ECLI:NL:RBGEL:2019:284

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
05/740353-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met een bewusteloos slachtoffer

Op 28 januari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man uit Apeldoorn, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat zich in een staat van bewusteloosheid bevond. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam aan het licht na een incident op 23 februari 2018, waarbij het slachtoffer, die sliep, werd lastiggevallen door de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door WhatsApp-berichten van de verdachte, voldoende bewijs bood voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank benadrukte dat de aard en ernst van de feiten, evenals de impact op het slachtoffer, zwaar wogen in de strafmaat. De verdachte had eerder geen soortgelijke feiten gepleegd, maar er waren wel aanwijzingen van persoonlijkheidsproblemen en middelengebruik. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740353-18
Datum uitspraak : 28 januari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. P.P. Verdoorn, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Apeldoorn, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (deze [slachtoffer] sliep), handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door de slip van die [slachtoffer] uit te trekken en/of die [slachtoffer] tussen haar schaamlippen te likken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Apeldoorn, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (deze [slachtoffer] sliep), ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door de slip van die [slachtoffer] uit te trekken en/of die [slachtoffer] aan haar vagina te likken;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Naar de mening van de raadsman is de verklaring van aangeefster ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en kan deze niet meewerken aan het bewijs. De getuigenverklaringen zijn steeds te herleiden tot dezelfde bron, namelijk aangeefster, en leveren daarom geen aanvullend bewijs op. Daarnaast levert de ten laste gelegde handeling, likken tussen de schaamlippen, geen seksueel binnendringen van het lichaam op.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte ongeveer drie jaren bij haar en haar moeder in huis in Apeldoorn woonde. Op 23 februari 2018 kwam aangeefster rond 16:45 uur thuis en zag zij dat verdachte wijn dronk. Rond 22:30 uur is aangeefster naar bed gegaan en heeft zij aan verdachte gevraagd of hij haar hondje op de trap wilde zetten. Aangeefster werd op een gegeven moment wakker met een tong tussen haar benen. Zij voelde daar iets kouds en zij voelde dat iemand daar bezig was haar te beffen. Aangeefster begon te schoppen en voelde dat er iemand in haar bed lag. Aangeefster heeft gevoeld dat verdachte vanaf de achterkant van haar bed onder de dekens is gekropen. Verdachte ging gewoon door en zij schopte wederom en riep daarbij: “wat doe je, ga weg”. Aangeefster hoorde verdachte zeggen: “sorry, sorry, sorry,”. Aangeefster herkende de stem als die van verdachte. Daarna zei hij nogmaals: “sorry, sorry, sorry, maar je bent ook zo lekker”. De man verliet daarna haar kamer. Op een gegeven moment voelde aangeefster dat zij geen string meer aanhad. Zij heeft een lampje aangedaan en zag haar string op een hocker liggen. Vervolgens heeft aangeefster verdachte geappt en in het bericht gezet dat hij de grootste fout in zijn leven had gemaakt. Verdachte reageerde toen dat hij spijt had en dat hij nooit op haar kamer had mogen komen. [2]
De aangifte wordt ondersteund door de WhatsApp contacten die aangeefster dezelfde avond heeft met verdachte. In het dossier bevinden zich bijlagen met uitdraaien van die WhatsApp-gesprekken.
Op 23 februari 2018 om 23:08 uur stuurde aangeefster een bericht naar verdachte. De tekst van dit bericht luidde: “De fout had jw. Nooit mogen maken”. Verdachte stuurde om 23:09 uur terug: “Ik Weet ut” en om 23:10 uur “sorry”. Om 23:12 uur stuurde verdachte een bericht met de tekst: “Ik liet de Me. Echt gaan” en om 23:27 uur een bericht met de tekst: “Sorry dat ik zo.vet erg ver ben gegaan”. [3] Verdachte stuurde die avond nog diverse berichten waarin hij zei dat hij te ver is gegaan, hij zijn excuses aanbood, vroeg om vergeving en zei dat hij wel weg zal gaan en nooit meer zal drinken. Ook appte aangeefster nog dezelfde avond aan haar broer onder meer “dat [verdachte] te ver is gegaan bij haar terwijl zij sliep en dat ze net op tijd wakker werd” [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet meer weet wat er die avond is gebeurd nadat hij het hondje van aangeefster op haar slaapkamer heeft gebracht maar dat hij zijn excuses heeft aangeboden aan aangeefster voor het geval het zo gegaan is zoals zij heeft verklaard en omdat hij op haar slaapkamer was geweest.
