In deze zaak, die op 16 juli 2019 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen ESE B.V. en het Openbaar Lichaam AVRI, met Eurobins B.V. als tussenkomende partij. ESE B.V. had zich ingeschreven voor een Europese openbare aanbesteding voor de levering van minicontainers en had bezwaar gemaakt tegen de gunningsbeslissing van AVRI, die de opdracht voorlopig aan Eurobins had gegund. ESE stelde dat het gunningscriterium W-1.05, dat waarde toekent aan de afstand tussen de afhaallocatie en de AVRI-werf, niet deugdelijk was en in strijd met het transparantiebeginsel, omdat het enkel rekening hield met de afstand van de AVRI-werf en niet met de afstand van de productielocatie van de inschrijver. ESE vorderde onder andere dat AVRI de gunningsbeslissing zou intrekken en de aanbestedingsprocedure zou staken.
De rechtbank oordeelde dat AVRI het recht had om de gunningscriteria te bepalen en dat het criterium W-1.05 proportioneel en transparant was. De rechtbank wees de vorderingen van ESE af en liet Eurobins toe als tussenkomende partij. ESE werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van AVRI en Eurobins werden begroot op € 1.619,00. De rechtbank besliste dat AVRI de voorlopige gunningsbeslissing in stand moest houden en de opdracht definitief aan Eurobins moest gunnen, indien AVRI de opdracht nog wenste te verstrekken.