ECLI:NL:RBGEL:2019:3473

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
341386 FZ RK 18-2149 en 348442 RK 19-196
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiekwesties met betrekking tot minderjarige kinderen en huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De vrouw verzocht om vernietiging van de huwelijkse voorwaarden op grond van misbruik van omstandigheden, omdat zij ten tijde van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden de Nederlandse taal niet goed beheerste en statusafhankelijk was van de man. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden en wees het verzoek van de vrouw af. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bepaald. De man is verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen, evenals partneralimentatie aan de vrouw. De rechtbank heeft de alimentatiebedragen vastgesteld op € 306,- per maand voor het jongste kind en € 400,- per maand voor de vrouw. Tevens heeft de rechtbank de partijen opgedragen om de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen, met benoeming van een notaris voor het geval zij daarover geen overeenstemming bereiken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer(s): 341386 FZ RK 18-2149 en 348442 FZ RK 19-196
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 3 juli 2019
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. J.F. Smallenbroek te Zwolle,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. N.F.G. de Witte te Apeldoorn.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 23 juli 2018 bij de rechtbank Overijssel en op 6 augustus 2018 bij de rechtbank Gelderland;
de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Overijssel van 2 augustus 2018;
het exploot van betekening van 8 augustus 2018;
het verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 29 november 2018;
het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2019;
het journaalbericht (aanvullend verweerschrift) met bijlagen van mr. De Witte van 9 mei 2019;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Smallenbroek van 20 mei 2019;
et journaalbericht met bijlage van mr. Smallenbroek van 3 juni 2019.
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 5 juni 2019 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op 21 december 2006 te Apeldoorn met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De huwelijkse voorwaarden houden, voor zover van belang, het volgende in:

HUWELIJKSVOORWAARDEN.
Artikel 1.
1. De echtgenoten zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen.
2. Niet tot de beperkte gemeenschap van goederen behoren uitsluitend de navolgende goederen:
De goederen die door ieder van de echtgenoten ten huwelijk worden aangebracht alsmede hetgeen door een echtgenoot tijdens het huwelijk wordt verkregen door erfenis, making of schenking danwel door belegging, wederbelegging of ruiling daarvan.
Ook de schulden ten huwelijk aangebracht en die tijdens het huwelijk opgekomen door erfenis, making of schenking, blijven ten laste van de echtgenoot die deze aanbrengt ten huwelijk, danwel van wiens zijde deze anderszins opkomen. Niet tot beperkte gemeenschap van goederen behoren voorts de rechten op- en uit- alsmede verschuldigde premies en bijdragen terzake van levens- en ongevallenverzekeringen als omschreven in artikel 6.
Alle overige goederen, waaronder de vruchten en opbrengsten van de goederen die tijdens huwelijk worden verkregen of schulden die tijdens het huwelijk worden aangegaan behoren tot de tussen de echtgenoten bestaande (beperkte) gemeenschap van goederen.
Artikel 2.
1. De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
2. De vorenbedoelde vergoedingen zijn terstond opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
3. Het recht tot het vorderen van het lid 1 bepaalde vervalt, indien betaling of verrekening daarvan niet binnen twee jaar na afloop van het betreffende kalenderjaar heeft plaats gehad of (schriftelijk) gevorderd is.
Artikel 3.
(…)
Artikel 4.
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, van de door de echtgenoten geadopteerde kinderen, alsmede van de kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen betreft voorzover deze kosten niet ten laste van derden komen, behoren tot de beperkte gemeenschap van goederen en worden voldaan uit het gezamenlijke inkomen der echtgenoten; voorzover het gezamenlijke inkomen ontoereikend is worden deze kosten voldaan uit het gemeenschappelijke vermogen van de echtgenoten en voorzover ook dat gemeenschappelijke vermogen ontoereikend zal zijn worden die kosten voldaan uit ieders privé-vermogen naar evenredigheid daarvan.
2. Ten aanzien van het rentebestanddeel begrepen in hypothecaire en andere schulden, ook indien die renteschuld behoort tot de beperkte gemeenschap van goederen, kunnen partijen in onderling overleg bepalen ten laste van welk inkomen en/of in welke verhouding de rente aftrek fiscaal zal worden verrekend.
Artikel 5.
1. De echtgenoot, die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
2. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt, indien betaling of verrekening daarvan niet binnen twee jaar na afloop van het betreffende kalenderjaar heeft plaats gehad of (schriftelijk) gevorderd is.
