ECLI:NL:RBGEL:2019:2852

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
05/881061-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewelddadige woningoverval met geweld en bedreiging

Op 21 juni 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van een gewelddadige woningoverval. De overval vond plaats op 3 juni 2015, waarbij een 67-jarige man in zijn woning werd overvallen door twee daders. De daders bonden het slachtoffer met tape vast en sloegen hem meerdere keren met een pistool, terwijl zij vroegen naar geld. Het slachtoffer werd beroofd van 700 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een ander, de overval heeft gepleegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder vingerafdrukken van de verdachte op de tape die werd gebruikt om het slachtoffer vast te binden. De verdediging voerde aan dat de overval in scène was gezet en dat er twijfels waren over de bewijsvoering, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van 6.225 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog steeds last had van de gevolgen van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881061-15
Datum uitspraak : 21 juni 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juni 2015 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (700 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door;
- De woning van die [slachtoffer 1] binnen is/zijn gegaan,
- Die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of in/op/tegen het gezicht te slaan,
- Tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen: "waar is het grote geld" en/of "waar is het geld" en/of "waar is die geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- De handen en/of polsen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met tape bij elkaar te binden/vast te binden en/of
- Het pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in/op/tegen de nek van die [slachtoffer 1] te duwen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat ter terechtzitting niet ter discussie is gesteld, vastgesteld.
Op 3 juni 2015 is [slachtoffer 1] in zijn woning aan de [adres 2] in Arnhem overvallen. [slachtoffer 2] was op dat moment bij hem op bezoek. Via de geopende voordeur kwamen een kleinere man met een bivakmuts en een langere man met een capuchon op de woning binnen. De mannen spraken Nederlands met een Marokkaans accent. Eén van de mannen had een pistool in de hand. Zij vroegen: “ Waar is het grote geld” en “waar is die geld”. [slachtoffer 1] werd enkele keren hard met het pistool op het hoofd geslagen. De mannen bonden de handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met tape vast. Eén van de mannen was in de woning aan het zoeken. [slachtoffer 1] gaf aan dat hij € 700,- in zijn broekzak had. De mannen hebben dat geld van hem afgepakt en het geld meegenomen. [slachtoffer 1] werd vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. [2] Daar werden diverse verwondingen aan de schedel en het gezicht van [slachtoffer 1] geconstateerd. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een overval op [slachtoffer 1] , met uitzondering van het in de nek van [slachtoffer 1] duwen met een pistool.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de overval heeft gepleegd. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het de vraag is of de vingerafdrukken die op de tape waarmee [slachtoffer 1] is vastgebonden zijn aangetroffen van verdachte afkomstig zijn. Ook stelt de verdediging vraagtekens bij de aannames en conclusies in het soucheonderzoek. Daarnaast zou de overval in scène kunnen zijn gezet en kan van andere scenario’s sprake zijn, die niet door de politie zijn onderzocht.
Ten slotte doet de verdediging een beroep op de unustestisregel. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat [slachtoffer 1] op 3 juni 2015 in zijn woning in Arnhem is overvallen door meerdere personen, die daarbij bewust en nauw hebben samengewerkt. Anders dan de officier van justitie, leidt de rechtbank uit de aangifte af dat één van de overvallers daarbij het pistool in de nek van [slachtoffer 1] heeft geduwd. [4] De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte één van die overvallers is geweest.
De woning van [slachtoffer 1] is onderzocht op sporen. De politie heeft onder andere twee stukken van het door de daders gebruikte tape, met SIN AAHW3254NL en AAHW3255NL veiliggesteld. [5] Door deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn de stukken tape onderzocht op dadersporen. Bij dit onderzoek zijn op de rugzijde van de tape met SIN AAHW3255NL twee vingerafdruksporen zichtbaar geworden (AAHW3255NL#D01 en AAHW3255NL#D02). [6] Ten aanzien van elk van deze twee sporen hebben twee verschillende deskundigen – dus in totaal vier verschillende deskundigen – geconstateerd dat een zeer grote mate van overeenkomst bestaat met de vingerafdruk van verdachte en dat geen onverklaarbare dactyloscopische verschillen aanwezig zijn. . [7]
In de conclusies van deze deskundigen staan de kenmerken Havank [nummer 1] en [nummer 2] vermeld. Ook komt het kenmerk sporendrager op deze conclusies overeen met het door de politie veilig gestelde spoor met SIN AAHW3255NL. [8] Hieruit maakt de rechtbank op dat de vingerafdruksporen die door de deskundigen zijn onderzocht, afkomstig zijn van het stuk tape dat in de woning van [slachtoffer 1] is aangetroffen.
