ECLI:NL:RBGEL:2019:393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
NL17.12194
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing erfdienstbaarheid van weg en beoordeling van redelijk belang op basis van artikel 5:79 BW

In deze zaak vordert eiser, [Eiser], de opheffing van erfdienstbaarheden die ten behoeve van de verweerders, [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2], zijn gevestigd. De erfdienstbaarheden zijn in het verleden gevestigd om de verweerders toegang te geven tot de [straat B] via het perceel van eiser. Eiser stelt dat de verweerders geen redelijk belang meer hebben bij de uitoefening van deze erfdienstbaarheden, omdat zij hun percelen beter via de openbare weg kunnen bereiken. De verweerders betwisten dit en stellen dat de route via de openbare weg niet acceptabel is voor hun agrarische activiteiten en dat zij nog steeds belang hebben bij de erfdienstbaarheid.

De rechtbank oordeelt dat de verweerders, ondanks het feit dat [Verweerder sub 1] momenteel geen gebruik maakt van de erfdienstbaarheid vanwege zijn leeftijd, nog steeds een redelijk belang hebben bij het behoud ervan. De rechtbank wijst erop dat de erfdienstbaarheid niet alleen aan de huidige eigenaren is gekoppeld, maar ook aan toekomstige rechtsopvolgers. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat de verweerders een redelijk belang hebben bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 1377,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL17.12194
[Eiser] tegen [Verweerder] e.a.
Vonnis van 9 januari 2019
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL17.12194
Vonnis van 9 januari 2019
in de zaak van
[Eiser],
[woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [Eiser] ,
advocaat Y.M. van Vliet te Amsterdam,
tegen

1.[Verweerder sub 1] ,[woonplaats] ,2. [Verweerder sub 2] ,[woonplaats] ,verweerders, hierna samen te noemen: [Verweerders] ,advocaat R.A.F. Willems te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 28 november 2011
- de akte vermeerdering van eis
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De partijen wonen aan de [straat A] te [plaats] . Zij zijn daar eigenaar van verschillende percelen grond, [Eiser] van perceel (kadastraal bekend [gemeente] ) [kadastrale aanduiding 1] , [Verweerder sub 1] van [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] , en [Verweerder sub 2] van perceel [kadastrale aanduiding 4] .
2.2.
De percelen van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] enerzijds en het perceel van [Eiser] anderzijds worden gescheiden door de [straat A] en liggen ongeveer tegenover elkaar. De percelen van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] liggen aan de rivierzijde, het perceel van [Eiser] niet. Alle partijen hebben hun uitrit naar de dijk. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] hebben hun uitrit gemeenschappelijk. De uitritten van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] enerzijds en die van [Eiser] anderzijds komen vrijwel tegenover elkaar op de [straat A] uit. De uitrit van [Eiser] - hierna ook "de weg" te noemen - loopt langs de zuidwestgrens van zijn perceel en langs zijn woning door naar de noordwestgrens van zijn perceel waar zij uitmondt op de [straat B] .
2.3.
Ten nutte van (onder meer) de huidige percelen van [Verweerders] en ten laste van het huidige perceel van [Eiser] is op 13 juni 1934 de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:
"(..) recht van weg, om te komen van en naar den [straat B] (..) met bepaling dat het onderhoud van het hek aan den [straat B] is voor rekening van den eigenaar van het lijdend erf en dat het hek boven aan den dijk voor rekening van de eigenaren der heerschende erven zal zijn."
2.4.
Krachtens akte van toedeling van 12 december 1983 is deze erfdienstbaarheid als onderdeel van de [ruilverkaveling] als volgt hergevestigd:
"Ten behoeve van de kavels [kadastrale aanduiding 5] , [kadastrale aanduiding 2] , [kadastrale aanduiding 3] en ten laste van de kavel [kadastrale aanduiding 1] wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan van en naar de [straat B] , naar en van de heersende kavels uit te oefenen op de minst bezwarende wijze (..), waarbij de kosten van het onderhoud van die weg bij helfte ten laste komen van de eigenaar van de lijdende kavel en bij helfte ten laste van de eigenaars van de heersende kavels."
