ECLI:NL:RBGEL:2019:2917

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
7575733
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking na verbreking samenleving afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Na de beëindiging van de relatie vorderde [eiseres] een bedrag van € 13.759,79 van [gedaagde], stellende dat zij ongerechtvaardigd was verrijkt door investeringen die zij had gedaan in de woning van [gedaagde] met een schadevergoeding die zij had ontvangen na een ongeval. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, oordelend dat de verrijking van [gedaagde] niet ongerechtvaardigd was. De rechter overwoog dat [gedaagde] nagenoeg alle kosten van de gezamenlijke huishouding heeft gedragen en dat [eiseres] slechts in beperkte mate heeft bijgedragen. Bovendien heeft [eiseres] er bewust voor gekozen om de schadevergoeding op de gezamenlijke rekening te laten storten, wat impliceert dat zij instemde met de besteding daarvan. De kantonrechter concludeerde dat er geen grond was voor de vordering en dat partijen stilzwijgend afspraken hadden gemaakt over de kosten van de huishouding en de besteding van de schadevergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7575733 \ CV EXPL 19-2834 \ 419 \ 34124
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. P.A.A. Smits
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.E. Bosman
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 april 2019 en de daarin genoemde processtukken
- de akte met productie 11 van 24 mei 2019 aan de zijde van [eiseres] .
1.2.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 3 juni 2019. [eiseres] is
verschenen, bijgestaan door mr. I. Willems, kantoorgenoot van mr. P.A.A. Smits. [gedaagde] is
verschenen, bijgestaan door mr. M.E. Bosman. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad sinds 2001.
2.2.
Op 27 juni 2002 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin is in artikel 3 opgenomen:
“(…)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen als bedoeld in box 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
3. Het hiervoor in lid 2 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.
(…)
6. De partij die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere partij. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt, indien betaling of verrekening daarvan niet binnen één jaar na einde van het betreffende kalenderjaar heeft plaats gehad of schriftelijk is gevorderd(…)”
2.3.
Op 12 maart 2013 is [eiseres] betrokken geraakt bij een ongeval als gevolg waarvan zij (letsel-)schade heeft geleden. In de vaststellingsovereenkomst van 17 juli 2014 zijn de afspraken vastgelegd die [eiseres] met de verzekeraar heeft gemaakt in verband met de afwikkeling van de door haar geleden schade. In deze overeenkomst is opgenomen:
“(…)
2. Verzekeraar betaalt aan benadeelde het onder 1 genoemde bedrag onder aftrek van al verstrekte voorschotten van € 7.500,00. Als slotuitkering wordt betaald € 15.000,00.
3. Verzekeraar maakt het bedrag zo snel mogelijk over op de hieronder vermelde bankrekening na ontvangst van een door benadeelde medeondertekend exemplaar van deze vaststellingsovereenkomst.
(…)
te betalen aan: [gedaagde] / [eiseres] op (post)bankrekening nr: [XX00XXXX0000]
(…)”
2.4.
De uitbetaalde schadevergoeding is conform de vaststellingsovereenkomst overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van partijen en is vanuit deze rekening doorgestort naar de gezamenlijke (comfort-)spaarrekening van partijen.
2.5.
Gedurende de relatie van partijen zijn diverse aanpassingen gedaan in en aan de woning waar partijen samen woonde. De woning behoorde in eigendom toe aan [gedaagde] .
De aanpassingen zijn door partijen betaald vanuit het saldo op de bij hen in gebruik zijnde gezamenlijke (spaar-)rekening.
2.6.
De relatie van partijen is in 2016 geëindigd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 13.759,79 (bestaande uit een bedrag van € 12.731,90 aan hoofdsom, € 125,57 aan wettelijke rente en € 902,32 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 28 januari 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in de periode dat partijen een affectieve relatie hadden een immateriële schadevergoeding heeft ontvangen. Met (een deel van) de ontvangen schadevergoeding – een bedrag van € 12.731,90 – zijn diverse aanpassingen gedaan aan de woning. Het betreft een bedrag van € 5.297,99 ten behoeve van zonnepanelen, een bedrag van € 2.587,59 voor isolatie van de woning alsmede een bedrag van € 4.846,32 aan overige kosten.
Als gevolg van de door [eiseres] gedane investering is de woning van [gedaagde] in waarde gestegen, waardoor [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. Op grond van artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (BW) is [gedaagde] dan ook gehouden de door haar gedane investeringen in de woning terug te betalen, aldus [eiseres] . Nu [gedaagde] , ondanks aanmaning daartoe, het verschuldigde bedrag niet aan haar heeft voldaan, is [gedaagde] naast de hoofdsom van € 12.731,90, de wettelijke rente alsmede de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover rechtens van belang, wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking is vereist dat sprake is van (i) een verrijking van [gedaagde] , (ii) die ongerechtvaardigd is en (iii) die tot verarming van [eiseres] heeft geleid. Is aan die voorwaarden voldaan, dan geldt een verplichting tot vergoeding van de schade tot het bedrag van de verrijking en overigens ook voor zover dit redelijk is. Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.