De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in haar stelling dat uit het feit dat onder de foto’s van de vingerafdruksporen de nummers [nummer 3] en [nummer 4] staan vermeld de conclusie moet worden getrokken dat andere sporen met de referentie-afdruk zijn vergeleken.
Vervolgens is onderzocht of de twee stukken tape aan elkaar vast hebben gezeten en of de vingerafdruksporen tijdens het vasttapen van het slachtoffer op de tape terecht zijn gekomen. De conclusie van het NFI is dat de bevindingen ten aanzien van de tapedelen
zeer veel waarschijnlijkerzijn wanneer de tapedelen (AAHW3254NL en AAHW3255NL) oorspronkelijk één geheel hebben gevormd (hypothese 1) dan wanneer de tapedelen niet één geheel hebben gevormd (hypothese 2).
Ook komt het NFI tot de conclusie dat de bevindingen
veel waarschijnlijkerzijn wanneer de vingerafdruksporen van de verdachte op de tape terecht zijn gekomen tijdens het vasttapen van het slachtoffer (hypothese 3) dan wanneer de vingerafdruksporen van de verdachte in een eerder stadium, voorafgaande aan het vasttapen van het slachtoffer op de tape terecht zijn gekomen (hypothese 4). In deze conclusies heeft het NFI onder meer betrokken dat de aangetroffen vingerafdruksporen zich bevonden op minimaal de vierde wikkeling van de bovenste wikkel, oftewel op minimaal 159 centimeter van het door het NFI als uiteinde van de taperol aangemerkte stuk tape. [9]
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde vingerafdruksporen onmiskenbaar zijn aan te merken als dadersporen. In de argumenten van de verdediging ziet de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de conclusies van het soucheonderzoek van het NFI. De vingerafdruksporen van verdachte bevonden zich immers op minimaal de vierde wikkeling van de bovenste wikkel van de tape waarmee [slachtoffer 1] werd vastgebonden.
Ten behoeve van haar overtuiging heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende heeft verklaring gegeven voor de aanwezigheid van voor hem zeer belastend bewijsmateriaal op de plaats delict.
De rechtbank acht de – niet meer dan – door de verdediging gesuggereerde mogelijkheid dat verdachte de rol tape niet tijdens het delict maar eerder kan hebben aangeraakt – nog afgezien van het feit dat deze situatie wordt weerlegd door het bovenomschreven bewijsmiddel – niet aannemelijk geworden. De rechtbank komt tot dit oordeel nu verdachte niet in concrete zin heeft verteld over werkzaamheden of andere activiteiten die zijn betrokkenheid bij de tape kunnen verklaren. In het door de verdediging geschetste scenario zou verdachte bovendien eerst de rol tape ten minste vier wikkelingen moeten hebben afgerold, vervolgens zijn vingerafdrukken moeten hebben achtergelaten, waarna de tape weer op de rol zou zijn gerold om later bij de overval te worden gebruikt. De rechtbank acht die gang van zaken op zichzelf zeer onaannemelijk.
De verdediging stelt vervolgens dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat de overval in scène zou zijn gezet en dat er ook namen van personen in het dossier zijn opgenomen die een rol in het feit kunnen hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier voor deze stelling geen aanknopingspunten, terwijl het letsel dat aan slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht hiervoor zelfs een contra-indicatie is. Dat het ten laste gelegde feit mogelijk een achtergrond heeft in de betrokkenheid van het slachtoffer bij drugscriminaliteit, doet – daargelaten of het waar is – er niet aan af dat [slachtoffer 1] is overvallen, dat de vingerafdrukken van verdachte op de daarbij gebruikte tape zijn aangetroffen en verdachte als dader van de ten laste gelegde overval kan worden aangemerkt.
Ten slotte doet de verdediging een beroep op de unustestisregel. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Anders dan de raadsvrouw lijkt te menen, betreft die regel de tenlastelegging in haar geheel en niet een of elk onderdeel daarvan (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452). In het bijzonder is niet vereist dat meer dan één bewijsgrond de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit volledig ondersteunt. Nu het bewijs in deze zaak uit meer dan één bewijsgrond bestaat, slaagt het verweer van de raadsvrouw niet. Hier komt bij dat de rechtbank het signalement van de dader(s) in vergelijking met de kenmerken van verdachte geen reden zien verdachte
nietals dader van de ten laste gelegde overval aan te merken.