2.5.
Ten behoeve van het huidige perceel van [Verweerder sub 2] en ten laste van het huidige perceel van [Eiser] is op 13 juli 1934 eveneens een erfdienstbaarheid van weg gevestigd "van en naar den dijk en den [straat B] ". In de vestigingsakte zijn onder meer de volgende voorwaarden opgenomen:
"De erfdienstbaarheid is gevestigd zoo voor de tegenwoordige als voor elke toekomstige bestemming van het heerschend erf.
Zij moet worden uitgeoefend langs de zuid-westzijde van het lijdend erf.
De uitweg mag niet worden bereden met motor- rij- of voertuigen, alzoo wel met rij- en voertuigen met paarden bespannen.
De op de uitweg aanwezige, reeds gestelde of nog te stellen, hekken zullen na gebruik moeten worden gesloten."
2.6.
Ook deze erfdienstbaarheid is ter gelegenheid van voornoemde ruilverkaveling hergevestigd, en wel als volgt:
"Ten behoeve van de kavel [kadastrale aanduiding 4] en ten laste van de kavel [kadastrale aanduiding 1] wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van uitweg om te komen van en te gaan naar de [straat B] en van de heersende kavel, uit te oefenen langs de zuidwestzijde van de lijdende kavel, met bepaling dat de weg niet mag worden bereden met motorrij- of voertuigen alzo wel met rij- en voertuigen met paarden bespannen en dat op de weg aanwezige reeds gestelde of nog te stellen hekken na gebruik moeten worden gesloten (..)"
2.7.
Het parcours van de beide erfdienstbaarheden loopt over de weg van [Eiser] . [Eiser] heeft deze weg op zijn kosten geasfalteerd.
2.8.
De percelen van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] hebben een agrarische bestemming. [Eiser] heeft zijn perceel in 2001 in eigendom verkregen. [Verweerder sub 1] is sinds 1975 eigenaar van zijn percelen en oefende hier tot voor kort een landbouwbedrijf uit. Vanwege zijn leeftijd is [Verweerder sub 1] gestopt met zijn landbouwbedrijf en heeft hij zijn percelen te koop gezet. [Verweerder sub 2] is sinds 1971 eigenaar van zijn perceel. Hij oefent daar zijn beroep als kunst- en portretschilder uit. Daarnaast heeft [Verweerder sub 2] een paar ‘hobby-schapen’.
2.9.
Omstreeks begin 2004 heeft [Eiser] bij de toegang van de weg vanuit de [straat B] een ijzeren hek geplaatst waarvan de beide uiteinden zijn bevestigd aan gemetselde pilaren. Het hek kan alleen elektronisch worden geopend, hetzij door middel van een afstandsbediening, hetzij door middel van het intoetsen van een code op een van de pilaren. In de verdere loop van 2004 heeft [Eiser] eveneens een ijzeren hek bij de toegang van de weg vanuit de [straat A] geplaatst. Dit hek is met de hand te openen. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] moeten beide hekken openen om de weg te kunnen gebruiken.
2.10.
Zowel op de [straat A] als op de [straat B] geldt eenrichtingsverkeer, op de [straat A] noordoostwaarts en op de [straat B] zuidwestwaarts. De [straat A] is zeer smal, vanuit de percelen van de partijen gezien in de richting van de dorpskern van [plaats] zelfs zo smal dat een personenauto een fietser er slechts met moeite kan passeren. Vanuit het Zuidwesten is het voor personenauto’s lastig en voor grotere voertuigen vaak onmogelijk om de [straat A] tussen de daar aanwezige bebouwing op de draaien. Daarnaast is het naar rechts indraaien vanuit de [straat A] naar de percelen van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] zonder aangrenzende grond van derden te moeten berijden met een grote personenauto minst genomen lastig te noemen en met een kleine vrachtauto of (landbouw)trekker met aanhanger vrijwel onmogelijk.

