Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 19
- de nagezonden productie 20 van de Stichting
- de producties 1 tot en met 17 van [gedaagde partij] .
- de nagezonden productie 18 van [gedaagde partij] .
- de mondelinge behandeling van 6 mei 2019
- de pleitnota van de Stichting
- de pleitnota van [gedaagde partij] .
2.De feiten
“Op het achter dit hek gelegen perceel oefent [gedaagde sub 2] haar retentierecht uit”en
“Zonder toestemming dit perceel niet betreden”. Bij de ontsluiting naar de [straat 1] hebben [gedaagde partij] . in januari 2019 op eigen terrein een bouwhek met slot geplaatst, waarop eenzelfde bord als hiervoor beschreven is bevestigd. De Stichting kan de boomgaard vanaf dat moment niet langer betreden.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
opeisbarevordering van [gedaagde partij] ., althans [gedaagde sub 1] , op de Stichting. Op de voet van artikel 8 van de akte heeft de (voormalig) erfpachter weliswaar recht op een bepaalde waardevergoeding aan het einde van de pachtperiode, maar of dat in dit geval werkelijk leidt tot een vordering van [gedaagde partij] ., althans [gedaagde sub 1] , op de Stichting en zo ja, in welke omvang, staat op dit moment niet vast. Bij gebreke van een voldoende bepaalde vordering kan aan de zijde van [gedaagde partij] . moeilijk worden volgehouden dat wel reeds sprake is van een opeisbare vordering. De uitoefening van een retentierecht gaat in de gegeven omstandigheden dan ook te ver.
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat