ECLI:NL:RBGEL:2019:3834

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
C/05/355905 / KZ ZA 19-139
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit incidenten- en verwijzingsregisters na onterecht afgewezen schadeclaim

In deze zaak vordert de eiser, een voormalig verzekerde, van de gedaagde verzekeraar Achmea Schadeverzekering N.V. de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het incidenten- en verwijzingsregister. De eiser had een schadeclaim ingediend na een aanrijding met zijn Mercedes, maar Achmea weigerde de claim en registreerde de eiser in de registers op basis van vermeende fraude. De voorzieningenrechter oordeelt dat Achmea onvoldoende diepgaand onderzoek heeft verricht voordat zij deze maatregelen nam. De rechter concludeert dat de registratie van de eiser in de registers niet gerechtvaardigd is, omdat er geen zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van fraude is aangetoond. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de eiser toe en beveelt Achmea om de persoonsgegevens van de eiser binnen vijf werkdagen te verwijderen uit de registers. Tevens wordt Achmea veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/355905 / KZ ZA 19-139
Vonnis in kort geding van 30 juli 2019
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
eiser,
advocaat mr. A.S. Avagyan te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief van Achmea d.d. 12 juli 2019 met producties 1 t/m 5,
  • productie 11 en 12 van [eiser],
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [eiser],
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 november 2017 heeft [eiser] bij Achmea een schade gemeld aan zijn personenauto, een Mercedes, model S350 met kenteken [kenteken] (hierna: “de Mercedes”). Het schadeformulier vermeldt dat op 8 november 2017 een aanrijding heeft plaatsgehad tussen enerzijds de Mercedes, bestuurd door [eiser] en anderzijds een Hyundai, bestuurd door de heer [naam 1] (hierna: “[naam 1]”). [naam 1] was destijds bij Achmea WA-verzekerd.
2.2.
Uit het schadeformulier volgt dat [eiser] op een voorrangsweg reed. [naam 1] zou ten onrechte geen voorrang hebben verleend. Het schadeformulier vermeldt dat [eiser] met een snelheid van ongeveer 50 km/h reed en [naam 1] met een snelheid van 45 km/h.
2.3.
Achmea heeft de reparatiekosten van de Mercedes bij expertiserapport van
13 november 2017 begroot op € 5.745,07 inclusief btw.
2.4.
Achmea heeft MEER Onderzoek op 16 november 2017 opgedragen om een toedrachtsonderzoek uit te voeren. De onderzoeksrapportage van MEER Onderzoek luidt, voor zover relevant:
“(…)
2.1
Inspectie Mercedes en omschrijving schade
(…)
De aanwezige contactpunten, de deuken/krassen die zijn veroorzaakt door de Hyundai, laten alleen een verticale beweging zien, ontstaan door het deinen van de voertuigen en deformatie van de delen. Er was geen horizontale krasvorming aanwezig wat wel te verwachten zou zijn bij de op het schadeformulier opgegeven snelheid van de Mercedes. Het achterwiel was niet beschadigd en de auto reed ook normaal volgens de Mercedesbestuurder. (…)
Op het achterportier waren twee contactsporen aanwezig die zijn ontstaan door een puntig voorwerp. Deze contactsporen hebben een onderlinge afstand van circa 35 cm. In vooral het linker contactspoor is een verticaal (naar boven gerichte) beweging te zien (…). Dit is alleen een putje zonder verdere krasvorming. (…).
(…)
2.4
Inspectie Hyundai en omschrijving schade
(…)
De rechtervoorkant was zwaarder beschadigd dan de linkervoorkant. Het front was niet naar rechts omgetrokken wat wel te verwachten zou zijn als de Mercedes waar de Hyundai tegeneen was gereden circa 50 km/h had gereden.
(…)
2.5
Vergelijk schadehoogtes
(…)
Op het achterportier van de Mercedes is een blauw contactspoor zichtbaar met daarin verticale spoortjes. De rand van de motorkap van de Hyundai laat in dat bereik ook een beschadiging zien. (…) Indien de Mercedes met circa 50 km/h had gereden op het moment van de aanrijding, dan waren er horizontale contactsporen te verwachten. (…)
Daarnaast is het zo dat onder de gestelde omstandigheden van de aanrijding, de eindpositie van de voertuigen anders is dan wat werd aangegeven door de Mercedesbestuurder. De Mercedes werd achter het zwaartepunt geraakt door de Hyundai. Bij de gestelde snelheden zal de Mercedes daardoor aan de achterkant uitbreken en de Hyundai meetrekken. (…)

4.Samenvatting

Uit het ingestelde feitenonderzoek blijkt dat de Hyundai in botsing is geweest met de Mercedes. Volgens opgave van de Mercedesbestuurder reed hij ten tijde van de aanrijding circa 50 km/h en kon hij niet meer reageren om een aanrijding te voorkomen.