2.3.
Zij zijn ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ,
[kind 2], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] .
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 8 november 2018 zijn [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Gelderland te Apeldoorn, tot 8 november 2019.

3.Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop

3.1.
De man verzoekt de rechtbank:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man het eenhoofdige gezag verkrijgt over de minderjarige kinderen van partijen ingaande op de dag van afgifte van de echtscheidingsbeschikking;
deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het verzoek van de man onder b) af te wijzen;
te bepalen dat [kind 2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
te bepalen dat de man met ingang van datum echtscheiding € 306,- per maand aan de vrouw dient te voldoen voor de verzorging en opvoeding van [kind 2] ;
te bepalen dat de man met ingang van de datum indiening verzoekschrift € 400,- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen voor haar levensonderhoud;
te bepalen dat de akte huwelijksvoorwaarden van 21 november 2006 wordt vernietigd en zodoende te verklaren voor recht dat er tussen partijen een algehele goederengemeenschap bestaat;
de verdeling van de goederengemeenschap vast te stellen, zoals nader aangegeven onder punt 32 van het verweerschrift.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat [kind 2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw en [kind 1] de hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben;
te bepalen dat de man met ingang van de datum dat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bij vooruitbetaling per maand als bijdrage in de kosten van verzorging van [kind 2] dient te betalen een bedrag van € 147,-;
te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw bij vooruitbetaling dient te betalen € 135,- bruto per maand;
te bepalen dat het verzoek van de vrouw om de huwelijkse voorwaarden van 21 november 2006 te vernietigen niet ontvankelijk althans ongegrond wordt verklaard;
te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot scheiding en deling van hun beperkte gemeenschap van goederen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid/ouderschapsplan
4.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.2.
Ondanks het feit dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding. Uit de gestelde feiten en omstandigheden en het onderzoek ter terechtzitting is immers voldoende aannemelijk geworden dat een gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan op dit moment redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. [kind 1] en [kind 2] staan onder toezicht van Jeugdbescherming en via de gezinsvoogd wordt momenteel getracht afspraken te maken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, voor zover nodig, beslissingen nemen in het belang van de minderjarigen.
echtscheiding
4.3.
Nu de vrouw erkent dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
ouderlijk gezag
4.4.
De man heeft het verzoek om eenhoofdig gezag ter zitting ingetrokken, zodat de rechtbank daarover niet meer behoeft te beslissen.
hoofdverblijfplaats
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de man en van [kind 2] bij de vrouw dient te worden bepaald. De rechtbank zal daarom aldus beslissen.
4.6.
Ten aanzien van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken omtrent [kind 1] en [kind 2] ligt geen formeel verzoek voor, maar zijn partijen het erover eens dat hierover afspraken dienen te worden gemaakt met tussenkomst van Jeugdbescherming Gelderland, zoals ook nu al gebeurt. De betrokken gezinsvoogd heeft ter zitting toegelicht dat dit naar omstandigheden goed verloopt en dat beide broers elkaar regelmatig zien.
kinderalimentatie
behoefte
4.7.
In geschil is de behoefte van [kind 1] en [kind 2] en in het bijzonder de vraag van welk inkomen aan de zijde van de man dient te worden uitgegaan.
4.8.
De man stelt dat voor het bepalen van de behoefte dient te worden uitgegaan van de WW-uitkering die de man ontving op het moment dat partijen uit elkaar gingen. De vrouw voert hiertegen verweer en is van mening dat met een fictief inkomen dient te worden gerekend vanwege de ontslagvergoeding die de man in oktober 2016 heeft ontvangen.
4.9.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In beginsel wordt voor het berekenen van de behoefte gekeken naar het gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan. Voor de man geldt dat hij op dat moment een WW-uitkering ontving. Met de vrouw is de rechtbank echter van oordeel dat ook rekening dient te houden met de ontslagvergoeding die de man heeft ontvangen in 2016. Een dergelijke uitkering dient immers ter aanvulling van inkomen.
4.10.
