ECLI:NL:RBGEL:2019:3541

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
C/05/345924 / ZJ RK 18-1108
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van een minderjarige met verstandelijke en fysieke beperkingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 juli 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam minderjarige], die geboren is op [geboorte datum/plaats minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek van de ouders om de ondertoezichtstelling op te heffen afgewezen. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.S. Krol, hebben ter zitting aangevoerd dat er geen gronden meer zijn voor de voortzetting van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de kwetsbaarheid van [naam minderjarige] en de onduidelijkheid over de opvoedingscapaciteiten van de ouders een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk maken.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam minderjarige] een 17-jarige jongen is met een verstandelijke beperking en aanzienlijke fysieke beperkingen, waardoor hij functioneert op het niveau van een 3 à 4-jarige. De ouders hebben onvoldoende kunnen bieden wat [naam minderjarige] nodig heeft, en het NIFP heeft door de houding van de ouders geen onderzoek kunnen verrichten naar hun opvoedingsvaardigheden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de ondertoezichtstelling niet kan worden opgeheven.

De kinderrechter heeft ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 4 december 2019, omdat het van belang is dat [naam minderjarige] in een veilige omgeving verblijft waar hij de nodige begeleiding en zorg ontvangt. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders in het verleden hun medewerking aan onderzoeken hebben beloofd, maar zich vervolgens terugtrokken, wat zorgen baart over de toekomst van [naam minderjarige] na zijn achttiende verjaardag. De beslissing is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: C/05/345924 / ZJ RK 18-1108
Datum: 22 juli 2019

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
Betreffende de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren op [geboorte datum/plaats minderjarige] , hierna te noemen [naam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
  • [naam moeder] ,hierna te noemen de moeder,
  • [naam vader] ,hierna te noemen de vader,
samen verder te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats ouders] ,
advocate: mr. M.S. Krol te Rotterdam.

Het verdere procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van 15 januari 2019;
  • het e-mailbericht met bijlage van de GI van 1 juli 2019.
Op 11 juli 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Bij de zitting waren aanwezig:
  • de ouders met hun advocaat,
  • een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam minderjarige] woont in een groep van ’s Heeren Loo te Ermelo.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 januari 2019 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] verlengd tot 4 december 2019. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend tot uiterlijk 24 juli 2019 en het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing aangehouden tot de zitting van 11 juli 2019.
De GI heeft haar verzoek met betrekking tot het resterende deel gehandhaafd.

Het standpunt van de belanghebbenden

De ouders
De ouders hebben ter zitting, mede bij monde van hun advocaat, verzocht het resterende deel van het verzoek met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Tevens hebben zij ter zitting de kinderrechter verzocht om op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de ondertoezichtstelling op te heffen. De ouders zijn van mening dat er geen gronden meer bestaan om de ondertoezichtstelling voort te laten duren.

