In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een handhavingskwestie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. van Baalen, had een handhavingsverzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, dat dit verzoek op 7 februari en 6 juni 2018 had afgewezen. Het bestreden besluit van 1 augustus 2018, waarin de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken ongegrond werden verklaard, werd door eiser bestreden. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 werd duidelijk dat de omgevingsvergunning, waar het handhavingsverzoek op betrekking had, eerder door de rechtbank was vernietigd. De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisatie was, omdat er geen nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage was gelegd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat inmiddels een nieuwe omgevingsvergunning was verleend. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht, vooral bij handhavingsverzoeken en de legalisatie van omgevingsvergunningen.