3.Het geschil

3.1.
Na eisvermeerdering vordert [Eiser] dat de rechtbank, voor zoveel nodig uitvoerbaar bij voorraad:
1. de erfdienstbaarheid, zoals opgenomen in de akte d.d. 12 juni 1934, alsmede de akte van toedeling d.d. 12 december 1983, althans alle akten waarin de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van [Verweerder sub 1] op te heffen;
2. de erfdienstbaarheid, zoals opgenomen in de akte d.d. 4 juli 1934, althans 13 juli 1934, alsmede de akte van toedeling d.d. 12 december 1983, althans alle akten waarin de erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van [Verweerder sub 2] op te heffen;
3. aan de opheffing van erfdienstbaarheid, en teruggave van de afstandsbediening, een dwangsom te verbinden van EUR 250,-- per overtreding met een maximum van EUR 25.000,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, indien [Verweerder sub 1] of [Verweerder sub 2] ondanks de opheffing gebruik maakt van het pad van [Eiser] ;
4. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[Eiser] baseert zijn vorderingen op de stelling dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] geen redelijk belang meer hebben bij de uitoefening van hun erfdienstbaarheid om via het perceel van [Eiser] van en naar de [straat B] te komen, terwijl het niet aannemelijk is dat dat belang zal terugkeren, een en ander zoals omschreven in artikel 5:79 BW. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] kunnen hun percelen veel beter via de openbare weg bereiken, zoals alle omwonenden dat doen. De route via de [straat B] is sneller en kost minder moeite. Daarnaast stelt [Eiser] dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] niet of nauwelijks gebruik maken van de erfdienstbaarheid. Bovendien zal bij opheffing van de erfdienstbaarheid [Eiser] niet langer inbreuken op zijn privacy en overlast hebben te dulden, doordat de weg pal naast zijn woning ligt.
4.2.
[Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] verweren zich met de stelling dat de route via de openbare weg hun redelijk belang bij de erfdienstbaarheid om van en naar de [straat B] te komen onverlet heeft gelaten. De route naar de [straat A] vormt geen acceptabel alternatief. De weg bestaat namelijk uit een scherpe en smalle bocht, deze draai is voor een personenauto met enige moeite te nemen. Voor andere voertuigen is het onmogelijk om op deze manier de [straat A] te bereiken. Vervolgens is de entree tot de erven van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] nog gecompliceerder. Het gaat om een zeer scherpe bocht, bovendien is er sprake van een sterke helling van de inrit. Het is zeer lastig om de bocht te nemen zonder aangrenzende grond van derden te berijden. De erfdienstbaarheid is noodzakelijk voor de exploitatie van de percelen van [Verweerder sub 1] . Grotere voertuigen zoals landbouwverkeer kunnen zonder de erfdienstbaarheid het perceel van [Verweerder sub 1] niet bereiken. Daarnaast heeft [Verweerder sub 2] ook nog steeds onverminderd belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Op deze manier kan [Verweerder sub 2] grote schilderijen te voet of met niet-gemotoriseerde voertuigen van en naar de [straat B] bezorgen.
4.3.
Artikel 5:79 BW bepaalt dat de rechter een erfdienstbaarheid kan opheffen indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid meer heeft en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren. Daarbij gaat het enkel om een beoordeling van het belang van de eigenaar van het heersend erf (HR 23 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736). Voor een afweging van belangen is dus bij deze opheffingsvordering geen plaats. Dat stemt overeen met de wetsgeschiedenis van deze bepaling en met de voorschriften waardoor zij blijkens die wetsgeschiedenis is geïnspireerd (zoals artikel 736 ZGB). Een afweging kan uiteraard wel aan de orde komen in een concreet geval van uitoefening, als die uitoefening misbruik van bevoegdheid zou opleveren, maar dat is in het onderhavige geschil niet aan de orde. Die uitoefening moet dan zodanig zijn dat de eigenaar van het heersend erf gelet op de wederzijdse belangen naar redelijkheid niet daartoe had kunnen komen.