Ten tijde van de overval is niet alleen [slachtoffer 1] , maar ook [slachtoffer 2] in de woning aanwezig. Beiden verklaarden dat de daders Nederlands met een Marokkaans accent spraken en [slachtoffer 2] hoorde de mannen in het Marokkaans met elkaar praten.
[slachtoffer 2] heeft een beschrijving van de daders gegeven. Over de eerste man kan hij weinig zeggen. Hij was helemaal in het zwart gekleed en had een bivakmuts op. [slachtoffer 2] kon zijn ogen niet zien. Deze dader was net zo lang als hij, 1.71 meter.
De tweede dader was de langste van de twee, hij was een slanke jongen met een smal gezicht. [slachtoffer 2] dacht dat deze man 1.80 meter is. Hij had een capuchon op met normale haren en [slachtoffer 2] zag krullen. [10]
De rechtbank heeft ter terechtzitting kunnen vaststellen dat verdachte een man is van Marokkaanse komaf. Hij is een slanke jongeman met een smal gezicht en blijkens de door de verdediging overgelegde foto’s van verdachte uit 2015 had verdachte destijds korte krullen. Dat [slachtoffer 2] verdachte schatte op 1.80 meter kan worden verklaard uit het feit dat hij op de bank zat en vanuit die positie is het lastig om een juiste schatting van de lengte van een persoon te maken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op basis van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de overval in vereniging heeft gepleegd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks3 juni 2015 te Arnhem
, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,een hoeveelheid geld
(700 euro
),
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken
, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door;
- De woning van die [slachtoffer 1] binnen
is/zijn gegaante gaan,
- Die [slachtoffer 1] meerdere malen
, althans eenmaal,met een pistool,
althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in/op/tegen het hoofd en
/ofin
/op/tegenhet gezicht te slaan,
- Tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen: "waar is het grote geld" en
/of "waar is het geld" en/of"waar is die geld", althans woorden van gelijke aard en
/ofstrekking,
- De handen en
/ofpolsen van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] met tape
bij elkaar te binden/vast te binden en
/of
- Het pistool
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in/op/tegen de nek van die [slachtoffer 1] te duwen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 25 april 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 8 november 2018;
- het trajectconsult NIFP; gedateerd 27 augustus 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zeer brute overval waarbij verdachte tezamen met een ander een woning is binnengedrongen, juist daar waar iemand zich veilig moet voelen. De bewoner, die op het moment van de overval 67 jaar was, is met tape vastgebonden en meerdere keren met een pistool op het hoofd geslagen. De overval is voor het slachtoffer zeer traumatisch geweest. Uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring volgt ook duidelijk dat het slachtoffer in het dagelijks leven nog wordt gehinderd door de gevolgen van de overval. Bovendien is dit een feit dat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Gelet daarop zou voor een overval op een woning met geweld en bedreiging – afhankelijk van de ernst van het geweld – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie of vijf jaar passend zijn. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat de overval in vereniging is gepleegd, professioneel is uitgevoerd (sporen wissen), waarbij met een wapen is geslagen en gedreigd.
Omdat de feiten daarvoor te ernstig zijn en verdachte al eerder een gewelddelict heeft begaan, kan in dit geval niet worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf. Omdat verdachte op het moment van de overval negentien jaar oud was en aan hem nog niet eerder een gevangenisstraf is opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Op die manier beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals aan strafbare feiten schuldig te maken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.225,- bestaande uit een bedrag van € 700,- aan materiële en € 5.525,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Hij heeft daarom verzocht om de vorderingen toe te wijzen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. De omvang van de vordering is niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijddie op
twee jarenwordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 6.225,-(zesduizend tweehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 6.225,- (zesduizend tweehonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 66 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. G. Pesselse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Rijkse, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2019.
mr. G. Pesselse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Eenheid Oost Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015268107, gesloten op 2 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 29 tot en met 31.
3.Geneeskundige verklaring, p. 37.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 31.
5.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 52 e.v.
6.Rapport NFI, p. 90 e.v.
7.Proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen en rapport dactyloscopisch onderzoek ten aanzien van spoor AAHW3255NL#D01, p. 97 e.v.; Proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen en rapport dactyloscopisch onderzoek ten aanzien van spoor AAHW3255NL#D02, p. 104 e.v..
8.Proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen en rapport dactyloscopisch onderzoek ten aanzien van spoor AAHW3255NL#D01,, p. 100, 101; Proces-verbaal individualisatie n.a.v. dactyloscopische sporen en rapport dactyloscopisch onderzoek ten aanzien van spoor AAHW3255NL#D02, p. 107 en 108.
9.Rapport NFI, p. 111.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 25 tot en met 28.