ECLI:NL:RBGEL:2019:2773

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
7658024
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige opzegging arbeidsovereenkomst en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van verzoeker door verweerder. Verzoeker, die sinds 1 april 2007 in dienst was bij verweerder, werd op 1 november 2018 door verweerder naar huis gestuurd met de mededeling dat er geen werk meer voor hem was. Verweerder diende vervolgens een ontslagaanvraag in bij het UWV, die op 3 januari 2019 werd goedgekeurd. De opzegging vond echter plaats op 31 januari 2019, waarbij de opzegtermijn niet in acht werd genomen. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging onregelmatig was, omdat de geldende opzegtermijn niet was gerespecteerd. Verzoeker had recht op een gefixeerde schadevergoeding, die werd vastgesteld op € 4.159,15 bruto, inclusief vakantiegeld. Daarnaast werd verzoeker ook een transitievergoeding van € 4.980,23 bruto toegekend, omdat hij langer dan twee jaar in dienst was geweest. De kantonrechter verklaarde dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van verzoeker en dat de verzoeken om afgifte van loonstroken en een eindafrekening toewijsbaar waren. Verweerder werd veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en moest de proceskosten dragen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7658024 \ HA VERZ 19-74 \ 498 \ 40141
uitspraak van 21 juni 2019
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.M. Gidding
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 26 maart 2019
- het verweerschrift van 30 mei 2019
- de mondelinge behandeling van 11 juni 2019.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is op 1 april 2007 in dienst getreden bij [naam garage] te Arnhem in de functie van monteur. Na faillissement van [naam garage] is [verzoeker] op 24 mei 2011 bij [verweerder] in dienst getreden, ook in de functie van monteur.
2.2.
Op 1 november 2018 heeft [verweerder] aan [verzoeker] medegedeeld dat er geen werk meer voor hem was en hem naar huis gestuurd.
2.3.
[verweerder] heeft een ontslagaanvraag voor [verzoeker] ingediend bij het UWV, die het UWV op 11 december 2018 heeft ontvangen. De aanvraag was gebaseerd op bedrijfseconomische redenen.
2.4.
Op 3 januari 2019 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. De toestemming was geldig gedurende vier weken na dagtekening van de beslissing. De opzegging kon derhalve plaatsvinden tot en met 31 januari 2019.
2.5.
Op 31 januari 2019 trof [verzoeker] in zijn brievenbus een door [verweerder] zelf bezorgde brief van [verweerder] aan met, voor zover relevant, de volgende inhoud:

(…)
Nijmegen, 21 oktober 2018
Betreft: opzegging dienstverband
(…)
Op31 oktober 2018is [naam garage 2] gestopt met zijn werkzaamheden. We hebben in overleg met de nieuwe eigenaar van [naam garage 2] je weer een functie aangeboden als monteur dit heb je afgewezen, ook ivm gezondheidsklachten.
De laatste officiële werkdag was31 oktober 2018.
Wij wensen je succes in je verdere loopbaan. (…)
2.6.
Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 1.844,53 bruto per maand.
2.7.
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (hierna: cao) van toepassing. Per 1 februari 2019 zijn, op grond van deze cao, feitelijke lonen en salarisschalen verhoogd met € 81,00.
2.8.
Per 1 februari 2019 ontvangt [verzoeker] een WW-uitkering.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
bij wijze van hoofdverzoek
[verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 9.978,54 bruto, althans tot een in goede justitie te bepalen bedrag;
en voorts bij wijze van nevenverzoeken
a. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 9.529,00 bruto;
b. [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.238,72 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
c. te verklaren voor recht dat het ontslag ten onrechte (kantonrechter begrijpt: niet rechtsgeldig) is gegeven en dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van (de kantonrechter leest) [verzoeker] ;
d. per direct afgifte (de kantonrechter leest: door [verweerder] ) van de loonstroken van de maanden november 2018 tot en met april 2019, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [verweerder] in gebreke blijft aan de afgifte te voldoen;
e. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 6.701,25, zijnde het netto achterstallig loon over januari tot en met september 2018 te vermeerderen met de vakantietoeslag vanaf juni 2018 en vermeerderd met 50% wettelijke verhoging;
f. [verweerder] te veroordelen tot betaling van het netto equivalent van € 14.207,09 zijnde het bruto loon inclusief vakantietoeslag over oktober 2018 tot en met april 2019, vermeerderd met 50% wettelijke verhoging over de lonen tot en met februari 2019;
g. [verweerder] te veroordelen tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening, onder uitbetaling van de vakantietoeslag en de opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [verweerder] in gebreke blijft aan de afgifte te voldoen;
h. [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, e en f genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
i. [verweerder] te veroordelen in de kosten rechtens, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde, rekening houdende met het voorwerk dat de gemachtigde in deze zaak heeft verricht, met bepaling dat deze kosten binnen zeven dagen na de in deze procedure (de kantonrechter leest) te wijzen beschikking zullen worden voldaan, bij gebreke waarvan [verweerder] in verzuim is en de wettelijke rente over deze kosten is verschuldigd met ingang van de dag van verzuim, te vermeerderen met de eventuele nakosten en de wettelijke rente over die kosten.
3.2.
[verweerder] heeft de stellingen van [verzoeker] niet weersproken, behoudens voor zover er niet rechtsgeldig zou zijn opgezegd. [verweerder] heeft daarover ter zitting gesteld dat hij met de ontslagvergunning eind januari 2019 heeft opgezegd. [verweerder] heeft toegelicht dat hij geen financiële draagkracht had en heeft om het inkomen van [verzoeker] (volledig) te betalen. [verweerder] is bezig om een bewindvoerder te krijgen. [verweerder] is bereid een bedrag van € 12.500,00 in termijnen van € 300,00 per maand te betalen, voor een periode van 42 maanden. Hij is met betaling in juni gestart, aldus [verweerder] .

4.De beoordeling

Rechtsgeldigheid opzegging/billijke vergoeding
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de opzegbrief, die als dagtekening 21 oktober 2018 heeft, op 31 januari 2019, althans eind januari 2019 door [verweerder] bij [verzoeker] is bezorgd. Derhalve dient het ervoor te worden gehouden dat, in weerwil van de dagtekening van de brief van 21 oktober 2018, de arbeidsovereenkomst door [verweerder] eind januari 2019, met onmiddellijke ingang is opgezegd.
4.2.
Anders dan door [verzoeker] is gesteld, is de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig opgezegd nu [verweerder] op het moment van de opzegging, eind januari 2019, over een ontslagvergunning van het UWV beschikte. Dat de ontslagvergunning in de opzeggingsbrief niet is genoemd, is ongelukkig, maar staat aan de rechtsgeldigheid van de opzegging niet in de weg. De gevorderde verklaring voor recht dat het ontslag onrechtmatig is gegeven, zal worden afgewezen. Nu is opgezegd met toestemming van het UWV wegens bedrijfseconomische omstandigheden en gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] ter zake enig verwijt te maken valt, zal de gevorderde verklaring voor recht dat [verzoeker] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten worden toegewezen. Voor toekenning van een billijke vergoeding als gevorderd is geen grond aanwezig nu van een niet rechtsgeldige opzegging geen sprake is. De vordering zal worden afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
4.3.
Omdat [verweerder] ten onrechte niet de geldende opzegtermijn in acht heeft genomen, is sprake van een onregelmatige opzegging. Dat betekent dat [verzoeker] recht heeft op de zogenoemde gefixeerde schadevergoeding; schadevergoeding bestaande uit het loon over de opzegtermijn. Die wordt als volgt berekend. [verzoeker] is vanaf 24 mei 2011 in dienst bij [verweerder] . Omdat de arbeidsovereenkomst vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd, geldt een opzegtermijn van twee maanden. Het loon over februari en maart 2019 zal dus worden toegewezen als schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. Omdat vanaf februari 2019 de lonen op grond van de cao verhoogd zijn met € 81,00 per maand (dus van € 1.844,53 bruto per maand, naar € 1.925,53 bruto per maand), zal een bedrag van
(2 x € 1.925,53=) € 3.851,06 bruto worden toegewezen (exclusief vakantiegeld), zijnde
€ 4.159,15 bruto inclusief 8% vakantiegeld. [verweerder] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
Achterstallig loon
4.4.
[verzoeker] heeft voorts aanspraak gemaakt op achterstallig loon over de periode oktober 2018 tot en met januari 2019. [verweerder] heeft de verschuldigdheid daarvan niet betwist. Dat betreft een bedrag van € 1.844,53 x 4 = € 7.378,12 bruto, exclusief vakantiegeld, in totaal € 7.968,37 bruto, inclusief 8% vakantiegeld.
4.5.
[verzoeker] heeft gesteld dat [verweerder] ook over de periode januari 2018 tot en met september 2018 niet het loon heeft doorbetaald waar [verzoeker] volgens de arbeidsovereenkomst en cao recht op had. Het netto loon in die periode bedroeg € 1.561,25 en over mei 2018 bedroeg het loon inclusief vakantiegeld een bedrag van € 2.516,33. In totaal had [verweerder] dus een bedrag van (8 x € 1.561,25 plus een bedrag van € 2.516,33 =) € 15.006,33 netto aan [verzoeker] moeten betalen, aldus [verzoeker] . Omdat in die periode slechts een bedrag van € 8.305,08 op de rekening van [verzoeker] is bijgeschreven, vordert [verzoeker] over deze periode een bedrag van € 6.701,25 netto. De juistheid van de berekening van het aan [verzoeker] toekomende loon is door [verweerder] niet betwist.
4.6.
Op het door [verzoeker] gevorderde bedrag van € 6.701,25 zal evenwel een bedrag van € 1.500,00 in mindering worden gebracht. Ter zitting heeft [verweerder] verklaard contant/netto een bedrag van € 1.500,00 aan [verzoeker] betaald te hebben, hetgeen [verzoeker] heeft erkend. [verweerder] heeft ook verklaard op 10 juni 2019 een bedrag van € 300,00 overgemaakt te hebben naar [verzoeker] . [verweerder] heeft daarvan geen bewijs overgelegd, zodat met die betaling op dit moment geen rekening gehouden zal kunnen worden. Indien dit bedrag inderdaad door [verweerder] is betaald zal die betaling in het kader van de executie van de bij deze beschikking uit te spreken veroordeling in mindering moeten worden gebracht. Daarom wordt een bedrag van (€ 6.701,25 – € 1.500,00 =) € 5.201,25 netto als achterstallig loon over de periode januari 2018 tot en met september 2018 toegewezen.
Wettelijke verhoging
4.7.
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van 50% over het loon over de periode januari tot en met september 2018 en over de periode oktober 2018 tot en met februari 2019. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10%, omdat [verweerder] niet onwillig is om te betalen, maar gezien zijn financiële situatie niet in de mogelijkheid verkeert om (tijdig) te betalen.
Transitievergoeding
4.8.
[verzoeker] heeft, nu de arbeidsovereenkomst door [verweerder] is opgezegd en [verzoeker] langer dan twee jaar in dienst is geweest, ook recht op een transitievergoeding. [verzoeker] heeft een bedrag van € 9.529,00 bruto gevorderd, uitgaande van een dienstverband vanaf 1 april 2007. Dit bedrag wordt niet volledig toegewezen, omdat in 2011 sprake was van een doorstart na faillissement. Er is gesteld nog gebleken dat sprake was van overgang van onderneming of opvolgend werkgeverschap naar oud recht en om die reden de duur van het dienstverband van [verzoeker] bij zijn vorige werkgever bij de berekening van de transitievergoeding moet worden meegenomen. Daarom wordt uitgegaan van 24 mei 2011 als datum waarop [verzoeker] bij [verweerder] in dienst kwam. De transitievergoeding bedraagt uitgaande van die datum indiensttreding en een laatstelijk verdiend loon van € 1.844,53 bruto per maand en einde arbeidsovereenkomst 31 januari 2019, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag € 4.980,23 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen. Hetgeen [verzoeker] ter zake van de transitievergoeding meer of anders heeft gevorderd zal worden afgewezen.
Overige verzoeken
4.9.
De verzoeken om een verklaring voor recht, afgifte van loonstroken (onder oplegging van een dwangsom) en het opmaken van een eindafrekening (onder oplegging van een dwangsom), die [verzoeker] gedaan heeft, zijn als onbetwist toewijsbaar. Dat betekent dat de verklaring voor recht (met uitzondering van het deel dat het ontslag niet rechtsgeldig gegeven is), de verzoeken om loonstroken (met uitzondering van de loonstroken over februari tot en met april 2019) en het verzoek om een eindafrekening kunnen worden toegewezen zoals verzocht. De verzoeken tot afgifte van loonstroken en tot afgifte van deugdelijke salarisspecificaties zullen worden toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor het geval [verweerder] daarmee in gebreke mocht blijven.
Wettelijke rente en proceskosten
4.10.
De wettelijke rente over de transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding, het achterstallig loon en over de wettelijke verhoging wordt toegewezen zoals verzocht.
4.11.
[verweerder] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De verzochte wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
Betalingsregeling
4.12.
De kantonrechter is niet bevoegd om partijen een betalingsregeling op te leggen, zoals [verweerder] heeft verzocht. Voor het treffen van een betalingsregeling kan [verweerder] zich wenden tot (de gemachtigde van) [verzoeker] .

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.159,15 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 1 februari 2019;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van het netto equivalent van € 7.968,37 zijnde het bruto loon inclusief vakantietoeslag over oktober 2018 tot en met januari 2019, vermeerderd met 10% wettelijke verhoging over het loon tot met januari 2019, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 5.201,25, zijnde het netto achterstallig loon over januari tot en met september 2018 te vermeerderen met de vakantietoeslag vanaf juni 2018 en te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot maximaal 10%, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van een transitievergoeding ter hoogte van € 4.980,23 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019;
5.5.
verklaart voor recht dat geen sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de zijde van [verzoeker] ;
5.6.
veroordeelt [verweerder] per direct tot afgifte aan [verzoeker] van de loonstroken van de maanden november 2018 tot en met januari 2019, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [verweerder] in gebreke blijft aan de afgifte te voldoen;
5.7.
veroordeelt [verweerder] tot afgifte aan [verzoeker] van een deugdelijke eindafrekening, onder uitbetaling van de vakantietoeslag en de opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen, onder oplegging van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat [verweerder] in gebreke blijft aan de afgifte te voldoen;
5.8.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verzoeker] begroot op € 1.206,00 (€ 486,00 aan griffierecht, € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde), te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.9.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van € 120,00 aan kosten die na deze beschikking zullen ontstaan, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.10.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst wat meer of anders verzocht is af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.