ECLI:NL:RBGEL:2019:305

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
05/246461-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf en voorwaardelijke rijontzegging na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 25 januari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 september 2017 in Duiven een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, verleende geen voorrang aan een van rechts komende fietsster, waardoor deze ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een driedubbele beenbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, onder andere doordat hij afgeleid was door de instellingen van zijn radio. De officier van justitie had een werkstraf van 80 uren geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer een hogere straf rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/246461-17
Datum uitspraak : 25 januari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] , wonende te [adres] ,
raadsman: mr. S. Arts, advocaat te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 8 september 2017 te Duiven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Van der Goesstraat, gaande in de richting van de kruising van de Van der Goesstraat en de Van Eyckstraat zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte bekend was met die verkeerssituatie en/of
terwijl het uitzicht over en op die kruising niet werd beperkt en/of
terwijl hij, verdachte rijdende over de Van der Goesstraat in de gelegenheid was of is geweest, om het verkeer over de Van Eyckstraat te zien naderen en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of zich niet of in onvoldoende mate heeft vergewist of over die Van Eyckstraat of over die kruising verkeer naderde en/of
die kruising is op- en overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op die kruising geen voorrang heeft verleend aan een over die Van Eyckstraat rijdende, gelet op verdachtes rijrichting, van rechts komende en/of toen dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die voor hem, verdachte van rechts komende, toen dicht genaderd zijnde fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam 1] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
Subsidiair
hij op of omstreeks 8 september 2017 te Duiven als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Van der Goesstraat, gaande in de richting van de kruising van de Van der Goesstraat en de Van Eyckstraat,
die kruising is op- en overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op die kruising geen voorrang heeft verleend aan een over die Van Eyckstraat rijdende, gelet op verdachtes rijrichting, van rechts komende en/of toen dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die voor hem, verdachte van rechts komende, toen dicht genaderd zijnde fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 september 2017 reed verdachte, als bestuurder van zijn personenauto, in Duiven over de Van der Goesstraat in de richting van de kruising van de Van der Goesstraat en de Van Eyckstraat. Verdachte woonde destijds aan de Van der Goesstraat en reed vaker over voormelde kruising. Verdachte heeft op het moment dat hij voormelde kruising opreed geen voorrang verleend aan de voor hem van rechts komende fietsster [naam 1] die op de Van Eyckstraat reed. [2] Daardoor is hij met haar in aanrijding gekomen, waarbij [naam 1] is gevallen. Na deze aanrijding is bij [naam 1] een driedubbele beenbreuk geconstateerd waaraan zij geopereerd is. Door dit letsel kon zij vanaf 1 oktober 2017 tot net voor de kerstdagen niet gaan werken. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De officier van justitie is daarbij van mening dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. De officier van justitie stelt verder dat niet kan worden bewezen dat het zicht van verdachte helemaal niet werd belemmerd, nu sprake was van bosjes aan de rechterkant aan het einde van de Van der Goesstraat die het zicht van verdachte wellicht enigszins hebben belemmerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat slechts sprake is van één verkeersfout en één moment van onoplettendheid. Er is wel sprake van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voorts kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Zichtbelemmeringen kruising Van der Goesstraat met Van Eyckstraat
De rechtbank stelt, met de officier van justitie vast, dat op de foto’s in het dossier te zien is dat aan de rechterzijde van de Van der Goesstraat – de richting van waaruit [naam 1] de kruising naderde – enige beplanting is waar te nemen. In de Verkeersongevallenanalyse (VOA) wordt echter vastgesteld dat het uitzicht dat beide bestuurders op elkaar gehad zouden kunnen hebben op geen enkele wijze werd belemmerd. [4]
Deze vaststelling uit de VOA wordt ondersteund door het volgende. [naam 1] heeft verklaard dat zij er van uit ging dat verdachte haar wel zag omdat hij vrij zicht had op het kruispunt en op de plek waar zij fietste. [5] Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting zelf verklaard dat het vanaf een meter of 10 voor de kruising van de Van der Goesstraat met de Van Eyckstraat – de ongevalslocatie – mogelijk is om naar rechts te kijken en ander verkeer aan te zien komen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dan ook dat geen sprake was van enige zichtbelemmeringen over en op voormelde kruising voor beide bestuurders en dat verdachte [naam 1] al vanaf 10 meter voor de kruising had kunnen zien aankomen.