De rechtbank overweegt dat een groot deel van de zedenzaken zich kenmerkt door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: het slachtoffer en de dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de afgelegde verklaringen moet worden gekeken bij hun waardering voor het bewijs, zeker als het een verdachte betreft die zich nagenoeg niets kan herinneren, zoals in dit geval.
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad kan en mag het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander (wettig) bewijsmateriaal. Uit de jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het door verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Ten aanzien van de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald, overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de WhatsApp-berichten die verdachte aan aangeefster heeft gestuurd, waarin verdachte op het bericht van aangeefster dat hij de fout nooit had mogen maken, onder andere meermalen zijn excuses aanbiedt en schrijft dat hij zich liet gaan. De rechtbank ziet in de door verdachte verstuurde berichten bevestiging dat het zo gegaan is als aangeefster heeft verklaard. De uitleg die verdachte aan het versturen van deze berichten achteraf heeft geven, kort gezegd dat hij zich niets meer herinnert vanaf het moment dat hij de hond van aangeefster op haar slaapkamer heeft gebracht en excuses heeft aangeboden omdat hij op haar slaapkamer is geweest, is ongeloofwaardig, nu die uitleg niet past bij de context en de specifieke inhoud van het WhatsApp-gesprek.
Omdat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door WhatsApp-berichten, aan verdachte en aan haar broer, en de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht, vindt zij bewezen dat het zo gegaan is als aangeefster heeft verklaard.
Gelet op de tekst en de strekking van de term “seksueel binnendringen van het lichaam” zoals deze in het licht van de wetsgeschiedenis moet worden geïnterpreteerd, omvat deze term ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking. Ook het tussen de schaamlippen komen met de tong valt daarom onder seksueel binnendringen (ECLI:NL:HR:1994:ZC9650).
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 februari 2018 te Apeldoorn, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van
bewusteloosheid,verminderd bewustzijn
of lichamelijke onmachtverkeerde (deze [slachtoffer] sliep), handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door de slip van die [slachtoffer] uit te trekken en/
ofdie [slachtoffer] tussen haar schaamlippen te likken;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling, en een taakstraf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Daarbij heeft verdachte kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en niet stilgestaan bij de (psychische) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten vaak langdurig en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer en dat de gevolgen van dergelijke feiten nog lang en soms levenslang door slachtoffers met zich mee worden gedragen.
Gelet op de aard en de ernst van het primair bewezenverklaarde komt slechts een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest maar niet voor een soortgelijk feit;
- het reclasseringsrapport gedateerd 21 december 2018.
Dit rapport houdt onder meer in dat er sprake lijkt te zijn van persoonlijkheidsproblemen, waaronder middelengebruik, en beperkte copingvaardigheden. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen bij een (deels) voorwaardelijke straf. Deze voorwaarden houden in: een meldplicht en een ambulante behandeling bij de [naam] of soortgelijke zorgverlener.
Bij het bepalen van de omvang van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank kennis genomen van de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 16 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal een gedeelte daarvan, namelijk 8 maanden, voorwaardelijk opleggen en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank tevens de bijzondere voorwaarden verbinden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport, om door het opleggen van een behandelingverplichting de kans op herhaling in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
8(acht) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door de [naam] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft.
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de
naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve
daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie eenheid Oost Nederland, dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018085116, gesloten op 5 juli 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 19 t/m 23;
3.Uitdraaien van de Whats-App-berichten, p. 58-59;
4.Afzonderlijk schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van de Whats-App-berichten, ongenummerd, eerste pagina.