De beoordeling

Alvorens te beslissen op het resterende verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing zal de kinderrechter eerst een beslissing nemen op het verzoek van de ouders om de ondertoezichtstelling op te heffen.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:261 lid 1 BW de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW niet langer is vervuld. De kinderrechter is van oordeel dat de gronden die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid nog onverkort aanwezig zijn.
[naam minderjarige] is een 17-jarige jongen met een verstandelijk beperking en heeft daarnaast forse fysieke beperkingen. Hij heeft een achterstand op sociaal-emotioneel gebied waardoor hij functioneert op het niveau van een 3 á 4-jarige. [naam minderjarige] is uit huis geplaatst omdat de ouders [naam minderjarige] onvoldoende konden bieden wat hij nodig heeft. [naam minderjarige] is volledig afhankelijk van de zorg die de volwassenen om hem heen bieden.
In bovengenoemde uitspraak van 15 januari 2019 heeft de kinderrechter onder meer geoordeeld dat niet duidelijk is of de ouders inmiddels in staat zijn [naam minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft en dat het belangrijk is dat het onderzoek naar deze vaardigheden door het NIFP zal plaatsvinden. Verder heeft de kinderrechter aangegeven dat het van belang is dat er duidelijkheid wordt verkregen over het verblijf van [naam minderjarige] in de toekomst, nadat hij achttien jaar is geworden.
De GI heeft het NIFP de opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de opvoedingsbehoeften van [naam minderjarige] alsmede de persoonlijkheid en pedagogische vaardigheden van zijn ouders.
Blijkens rapport van het NIFP van 28 juni 2019 is door het NIFP onvoldoende kans gezien om het onderzoek zodanig uit te kunnen voeren dat de vraagstelling in voldoende mate en op verantwoorde wijze beantwoord kon worden. De ouders weigerden voldoende mee te werken omdat zij een onderzoek niet meer noodzakelijk achten gelet op de huidige leefomstandigheden van [naam minderjarige] en de goede samenwerking met de GI. De GI heeft aangegeven eveneens minder noodzaak te zien in het onderzoek om dezelfde redenen zoals door ouders aangegeven.
De kinderrechter deelt dit standpunt niet. Gelet op de kwetsbaarheid van [naam minderjarige] is het van doorslaggevend belang om zicht te hebben op wat [naam minderjarige] nodig heeft en of de ouders dit kunnen bieden. Hiertoe is onderzoek naar hun persoonlijkheid en pedagogische vaardigheden onontbeerlijk, welk onderzoek door het NIFP mogelijk was. De kinderrechter wijst met nadruk op hetgeen het NIFP omtrent de uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis heeft vermeld alsook hetgeen op pagina 11 van het rapport is vermeld op welke punten er geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Nu het NIFP het noodzakelijke onderzoek niet heeft kunnen verrichten ten gevolge van de houding van de ouders, is de kinderrechter van oordeel dat er geen aanleiding is voor opheffing van de ondertoezichtstelling zoals door ouders is verzocht. De kinderrechter merkt hierbij op dat het patroon zich wederom herhaald; ouders zeggen hun medewerking aan onderzoeken danwel hulpverlening toe maar trekken zich vervolgens terug. De kinderrechter maakt zich dan ook ernstige zorgen over de situatie van [naam minderjarige] na het bereiken van zijn achttiende verjaardag. Ter zitting is besproken dat de ouders reeds een verzoek tot mentorschap en bewind hebben ingediend bij de rechtbank. De ouders verschillen daarin van inzicht met de GI. De GI heeft hierover aangegeven dat haar inziens een curator – een onafhankelijke derde – beter voor de belangen van [naam minderjarige] kan opkomen. De kinderrechter deelt deze mening van de GI en heeft daarover ter zitting aangegeven dat het voor ouders in het algemeen soms moeilijk is om rationele en professionele beslissingen te nemen als ze emotioneel betrokken zijn.
Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de ouders om opheffing van de ondertoezichtstelling afwijzen.
Met betrekking tot het resterende verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing wordt als volgt overwogen. De kinderrechter is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat (de verlenging van) de uithuisplaatsing van [naam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het BW). Het is voor [naam minderjarige] van belang dat hij een opvoedingsomgeving heeft waarin hij zich veilig voelt en voortdurend begeleiding, toezicht, controle en bijsturing krijgt. Dit wordt hem momenteel geboden bij de groep van ’s Heeren Loo waar hij woont.
Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de resterende duur, te weten tot 4 december 2019.
Voor zover de GI ter zitting heeft aangegeven de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te willen beëindigen zal zij zich daartoe tot de Raad dienen te wenden die vervolgens het verzoek zal toetsen.

De beslissing

De kinderrechter:
  • verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige] , geboren op
  • verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het verzoek om opheffing van de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] , geboren op [geboorte datum/plaats minderjarige] , af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, kinderrechter, in tegenwoordigheid van [naam griffier] , als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.