Tussen partijen staat op zichzelf niet ter discussie dat diverse aanpassingen in en aan de woning van [gedaagde] zijn verricht, welke aanpassingen zijn betaald vanuit het saldo van de gemeenschappelijke (spaar-)rekening van partijen. Op het dak zijn zonnepanelen geplaatst, de woning is geïsoleerd en er is een nieuwe keuken in de woning geplaatst. Aannemelijk is dat de waarde van de woning van [gedaagde] als gevolg van deze aanpassingen is gestegen en dat hij hierdoor is verrijkt. [gedaagde] heeft dit onder randnummer 34 van zijn conclusie van antwoord ook erkend.
4.3.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of deze verrijking ongerechtvaardigd is. Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Niet ongerechtvaardigd is derhalve een verrijking die haar grondslag vindt in een rechtshandeling.
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat de verrijking van [gedaagde] ongerechtvaardigd is omdat de investeringen in de woning van [gedaagde] zijn betaald vanuit een enkel aan haar toekomend bedrag aan schadevergoeding, terwijl deze investeringen en de overige door haar verrichte betalingen, niet zijn te beschouwen als kosten van de huishouding.
4.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde] heeft, onder meer, aangevoerd dat [eiseres] bewust de keuze heeft gemaakt om de door haar ontvangen schadevergoeding te laten uitbetalen op de door beide partijen in gebruik zijnde gezamenlijke rekening. Bovendien heeft hij aan het begin van de relatie een bedrag tussen de € 10.000,00 en € 15.000,00 aan schulden van [eiseres] afgelost en werden de kosten van de gemeenschappelijke huishouding voornamelijk door [gedaagde] betaald omdat hij een hoger inkomen genoot dan [eiseres] . In verband hiermee heeft [eiseres] er bewust voor gekozen om (een gedeelte van) de schadevergoeding aan te wenden voor de verbouwing van de woning alwaar partijen op dat moment gezamenlijk woonden, aldus [gedaagde] .
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] het verweer van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. De enkele stelling van [eiseres] dat zij zich niet kan herinneren dat [gedaagde] diverse schulden voor haar heeft afgelost, althans dat dit slechts een bedrag van € 300,00 zou betreffen, legt geen gewicht in de schaal. Datzelfde geldt voor de stelling van [eiseres] dat zij nooit heeft ingestemd met de verbouwing van de woning en dat zij er niet van op de hoogte was dat het saldo op de gezamenlijke rekening hiervoor werd aangewend. [gedaagde] heeft immers tijdens de comparitie van partijen onweersproken aangevoerd dat [eiseres] zelf aanwezig is geweest tijdens de verbouwingswerkzaamheden aan de woning. [eiseres] heeft ook erkend dat zij de door [gedaagde] tijdens de comparitie getoonde factuur heeft ondertekend. Bovendien heeft [eiseres] er, blijkens de vaststellingsovereenkomst, kennelijk bewust voor gekozen om schadevergoeding te laten uitbetalen op de gezamenlijke rekening (r.o. 2.3.). De stelling dat zij vervolgens geen zeggenschap zou hebben gehad over deze rekening, heeft [eiseres] niet onderbouwd en zij heeft daaraan evenmin rechtsgevolgen verbonden.
4.7.
De kantonrechter acht voorts van belang dat [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat hij nagenoeg alle kosten van de gezamenlijke huishouding heeft gedragen en dat [eiseres] slechts in zeer beperkte mate heeft bijgedragen. Partijen hebben aldus, al dan niet stilzwijgend, afspraken gemaakt over de kosten van de huishouding alsmede de besteding van de ontvangen schadevergoeding. Gezien het bovenstaande kan dan ook niet met succes worden betoogd dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. Daarbij weegt de kantonrechter voorts mee dat partijen er kennelijk niet voor hebben gekozen om ingevolge artikel 3 lid 6 van de samenlevingsovereenkomst (r.o. 2.2.) aan het einde van ieder kalenderjaar, hetgeen een van partijen in een kalenderjaar méér heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding, met elkaar te verrekenen. Dat partijen hiervan hebben afgezien, dan wel hebben nagelaten, dient in dit geval voor rekening en risico van [eiseres] te blijven.
4.8.
[eiseres] heeft haar vordering, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd om tot nadere bewijslevering toe te komen.
4.9.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de vorderingen van [eiseres] af. Overige stellingen en weren die betrekking hebben op de vordering kunnen, gelet op al het voorgaande, onbesproken blijven.
4.10.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat de Hoge Raad in haar (recente) arrest van 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707) heeft geoordeeld dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen, zoals in deze zaak aan de orde, niet wordt bepaald door de regels die in de titels 6-8 van Boek 1 BW voor echtgenoten en geregistreerde partners zijn opgenomen, en dat die regels zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden.
4.11.
Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op