Gedragingen verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verder verklaard dat hij op het moment van het ongeval bezig was met de instellingen van zijn radio. Hierbij keek hij ook naar zijn radio. Dit betrof een handeling van een paar seconden. Verdachte heeft kort even naar rechts gekeken, maar hij heeft [naam 1] helemaal niet gezien.
Aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op de weg en eventuele andere verkeersdeelnemers. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte had [naam 1] – zoals reeds vastgesteld – vanaf in ieder geval 10 meter voor de ongevalslocatie moeten kunnen waarnemen. Dit geldt te meer, nu geen sprake was van enige zichtbelemmering op de kruising van de Van der Goesstraat en de Van Eyckstraat.
Zoals vastgesteld woonde verdachte destijds aan de Van der Goesstraat en reed hij vaker over de kruising met de Van Eyckstraat. De rechtbank concludeert op grond daarvan dat verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar en dat hij moest weten dat hij een kruising naderde. Verdachte had met deze wetenschap nog oplettender moeten zijn. Desondanks heeft verdachte slechts kort even naar rechts gekeken en was hij een paar seconden afgeleid door de instellingen van zijn radio. Verdachte heeft [naam 1] ten gevolge daarvan dus totaal niet gezien.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte in ieder geval 10 meter lang niet of onvoldoende op de weg voor hem heeft gelet. Dit betreft een langere periode, waardoor naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van meer dan een moment van onoplettendheid. Verdachte heeft onvoldoende geanticipeerd op de ter plaatse aanwezige verkeerssituatie en omstandigheden. De rechtbank is verder van oordeel dat het hiervoor omschreven letsel van mevrouw [naam 1] het gevolg is van het onderhavige ongeval en dat dit letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 september 2017 te Duiven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Van der Goesstraat, gaande in de richting van de kruising van de Van der Goesstraat en de Van Eyckstraat
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend
en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij, verdachte bekend was met die verkeerssituatie en
/of
terwijl het uitzicht over en op die kruising niet werd beperkt en
/of
terwijl hij, verdachte rijdende over de Van der Goesstraat in de gelegenheid was of is geweest, om het verkeer over de Van Eyckstraat te zien naderen en
/of
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en
/ofis blijven kijken en
/ofzich niet of in onvoldoende mate heeft vergewist of over die Van Eyckstraat of over die kruising verkeer naderde en
/of
die kruising is op- en overgereden en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op die kruising geen voorrang heeft verleend aan een over die Van Eyckstraat rijdende, gelet op verdachtes rijrichting, van rechts komende en/of toen dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets en
/of is gebotst tegen,
althansin aanrijding is gekomen met die voor hem, verdachte van rechts komende, toen dicht genaderd zijnde fiets en
/ofde bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam 1] ) zwaar lichamelijk letsel,
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte – gelet op de ernst van het feit en daartegenover zijn verantwoordelijke en schuldbewuste houding – ter zake van het primair tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, met oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Subsidiair stelt de verdediging dat de eis van de officier van justitie redelijk is voor een veroordeling voor het primair tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 27 december 2018.
Verdachte heeft een aanmerkelijke verkeersfout gemaakt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft een driedubbele beenbreuk opgelopen, waarvoor zij geopereerd is en waardoor zij vanaf 1 oktober 2017 tot net voor de kerstdagen niet kon werken. Door zijn handelen heeft verdachte zijn plichten als verkeersdeelnemer ernstig verzaakt.
In beginsel wordt in vergelijkbare zaken een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke, maar een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren op te leggen. Wel zal de rechtbank ter compensatie een iets hogere werkstraf opleggen dan geëist door de officier van justitie, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
  • ontzegt verdachte ten aanzien van het
  • bepaalt, dat deze bijkomende straf,
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F.M. Klappe (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. J.M. Hamaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2019.
mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 2] van de politie Eenheid Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2017418385, gesloten op 18 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 13 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2019.
3.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde, [naam 1] , p. 9 en geneeskundige verklaring van 24 september 2017, p. 12.
4.Het proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, p. 22 van 24.
5.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde, [naam 1] , p. 9.