Het schadebeeld van beide auto’s laat zien dat de Mercedes ten tijde van de botsing stil moet hebben gestaan. Het schadebeeld aan de Mercedes laat scherpe krassporen in verticale richting zien als gevolg van een contact met de parkers waarmee de kentekenplaat van de Hyundai was bevestigd. Indien de Mercedes circa 50 km/h had gereden op het moment van dat onderling contact, dan had er sprake moeten zijn van horizontale beschadigingen. Die horizontale beschadigingen ontbreken.
Gezien voorgaande heeft de aanrijding niet plaatsgevonden onder de omstandigheden zoals door de Mercedesbestuurder werd opgegeven. (…)”
2.5.
Naar aanleiding van de bevindingen van MEER Onderzoek heeft de heer [naam 2] namens Achmea op 13 december 2017 met [eiser] gesproken. Het gesprek met [eiser] staat weergegeven in een ‘verkort rapport toedrachtsonderzoek’ van Achmea van 31 januari 2018. Dit rapport luidt, voor zover relevant:
“(…)
V: U bent er dus zeker van dat door beide betrokken voertuigen werd gereden op het moment van de aanrijding?
A: Ja ik ben er zeker van dat beide bij de aanrijding betrokken auto’s hebben gereden met ongeveer de snelheid die ik heb opgegeven.
(…)
V: Ik heb u zojuist ingelicht over de uitkomsten van het onderzoek dat door eerder vermelde Verkeersongevallen analist is uitgevoerd. Meer in het bijzonder deelde ik u mede dat is vastgesteld dat uw Mercedes –in tegenstelling tot het geen u daarbij bij herhaling over hebt verklaard- stil heeft gestaan op het moment van aanrijding. Wat verklaard u mij hierop?
A: Dat rapport klopt niet. Het is onzin dat die aanrijding heeft plaatsgevonden terwijl ik stilstond. De aanrijding is gebeurd zoals ik u heb verklaard. Dit heb ik ook tegen de man gezegd die het onderzoek aan mijn Mercedes uitvoerde. (…)”
2.6.
Achmea heeft [eiser] per brief van 9 februari 2018, voor zover relevant, bericht:
“(…) Uw schadedossier werd voor nader onderzoek overgedragen naar de afdeling Speciale Zaken van Achmea. De reden hiervoor is dat het schadebeeld aan uw auto niet overeen leek te komen met de toedracht.
(…)
Gezien de feiten en omstandigheden in uw schadedossier stellen wij vast dat u een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de toedracht van de schade. Uw opgave is dat u 50 kilometer per uur reed en dat na de aanrijding de auto 15 centimeter is opgeschoven. Deze opgave is niet juist. Uw auto stond stil ten tijde van de aanrijding.
Gezien het duidelijke verschil in de door u opgegeven toedracht en de werkelijke toedracht sluiten wij een misverstand in de schade opgave uit.
U geeft opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken met als doel een schade te kunnen claimen bij Centraal Beheer.
(…)
Wij wijzen uw schadeclaim af. Wij stoppen de behandeling van uw schade.
(…)
Graag ontvangen wij uiterlijk 22 februari 2018 uw schriftelijke reactie. Na deze datum ontvang u van ons bericht over de maatregelen die wij nemen naar aanleiding van uw schademelding.
Mogelijke maatregelen na 22 februari 2018:

Opname van uw gegevens in het Externe verwijzingsregister
(…)

Opname van uw persoonsgegevens in het Incidentenregister;
(…)

Een melding bij het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV)
(…)”
2.7.
[eiser] heeft niet gereageerd op de hierboven geciteerde brief van Achmea.
2.8.