Niet in geschil is dat de ontslagvergoeding, die de man in oktober 2016 heeft ontvangen, € 106.228,- bedraagt. Zoals de man terecht stelt, mag als algemeen bekend worden verondersteld dat ongeveer de helft van dit bedrag resteert na het betalen van inkomstenbelasting. Dit standpunt behoeft daarom geen nadere onderbouwing. De rechtbank zal daarom uitgaan van een netto ontslagvergoeding van afgerond € 53.000,- en is van oordeel dat de man deze vergoeding heeft kunnen aanwenden ter aanvulling van zijn uitkering. De stelling van de man dat deze ontslagvergoeding grotendeels is opgebruikt, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd.
4.11.
Het verschil tussen het laatstverdiende (netto) loon en de WW-uitkering van de man bedraagt ongeveer € 1.000,-. De man heeft tot 1 mei 2019 een WW-uitkering ontvangen. Dit betekent dat de man gedurende 31 maanden zijn inkomen heeft vanuit de ontslagvergoeding kunnen aanvullen met een bedrag van € 1.000- per maand. Per mei 2019 resteert nog een bedrag van € 22.000,-. Per 1 mei 2019 is de WW-uitkering van de man geëindigd en ontvangt de man een IOAW-uitkering, die neerkomt op een bedrag van ongeveer € 1.000,- netto per maand. Ten opzichte van de WW-uitkering heeft de man € 1.000,- extra per maand nodig om zijn uitkering aan te vullen tot zijn voormalige inkomen. Dit betekent dat de man zijn huidige uitkering vanaf mei 2019 nog gedurende elf maanden kan aanvullen met zijn ontslagvergoeding. De rechtbank zal daarom uitgaan van het laatstverdiende inkomen uit loondienst van de man. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank de (verder niet in geschil zijnde) berekening van de behoefte van de vrouw. Derhalve wordt uitgegaan van een behoefte van € 386,- per kind per maand.
draagkracht
4.12.
In beginsel dienen de man en de vrouw naar rato van ieders draagkracht in deze behoefte te voorzien. De rechtbank zal daarom hierna - voor zover daar aanleiding voor bestaat - een vergelijking van ieders (beschikbare) draagkracht maken en de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen op het punt van de draagkracht volgen en de draagkracht vaststellen aan de hand van de zo geheten “draagkrachttabel”.
4.13.
Voor zover het netto besteedbare inkomen (hierna NBI) groter of gelijk is aan een bedrag van € 1.625,- netto per maand zal de draagkracht worden bepaald aan de hand van de formule 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 950 of toepasselijke forfaitaire bijstandsnorm + eventuele correctie)]. Bij een NBI kleiner dan € 1.625,- netto per maand, maar groter dan € 1.375,- netto per maand, gelden vaste tabelbedragen. Voor zover het NBI kleiner is dan een bedrag van € 1.375,- netto per maand wordt uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- per maand voor twee of meer kinderen.
draagkracht van de man
4.14.
Net als bij de berekening van de behoefte, gaat de rechtbank ook voor de berekening van de draagkracht van de man uit van zijn laatstverdiende inkomen uit loondienst, oftewel een bruto inkomen van € 4.200,- per maand en vakantietoeslag van 8% over het bruto salaris. Daarnaast wordt op jaarbasis rekening gehouden met de inkomensheffing van € 20.021,- en de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting van € 781,- en de inkomensafhankelijke combinatiekorting van € 2.835,-, met toepassing van de fiscale tarieven van 2019. Op grond van het voorgaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van kinderalimentatie € 3.129,- per maand. Op basis van de draagkrachtformule heeft de man een draagkracht van € 868,- per maand. De rechtbank ziet in hetgeen de vrouw heeft gesteld geen aanleiding om af te wijken van de formule ten aanzien van de woonlasten. In beginsel wordt immers uitgegaan van het forfait en de vrouw heeft, tegenover de betwisting door de man, onvoldoende aangetoond om daar in dit geval van af te wijken. Bovendien leidt toepassing van het forfait niet tot een tekort in draagkracht.
draagkracht van de vrouw
4.15.
Niet in geschil is dat de vrouw een draagkracht heeft van € 50,- per maand.
draagkrachtvergelijking
4.16.
Partijen dienen in de behoefte van de kinderen bij te dragen volgens de formule "eigen draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van het kind". De totale draagkracht van partijen bedraagt € 918,- per maand, oftewel € 459,- per kind per maand. De behoefte van [kind 1] en [kind 2] is vastgesteld op € 386,- per kind per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
- het aandeel van de man € 365,- per kind per maand;
- het aandeel van de vrouw € 21,- per kind per maand.
zorgkorting
4.17.