4.4.
[Eiser] stelt dat het doel van de erfdienstbaarheid via een alternatieve route kan worden bereikt. Bij de beantwoording van de vraag of er voor het heersende erf een redelijk alternatief bestaat, komt het aan op de mogelijkheden die dat erf ten dienste staan. [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] hebben de mogelijkheid om via de [straat B] de [straat A] te bereiken. Vanwege de smalle en scherpe bocht aan het begin van de [straat A] is de [straat A] alleen bereikbaar te voet, per fiets, met een personenauto en hooguit een kleine bestelwagen. Grotere voertuigen kunnen deze scherpe bocht met veel moeite of zelfs helemaal niet nemen. Vanwege het geldende eenrichtingsverkeer en de scherpe bocht naar de oprit van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] kunnen grotere voertuigen op geen andere wijze hun percelen bereiken. De alternatieve route kan aan het belang van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] bij de erfdienstbaarheden dus niet afdoen.
4.5.
De omstandigheid dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] niet of nauwelijks gebruik zouden maken van de erfdienstbaarheid is voor de toepassing van artikel 5:79 BW niet relevant. De wet verbindt aan het enkele niet gebruiken van de erfdienstbaarheid, behoudens verjaring, geen consequenties. Weinig of geen gebruik maken van de erfdienstbaarheid betekent immers niet dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] geen belang meer zouden hebben bij de erfdienstbaarheid. Een erfdienstbaarheid is gekoppeld aan het heersende erf en niet aan een persoon. De erfdienstbaarheid zorgt voor een waardevermeerdering van de heersende erven. Rechtsopvolgers kunnen een groot belang hebben bij het gebruik van de erfdienstbaarheid.
4.6.
De percelen van [Verweerder sub 1] hebben nog steeds een agrarische bestemming. Voor de exploitatie hiervan zijn grote voertuigen zoals landbouwtrekkers en trailers noodzakelijk. Deze voertuigen kunnen via de [straat B] (vrijwel) onmogelijk de [straat A] bereiken. Dat [Verweerder sub 1] op dit moment geen gebruik maakt van de erfdienstbaarheid, heeft te maken met het feit dat hij vanwege zijn leeftijd is gestopt met zijn landbouwbedrijf. Rechtsopvolgers zullen vanwege de bestemming, de ligging van het erf en de scherpe bocht een groot belang hebben bij het gebruik van de erfdienstbaarheid, ook als zij – zoals [Eiser] aanneemt – slechts op beperkte schaal agrarische activiteiten zullen ontplooien.
4.7.
Het enkele feit dat [Verweerder sub 2] niet met gemotoriseerde voertuigen de erfdienstbaarheid mag gebruiken, betekent niet dat [Verweerder sub 2] geen redelijk belang heeft bij het gebruik van de erfdienstbaarheid. In een eerdere zaak heeft de rechtbank al gewezen op de mogelijkheid van artikel 5:80 BW. Daarnaast is de route via de [straat A] geen alternatief wanneer het gaat om grote voertuigen die met paarden zijn bespannen.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] een redelijk belang hebben bij het behoud van de erfdienstbaarheid en dat het verzoek tot opheffing van de erfdienstbaarheden moet worden afgewezen. Dat geldt dan ook voor de overige vorderingen.
4.9.
[Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
€ 1086,00
Totaal € 1377,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [Eiser] in de kosten van de procedure, tot deze uitspraak aan de zijde van [Verweerder sub 1] en [Verweerder sub 2] begroot op € 1377,00, waarin begrepen € 1086,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [Eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [Eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- of: te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2019.