Achmea heeft [eiser] per brief van 8 maart 2017 (onder meer) bericht dat:
zijn schadeclaim wordt afgewezen;
gegevens van [eiser] voor de duur van vijf jaar worden opgenomen in het externe verwijzingsregister;
persoonsgegevens van [eiser] voor de duur van acht jaar worden opgenomen in het incidentenregister;
er melding wordt gedaan bij het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit.
2.9.
[eiser] heeft Achmea per brief van 5 juni 2019 gesommeerd om alle genomen maatregelen binnen veertien dagen te beëindigen en over te gaan tot vergoeding van de door hem geleden schade.
2.10.
Aan deze sommatie heeft Achmea geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
Achmea beveelt om binnen 48 uur na dit vonnis de persoonsgegevens van [eiser] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit het externe verwijzingsregister;
Achmea beveelt om binnen 48 uur na dit vonnis de persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden uit het incidentenregister;
Achmea beveelt om binnen 48 uur na dit vonnis de persoonsgegevens van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden uit alle overige schaderegisters;
Achmea beveelt om binnen 48 uur na dit vonnis de melding bij het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit ongedaan te maken, althans ervoor zorg te dragen dat de persoonsgegevens van [eiser] worden verwijderd aldaar;
Achmea veroordeelt om ervoor zorg te dragen dat [eiser] binnen veertien dagen na dit vonnis een schadevergoeding van € 5.745,07 heeft ontvangen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag heeft ontvangen, voor de schade aan de Mercedes;
Achmea veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van [eiser];
Achmea beveelt om ervoor zorg te dragen dat [eiser] binnen 72 uur na dit vonnis een schriftelijke bevestiging heeft ontvangen dat Achmea heeft voldaan aan het gevorderde onder a. t/m d.;
wat betreft de onder a, b, c, d en g uit te spreken veroordelingen/bevelen te bepalen dat bij niet-nakoming hiervan Achmea een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat Achmea in gebreke mocht blijven aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,-;
Achmea veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] het volgende. Achmea heeft onvoldoende onderzoek gedaan voordat zij maatregelen jegens [eiser] heeft getroffen. Er is geen sprake van opzet tot misleiden aan de zijde van [eiser]. Achmea is gehouden de schade aan de Mercedes aan [eiser] te vergoeden.
3.3.
Achmea voert als volgt verweer. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vorderingen. Achmea is niet gehouden om de schade van [eiser] te vergoeden. De registraties in het incidenten- en externe verwijzingsregister hebben op goede gronden plaatsgehad. Achmea concludeert tot afwijzing, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kernvraag in dit kort geding is of het voldoende aannemelijk is dat de rechter na het voeren van een civiele vorderingsprocedure zal oordelen dat [eiser] Achmea opzettelijk heeft misleid ten aanzien van de aanrijding met de Mercedes. Bij een ontkennend antwoord op deze vraag kunnen de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn.
4.2.
Achmea heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Dit verweer zal daarom als eerste behandeld worden.
spoedeisend belang
4.3.
Achmea heeft aangevoerd dat [eiser] onvoldoende spoedeisend belang heeft omdat hij – naast de registratie waarover dit kort geding gaat – ook in het externe verwijzingsregister is opgenomen door ASR. Verwijdering van de door Achmea aangebrachte registratie brengt [eiser] dus niet verder, aldus Achmea. Ook ontbeert [eiser] spoedeisend belang bij zijn vorderingen tot verwijdering uit het incidentenregister. Ter onderbouwing heeft Achmea aangevoerd dat enkel de registratie in het externe verwijzingsregister problemen oplevert voor [eiser].
4.4.
Als wettelijk uitgangspunt geldt dat de voorzieningenrechter bevoegd is om een voorziening bij voorraad te geven in alle spoedeisende zaken waarin dat, gelet op de belangen van partijen, vereist is. Een spoedeisend belang bij een voorziening heeft de eiser van wie men niet kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht. Of men van de eiser kan vergen dat hij een bodemprocedure afwacht, hangt af van (onder meer) het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel. Ook hangt dit af van de vraag hoe ingrijpend de gevolgen zijn van het uitblijven of verlenen van de voorziening (HR 15 december 1995,
NJ1996, 509).
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt de spoedeisendheid in voldoende mate uit de aard van de vorderingen tot verwijdering van [eiser]. Het enkele feit dat [eiser] wellicht ook door ASR is geregistreerd in het externe verwijzingsregister maakt niet dat hij thans spoedeisend belang ontbeert. Elk ander oordeel zou ertoe leiden dat een persoon die door meerdere partijen is geregistreerd in de registers nimmer de mogelijkheid heeft om via een voorlopige voorziening de registraties te (laten) verwijderen. Ook acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang aanwezig bij de overige vorderingen tot verwijdering van [eiser]. Indien immers het besluit tot een registratie in het incidentenregister of een melding bij het fraudeloket onterecht of te lichtvaardig wordt genomen, dan kan men van de betrokkene niet verlangen dat hij eerst een bodemprocedure afwacht. Het al dan niet ondervinden van hinder door deze registraties of meldingen is daarbij niet doorslaggevend. Voor wat betreft de vordering tot betaling van schadevergoeding van [eiser] wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.16.
opname in incidenten- en externe verwijzingsregisters
4.6.
Voor wat betreft de vraag of de registratie van [eiser] in de registers door Achmea gerechtvaardigd is, dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het op voorhand voldoende aannemelijk is dat Achmea in een civiele vorderingsprocedure zal kunnen bewijzen dat aan de voorwaarden voor opname van de persoonsgegevens in de registers is voldaan.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat opname van persoonsgegevens in het externe verwijzingsregister voor [eiser] verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door raadpleging van het externe verwijzingsregister vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van een andere deelnemer. Vervolgens kan een deelnemende instelling om nadere informatie omtrent die opname vragen. Het gevolg daarvan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Er moeten daarom hoge eisen worden gesteld aan de grond(en) van Achmea voor opname van de gegevens van [eiser] in het externe verwijzingsregister.
4.8.
Bij de beantwoording van de vraag onder 4.4. is van belang het bepaalde in artikel 5.2.1 van het protocol incidentenwaarschuwingen financiële instellingen (hierna: “PIFI”). Daarin zijn – samengevat – de volgende cumulatieve voorwaarden opgenomen voor opname in het externe verwijzingsregister:
i. de gedragingen van de persoon dienen een bedreiging te vormen voor de (financiële) belangen van de deelnemende instelling of voor de continuïteit en/of integriteit van de financiële sector;
het moet in voldoende mate vaststaan dat de persoon betrokken is bij die gedraging;
het proportionaliteitsbeginsel moet in acht worden genomen, hetgeen inhoudt dat het belang van de opname dient te prevaleren boven de mogelijke nadelige gevolgen van opname voor de betrokken persoon.
4.9.
Maatgevend hierbij is of er ten aanzien van [eiser] sprake is van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat zij een als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen. Het moet daarbij gaan om vastgestelde gedragingen die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de in de registers te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan (HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720).
4.10.
Uit het door Achmea overgelegde rapport van MEER Onderzoek volgt dat het schadebeeld niet past bij een aanrijding waarbij beide auto’s een snelheid hebben van ongeveer 50 km/h. Volgens MEER Onderzoek past het schadebeeld bij een aanrijding waarbij de Mercedes stil stond. De conclusie van MEER Onderzoek is voornamelijk gebaseerd op de afwezigheid van horizontale krasvorming. Dat is volgens MEER Onderzoek wel te verwachten bij de op het schadeformulier aangegeven snelheid. Daarnaast klopte de positie van de auto’s na het ongeval, zoals door [eiser] weergegeven, niet. [eiser] heeft verklaard dat de Mercedes na de aanrijding nog in dezelfde positie stond, maar enkel vijftien centimeter was opgeschoven. Volgens MEER Onderzoek zou de Mercedes bij de gestelde snelheden aan de achterkant uitbreken en de Hyundai hebben meegetrokken. Ook was het front van de Hyundai niet naar rechts omgetrokken, aldus MEER Onderzoek. Dit is wel te verwachten bij een aanrijding zoals gesteld door [eiser].
4.11.
[eiser] heeft het voorgaande weersproken. [eiser] voert aan dat er wel degelijk horizontale strepen zichtbaar waren op de Mercedes en dat die tevens te zien zijn op de foto’s in het rapport. Verder stelt [eiser] dat er geen rekening is gehouden met het feit dat de botsproeven, waarnaar MEER Onderzoek verwijst, met andere auto’s zijn gedaan dan de Mercedes en de Hyundai. De Hyundai en de Mercedes verschillen veel meer in gewicht, waarbij de veel lichtere Hyundai tegen de zware Mercedes is gereden. Ook zijn beide auto’s veel nieuwer dan de auto’s uit de door MEER Onderzoek genoemde botsproeven. De Mercedes is groter en van een betere kwaliteit, aldus [eiser]. Verder voert [eiser] aan dat er met diverse andere omstandigheden, zoals het wegdek, de weersomstandigheden en de aanwezigheid van eventuele remsporen, geen rekening is gehouden. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij zo schrok van het ongeval dat hij niet meer weet of hij geremd heeft. Hier heeft Achmea geen rekening mee gehouden. Ten slotte voert [eiser] aan dat Achmea verzuimd heeft om haar eigen verzekerde [naam 1] te horen. Daardoor heeft Achmea gehandeld is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus [eiser].
4.12.
Geoordeeld wordt als volgt. De rapportage van MEER Onderzoek kan, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser], niet de conclusie dragen dat er sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van fraude. Het rapport van MEER Onderzoek is voornamelijk gebaseerd op een visuele waarneming van het schadebeeld van beide voertuigen. Met Achmea is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit schadebeeld weliswaar vraagtekens oproept, maar dat laatste is onvoldoende voor een opname in de betreffende registers. Een dergelijke registratie heeft immers, zoals hiervoor overwogen, verstrekkende gevolgen. Het had daarom op de weg van Achmea gelegen om diepgravend onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door de voertuigelektronica van de Mercedes uit te lezen. Ook had Achmea [naam 1] kunnen horen. De voorzieningenrechter passeert de stelling van Achmea dat [naam 1] niet is gehoord omdat hij zich in Oekraïne bevindt. Uit het dossier blijkt immers dat [eiser] wel in staat was om [naam 1] na het ongeval te bereiken. Het telefoonnummer van [naam 1] staat bovendien vermeld op het schadeformulier. De door [eiser] verklaarde posities van de voertuigen na het ongeval leiden niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat [eiser] onvoldoende acht heeft geslagen op de exacte posities van beide voertuigen direct na het ongeval. Daardoor is onvoldoende aannemelijk geworden dat de posities van de voertuigen direct na het ongeval hebben afgeweken van hetgeen normaal is.
4.13.
Aldus is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden er aan de zijde van [eiser] sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van fraude. Achmea is gehouden de registraties ongedaan te maken. De daartoe strekkende vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen zoals in het dictum omschreven.
dwangsom
4.14.
Het opleggen van de door [eiser] gevorderde dwangsom acht de voorzieningenrechter niet opportuun. Achmea heeft immers toegezegd een eventueel toewijzend vonnis te zullen nakomen.
schadevergoeding
4.15.
De vordering tot betaling van schadevergoeding van [eiser] is een geldvordering. Bij toewijzing van een geldvordering is in kort geding terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter moet niet alleen onderzoeken of het bestaan en de omvang van een vordering in hoge mate aannemelijk zijn. De voorzieningenrechter moet ook onderzoeken of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter ook betrekken het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. Dit risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.16.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd waarom er onverwijlde spoed is geboden bij toewijzing van zijn geldvordering. Daarbij wordt ook meegewogen dat de Mercedes, ondanks de schade, nog kan rijden. Dit laatste volgt ook uit het rapport van MEER Onderzoek en is door [eiser] niet weersproken. Dit deel van de vordering zal dus worden afgewezen.
proceskosten
4.17.
Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.160,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
veroordeelt Achmea om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis de persoonsgegevens van [eiser] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit het externe verwijzingsregister van de Stichting CIS,
5.2.
veroordeelt Achmea om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis de persoonsgegevens van [eiser] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit het incidentenregister van de Achmea Groep,
5.3.
veroordeelt Achmea om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis de persoonsgegevens van [eiser] te (doen) verwijderen en verwijderd te houden uit alle overige schaderegisters,
5.4.
beveelt Achmea om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis de melding bij het fraudeloket van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit ongedaan te maken, althans ervoor zorg te dragen dat de persoonsgegevens van [eiser] worden verwijderd aldaar,
5.5.
veroordeelt Achmea om ervoor zorg te dragen dat [eiser] binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke bevestiging heeft ontvangen dat er is voldaan aan hetgeen onder 5.1. tot en met 5.4. is toegewezen,
5.6.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.160,01.
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019. EH/Vr