Niet in geschil is dat sprake is van een zorgkorting van 15%. Aangezien de behoefte
€ 386,- per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 58,- per maand. De eerder afgeleide bijdrage wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [kind 2] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 307,- per maand. Gelet op het verzoek van de vrouw zal de rechtbank dit matigen tot € 306,- per maand. Een bijdrage van de man ten aanzien van [kind 1] is thans niet aan de orde, nu hij bij de man verblijft en er voor hem geen verzoek voorligt.
4.18.
Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, om welke reden zij deze ten laste van de man zal bepalen zoals hierna vermeld.
partneralimentatie
behoefte en behoeftigheid vrouw
4.19.
Niet in geschil is dat de behoefte van de vrouw € 1.596,- netto per maand bedraagt en dat zij hierin niet zelf kan voorzien.
draagkracht man
4.20.
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van dezelfde gegevens als voor de berekening van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderalimentatie, zij het dat met het eigenwoningforfait van € 3.836,- en de hypotheekrente van € 4.944,- per jaar. Dit leidt ertoe dat het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van partneralimentatie € 3.169,- per maand bedraagt.
4.21.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.026,- per maand minus de wooncomponent van € 226,- en van de navolgende, door de vrouw niet betwiste lasten op maandbasis:
de hypotheekrente van € 412,-;
het forfait overige eigenaarslasten van € 95;
de totale premie Zorgverzekeringswet van € 95,-, zijnde de basis- en aanvullende premie van € 130,-, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 35,- per maand.
4.22.
Gelet op het vorenstaande bedraagt het draagkrachtloos inkomen € 1.402,- per maand, zodat een draagkrachtruimte resteert van € 1.767,- per maand. Van de draagkrachtruimte is 60 %, verminderd met de hiervoor berekende bijdrage ten behoeve van de kinderen (in totaal
€ 730,-), beschikbaar voor alimentatie voor de vrouw. Rekening houdend met het belastingvoordeel dat de man heeft wegens alimentatiebetaling aan de vrouw, welk voordeel de rechtbank aan de vrouw toerekent, heeft de man ruimte voor een bedrag van € 533,- bruto per maand voor de vrouw. Gelet op het verzoek van de vrouw zal dit bedrag worden gematigd tot
€ 400,- per maand.
ingangsdatum
4.23.
Partijen zijn ter zitting ten aanzien van de partneralimentatie overeengekomen dat deze reeds zal ingaan per 1 mei 2019. De rechtbank zal conform deze afspraak beslissen.
aanhechten draagkrachtberekeningen
4.24.
De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte (draagkracht)berekening(en) als bijlage(n) toe aan deze beschikking.
afwikkeling huwelijkse voorwaarden
vernietiging huwelijkse voorwaarden
4.25.
Primair stelt de vrouw dat de akte huwelijkse voorwaarden dient te worden vernietigd. Zij is er altijd vanuit gegaan dat sprake was van een gemeenschap van goederen. De vrouw is niet betrokken bij het traject voorafgaand aan het vaststellen van de huwelijkse voorwaarden. Zij sprak geen Nederlands en zeer slecht Engels. Bij het passeren van de akte was geen tolk aanwezig en de notaris heeft de akte niet uitgebreid doorgenomen. De vrouw wist daarom niet wat er in de akte stond. Als ze dat wel had geweten had ze de akte nooit ondertekend. De man heeft bovendien misbruik gemaakt van de omstandigheden, omdat de vrouw statusafhankelijk was van de man. Ook heeft zij zich daardoor gedwongen gevoeld om de akte te ondertekenen.
4.26.
De man betwist het vorenstaande. Hij is van mening dat de vrouw redelijk tot goed Engels sprake. Bovendien heeft zij voor haar komst naar Nederland inburgeringsexamen moeten doen. De akte huwelijkse voorwaarden was ook in het Engels opgesteld en doorgenomen door de notaris. De vrouw was wel degelijk van de inhoud op de hoogte. Indien de akte voor de vrouw desondanks niet duidelijk was, lag het op haar weg om zich voorafgaand aan het ondertekenen van de akte nader te laten informeren. Er is geen sprake van misbruik van omstandigheden dan wel dwang.
4.27.
