vordering niet onderbouwd is met bewijsstukken. Er is geen brief van een huisarts of een psycholoog overgelegd waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] geen onderwijs meer kon volgen vanwege het bewezenverklaarde. Er is geen brief overgelegd van de school in Arnhem, waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] is gestopt met school. De rechtbank heeft (ook) geen schriftelijke informatie dat [slachtoffer 2] op een lager niveau heeft moeten starten (in Duitsland) vanwege het bewezenverklaarde.
Ook hier geldt dat voor een beoordeling van dit onderdeel van de vordering nader onderzoek en bij betwisting verdere bewijsvoering nodig is, wat een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengt. Om die reden zal de benadeelde partij voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 22 december 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om de vervangende hechtenis vast te stellen op 1 dag.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar;

ontslaatverdachte van
alle rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [betrokkene 1], van een bedrag van
€ 25,00(vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

wijst af de vordering tot schadevergoedingten bedrage van
€ 2.121,20;
 verklaart de
benadeelde partij [betrokkene 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[betrokkene 1], een bedrag
te betalen van € 25,00vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van
€ 5.000,00(vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], een bedrag
te betalen van € 5.000,00(vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 60 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 7] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018574764, onderzoek Klaver ON4R018201, gesloten op 17 maart 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2019 (II), p. 478; proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2019 (V), p. 549; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2019; proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 december 2018, p. 115, 119-121;
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2019 (II), p. 478.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 december 2018, p. 121.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 december 2018, p. 115; proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2019 (II), p. 478 en 487-488; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 september 2019.
6.Proces-verbaal camerabeelden [bedrijf] , [adres] , p. 332-333.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 171-174.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 december 2018, p. 115.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 157.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 29 december 2018, p. 132.
11.Per 1 januari 2019 is de wet gewijzigd en kan er affectieschade worden gevorderd.