Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
(…)
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van verzoeker door verweerder. Verzoeker, die sinds 1 april 2007 in dienst was bij verweerder, werd op 1 november 2018 door verweerder naar huis gestuurd met de mededeling dat er geen werk meer voor hem was. Verweerder diende vervolgens een ontslagaanvraag in bij het UWV, die op 3 januari 2019 werd goedgekeurd. De opzegging vond echter plaats op 31 januari 2019, waarbij de opzegtermijn niet in acht werd genomen. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging onregelmatig was, omdat de geldende opzegtermijn niet was gerespecteerd. Verzoeker had recht op een gefixeerde schadevergoeding, die werd vastgesteld op € 4.159,15 bruto, inclusief vakantiegeld. Daarnaast werd verzoeker ook een transitievergoeding van € 4.980,23 bruto toegekend, omdat hij langer dan twee jaar in dienst was geweest. De kantonrechter verklaarde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van verzoeker en dat de verzoeken om afgifte van loonstroken en een eindafrekening toewijsbaar waren. Verweerder werd veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en moest de proceskosten dragen.