De rechtbank overweegt als volgt. Misbruik van omstandigheden is aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand, of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Het ligt blijkens bestendige jurisprudentie op de weg van de vrouw, die in dit geval verzoekt om vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden, om te stellen en te bewijzen dat sprake was van misbruik van omstandigheden dan wel dwang. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, ook gezien de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, waaronder zijn stelling dat de akte huwelijkse voorwaarden in het Engels aan de vrouw is toegelicht en uitgelegd, daartoe onvoldoende heeft gesteld en bewezen. Bovendien geldt ook hier dat, zo hetgeen de vrouw aanvoert al aangemerkt zou kunnen worden als noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid en onervarenheid, het op de weg van de vrouw had gelegen zich voorafgaand aan dat tekenen door ter zake kundige derden in een taal die zij wel beheerste te laten informeren over de inhoud van de akte. De vrouw heeft bovendien niet voldoende onderbouwd dat zij de akte niet zou hebben getekend indien zij van de inhoud op de hoogte was. Overigens is ook in het geheel niet komen vast te staan dat de man van de door de vrouw gestelde omstandigheden, voor zover die al juist zouden zijn, misbruik heeft gemaakt in die zin dat hij die omstandigheden kennende, de overeenkomst heeft gesloten hoewel hij wegens de voor de vrouw kenbare nadelen die uit de overeenkomst voortvloeien, van het sluiten van de overeenkomst had behoren af te zien. Daartoe acht de rechtbank ook redengevend dat het, indien aan de zijde van één van partijen sprake is van vermogen – in dit geval was de man alleen eigenaar van onroerend goed – , niet ongebruikelijk is dat partijen huwelijkse voorwaarden laten opstellen die (bepaalde) vermogensbestanddelen uitsluiten van een gemeenschap.
4.28.
Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van de vrouw op vernietiging van de akte huwelijkse voorwaarden niet. Derhalve blijft deze akte in stand.
periodiek verrekenbeding
4.29.
Subsidiair stelt de vrouw dat het periodiek verrekenbeding uit artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden nooit is nagekomen en dat het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Om die reden dient te worden verrekend alsof tussen partijen sprake was van een gemeenschap van goederen.
4.30.
De man voert hiertegen verweer. Hij betwist dat sprake is van een verrekenbeding in artikel 2. Dit artikel ziet op het onttrekken van vermogen. Aan het standpunt van de vrouw wordt derhalve niet toegekomen. Ook dit verzoek van de vrouw dient daarom te worden afgewezen.
4.31.
De rechtbank volgt de man in zijn verweer en is van oordeel dat het artikel van de huwelijkse voorwaarden waarop de vrouw zich beroept, geen verrekenbeding inhoudt en dat daaraan derhalve ook niet de conclusie kan worden verbonden dat dient te worden verrekend alsof tussen partijen sprake was van een gemeenschap van goederen. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij nadrukkelijk geen beroep doet op één van de andere artikelen van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank komt derhalve ook niet toe aan het voorstel van de vrouw tot verdeling van de door haar gestelde gemeenschap.
4.32.
Gelet op het vorenstaande resteert het verzoek van de man te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot scheiding en deling van hun beperkte gemeenschap van goederen, hetgeen de rechtbank opvat als een verzoek bevel afwikkeling huwelijkse voorwaarden/verdeling van de beperkte gemeenschap. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek kan worden toegewezen, aangezien de vrouw daartegen, anders dan het verzoek om inzichtelijk te maken wat volgens de man in de beperkte gemeenschap van goederen valt, geen verweer heeft gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op 21 december 2006 te Apeldoorn;
5.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind:
[kind 1]geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] ,
bij de man zal zijn;
5.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind
[kind 2], geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] .
bij de vrouw zal zijn;
5.4.
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] aan de vrouw zal betalen
€ 306,-per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
bepaalt dat de man (conform afspraak met ingang van 1 mei 2019) aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen een bedrag van
€ 400,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.6.
beveelt dat partijen met elkaar overgaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dan wel verdeling van de beperkte gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
5.7.
benoemt – echter alleen voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen – mr. L. van Dooren, notaris gevestigd te Apeldoorn, of diens waarnemer of opvolger en bepaalt dat:
ls de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. M.L.J. Wekking, advocaat te Apeldoorn, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
als de man niet meewerkt aan de verdeling, mr. S.P. ter Linden, advocaat te Apeldoorn, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Postema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.
BIJLAGE: