ECLI:NL:RBGEL:2019:4138

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4757
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving en legalisatie van omgevingsvergunningen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een handhavingskwestie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. van Baalen, had een handhavingsverzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, dat dit verzoek op 7 februari en 6 juni 2018 had afgewezen. Het bestreden besluit van 1 augustus 2018, waarin de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van de handhavingsverzoeken ongegrond werden verklaard, werd door eiser bestreden. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 werd duidelijk dat de omgevingsvergunning, waar het handhavingsverzoek op betrekking had, eerder door de rechtbank was vernietigd. De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisatie was, omdat er geen nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage was gelegd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat inmiddels een nieuwe omgevingsvergunning was verleend. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in het bestuursrecht, vooral bij handhavingsverzoeken en de legalisatie van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.H. van Baalen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder een handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder een handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2018, verzonden op 2 augustus 2018, (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.J.H. van Baalen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.J. Polman, mr. L.J.C. van der Ham en U. Yntema.

Overwegingen

1. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) heeft op 30 december 2013 een aanvraag ingediend voor de legalisering van een deel van het asielzoekerscentrum op het perceel [locatie] in [woonplaats].
Op 7 november 2016 is een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd.
Bij besluit van 28 juni 2017 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
Bij uitspraak van 5 april 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:1528) heeft de rechtbank deze omgevingsvergunning vernietigd vanwege het ten onrechte achterwege laten van een onderzoek naar mogelijk significante gevolgen voor het Natura-2000 gebied “Veluwe”, het ontbreken van een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking en gebreken in de welstandstoets.
2. Op 24 mei 2018 heeft eiser verweerder opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen alle illegale zaken op het perceel, onder verwijzing naar eerdere handhavingsverzoeken en besluiten. Verweerder heeft dit verzoek in het primaire besluit II afgewezen omdat volgens verweerder ondanks de uitspraak van de rechtbank nog steeds sprake was van concreet zicht op legalisatie. Daartoe was een nieuw (ontwerp)besluit in voorbereiding waarin de overwegingen van de rechtbank zouden worden betrokken.
3. In het bestreden besluit van 1 augustus 2018 heeft verweerder beide primaire besluiten gehandhaafd.
4. Het beroep richt zich uitsluitend tegen het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond is verklaard.
Concreet zicht op legalisatie?
5. Eiser betoogt dat ten tijde van het bestreden besluit de omgevingsvergunning was vernietigd en dat nog geen nader onderzoek was verricht naar de gebreken. Volgens eiser was daarom geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Eiser verwijst daarvoor naar overweging 5 tot en met 7 uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:3697).
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in de uitspraak van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:594) heeft overwogen is om concreet zicht op legalisering aan te nemen ten minste vereist dat een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waarop het handhavingsverzoek ziet, past. In dat geval bestaat echter evenmin concreet zicht op legalisering, indien op voorhand duidelijk is dat die omgevingsvergunning geen rechtskracht zal verkrijgen. Dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning mogelijk kan worden vernietigd, is onvoldoende om dat aan te nemen. In een procedure als de onderhavige bestaat daarom enige ruimte voor een beoordeling van die omgevingsvergunning, maar uitsluitend in die zin of op voorhand duidelijk is dat die geen rechtskracht zal verkrijgen.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:283) en 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1835) staat het in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het opnieuw in de zaak voorzien terug te vallen op de procedure die aan het besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure opnieuw te doorlopen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op het verhandelde in die eerste procedure en de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten tijde van het bestreden besluit van 1 augustus 2018 was de omgevingsvergunning vernietigd. Op dat moment was nog geen nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Dit gebeurde pas op 21 september 2018.
Het voorgaande betekent dat ten tijde van het bestreden besluit werd teruggevallen op de aan de (vernietigde) omgevingsvergunning ten grondslag liggende ontwerp-omgevingsvergunning van 7 november 2016.
De ontwerp-omgevingsvergunning van 7 november 2016 kende, net als de vastgestelde omgevingsvergunning, gebreken met betrekking tot de aspecten natuur, ladder voor duurzame verstedelijking en welstand. Verweerder heeft er terecht voor gekozen om een nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage te leggen, aangezien eisers (en andere belanghebbenden) hierdoor in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de notities in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking, het onderzoek van Ecologica naar mogelijke significante gevolgen voor het natura-2000 gebied en het welstandsadvies. Zie ter vergelijking de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013.
Uit de omstandigheid dat een nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage diende te worden gelegd, vloeit naar het oordeel van de rechtbank ook voort dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit niet kon terugvallen op de ontwerp-omgevingsvergunning van 7 november 2016 ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake was van concreet zicht op legalisatie. Dit was anders geweest als verweerder na de uitspraak van de rechtbank voortvarender aan de slag was gegaan met het uitzetten van de onderzoeken en het vragen om een welstandsadvies en hij reeds ten tijde van het bestreden besluit, bijvoorbeeld aan de hand van (concept)onderzoeken, nader had gemotiveerd dat de geconstateerde gebreken konden worden gerepareerd in de nieuwe ontwerp-omgevingsvergunning.
De enkele stelling van verweerder dat de ruimtelijke onderbouwing kon worden aangepast acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat ten tijde van het bestreden besluit bijna 4 maanden waren verstreken – onvoldoende.
De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin het bezwaar tegen het primaire besluit II ongegrond is verklaard.
9. Met het oog op een finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand kunnen blijven.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Verweerder heeft op 12 december 2018 wederom een omgevingsvergunning verleend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze omgevingsvergunning bij uitspraak van heden ongegrond verklaard (zaaknummer 19/395). Dit betekent dat, indien verweerder een nieuwe beslissing zou moeten nemen op het bezwaarschrift van eiser, hij het bezwaarschrift ongegrond zou moeten verklaren en het primaire besluit, waarbij hij heeft geweigerd om handhavend op te treden, zou moeten handhaven. De reden hiervoor is dat er door de verleende omgevingsvergunning geen sprake meer is van een overtreding.
10. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1), alsmede een bedrag van € 8,20 aan reiskosten (retour 2e klasse Wageningen-Arnhem).
Voor een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde uit artikel 7:15, tweede lid, van de Awb dat sprake moet zijn van herroeping van het primaire besluit.
11. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin het primaire besluit II in stand is gelaten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.032,20;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 170 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.