ECLI:NL:RBGEL:2019:2756

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18_5176, AWB – 18_5177
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening en terugvordering op basis van vermeende gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van bijstandsverlening aan eiseres en de terugvordering van ontvangen bijstand. Eiseres ontving sinds 19 juni 2015 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. De gemeente Nijmegen heeft op basis van anonieme meldingen en een huisbezoek geconcludeerd dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met eiser, wat zij niet had gemeld. De rechtbank oordeelt dat er geen concrete objectieve feiten waren die de gemeente konden doen twijfelen aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens. Hierdoor was er geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. De rechtbank concludeert dat eiseres niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor het huisbezoek, wat leidt tot een inbreuk op haar recht op privacy zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de gemeente en draagt hen op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres en eiser. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: 18/5176 en 18/5177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2019

in de zaak tussen

[eiseres] te [eiseres] , [adres 2] ,

[eiser]te [woonplaats] , eiser,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M.A. Wellen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 21 december 2015 ingetrokken. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de vanaf 21 december 2015 ontvangen algemene en bijzondere bijstand tot een bedrag van in totaal € 36.556,14 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder 18/5176.
Bij besluit van 7 maart 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het gehele bedrag van de terugvordering ad € 36.556,14.
Bij besluit van 27 augustus 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder 18/5177.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 16 april 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. V.A.G. Rikken.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt sinds 19 juni 2015 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiseres heeft van 5 augustus 2013 tot 1 augustus 2017 op het adres [adres 1] te [plaats] ingeschreven gestaan en staat met ingang van laatstgenoemde datum, na een woningruil, ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] .
1.2.
Eiser is van 28 maart 2008 tot 15 februari 2018 als niet ingezetene geregistreerd geweest en is vanaf 15 februari 2018 geregistreerd op het adres [adres 2] te [woonplaats] .
1.3.
Op [geboortedatum] 2015 is de dochter van eiseres en eiser geboren.
In mei 2016, juni 2016 en juli 2016 zijn door de gemeente Nijmegen anonieme meldingen ontvangen dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert met eiser.
1.4.
Op 28 maart 2017 is verweerder gestart met een onderzoek naar de leefomstandigheden van eiseres. In dat kader zijn de Basis Registratie Personen en het register van de Rijks Dienst voor het Wegverkeer geraadpleegd, sociale media gecontroleerd, gegevens opgevraagd over energie- en waterverbruik, waarnemingen verricht in de perioden 16 maart 2017 tot en met 24 maart 2017 (“Ronde staat”), 16 maart 2017 tot 1 juni 2017, 4 oktober 2017 tot 24 november 2017, 10 januari 2018 tot en met 17 januari 2018 en op 18 januari 2018. Verder is onderzoek gedaan naar de verleende bijzondere bijstand voor woningstoffering en heeft in dat kader een huisbezoek plaatsgevonden, is informatie vergaard bij de woningbouwvereniging in verband met de woningruil, is onderzoek verricht naar de container op het adres van eiseres en zijn de bankafschriften van eiseres opgevraagd over de periode van 1 januari 2017 tot 7 december 2017.
Op 18 januari 2018 heeft verweerder een onaangekondigd huisbezoek verricht op het adres van eiseres in de [adres 2] te [woonplaats] . Ook heeft verweerder buurtonderzoeken verricht in de omgeving van het huidige en voormalige adres van eiseres.
2. Aan de in bezwaar gehandhaafde intrekking en terugvordering van de bijstand heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij vanaf 21 december 2015 een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, vierde lid onderdeel b van de Pw voert met eiser. Zij heeft daardoor vanaf deze datum geen recht op bijstand.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking van de bijstand van eiseres met ingang van 21 december 2015 niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. [1] Dit betekent dat in dit geval de periode van 21 december 2015 tot 6 maart 2018 dient te worden beoordeeld.
4. Niet in geschil is dat eisers gezamenlijk een dochter hebben, geboren op [geboortedatum] 2015. Dat betekent dat ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b van de Pw sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden, inhoudende dat eiseres met eiser een gezamenlijk huishouding voert, indien aannemelijk is dat eiseres en eiser in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Wederzijdse zorg hoeft dus niet aannemelijk te worden gemaakt door verweerder.
5. Eiseres heeft samen met haar dochter in de periode in geding hoofdverblijf gehad op de [adres 1] te [plaats] tot 1 augustus 2017 en vanaf deze datum op de Marconistraat 24 te Nijmegen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser gedurende de periode in geding hoofdverblijf heeft gehad op deze adressen van eiseres.
6. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, waarbij van doorslaggevend belang is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven zich bevindt. [2]
7. Verweerder heeft de bestreden besluiten, en de conclusie dat buiten twijfel is dat eisers in de te beoordelen periode hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, mede gebaseerd op het huisbezoek dat heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018.
7.1
Artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als eiseres toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. [3] De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Hiervan is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen vóór of uiterlijk bij het begin van - het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en deze gegevens niet op een andere effectieve en minder belastende wijze kunnen worden gecontroleerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient eiseres erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet eiseres erop worden gewezen dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op de gemeente.
7.2
Eiseres betoogt dat zij onder druk toestemming voor een huisbezoek heeft verleend, zodat moet worden geconcludeerd dat geen sprake was van ‘informed consent’. Verder betoogt zij dat het onaangekondigde huisbezoek een ongerechtvaardigde inbreuk is geweest op haar recht op privacy omdat verweerder onvoldoende objectieve gronden had voor het vermoeden van gezamenlijk hoofdverblijf.
7.3
Verweerder heeft de in bestreden besluiten aangegeven dat er sprake was van ‘informed consent’ en dat er voldoende objectieve gronden waren voor een huisbezoek.
De reden om een huisbezoek af te leggen, was voor verweerder gelegen in de volgende feiten en omstandigheden.
Er waren op 8 juni 2016 en 16 juli 2016 concrete fraudemeldingen binnengekomen waarin wordt gesteld dat eisers al ruim twee jaar samenwonen, eiser werkt bij [Bedrijf A] en ze samen een dochter hebben gekregen. Op haar twee Facebookaccounts heeft eiseres aangegeven dat zij een relatie heeft en uit het chatverkeer in maart 2014 blijkt dat dit is met [eiser] . Tijdens vervolgwaarnemingen over de periode 4 oktober 2017 tot 24 november 2017 op het adres van eiseres is eiser diverse keren aangetroffen op haar adres, is waargenomen dat eiser van dat adres vertrekt in een bedrijfsauto van [Bedrijf A] en dat hij klust in de tuin van eiseres. Uit gevorderde bankgegevens komen diverse bijzonderheden naar voren en blijkt dat eiseres vanaf augustus 2017 geen opnames doet voor boodschappen. Van de [buurtregisseur] in de omgeving van het adres [adres 1] , is informatie ontvangen
– op 4 oktober 2017 telefonisch en op 13 oktober 2017 schriftelijk – waaruit blijkt dat de vermeende partner een serieuze relatie heeft met eiseres, dat zij beiden woonden op het genoemde adres, dat de Woningbouwvereniging en de politie betrokken zijn geweest bij diverse burenruzies, waarbij de vermeende partner betrokken is, dat de vermeende partner veelvuldig in de woning is aangetroffen en ook op momenten dat eiseres niet thuis is, dat uit hun relatie een dochter is geboren en dat de Woningbouwvereniging akkoord is gegaan met een woningruil onder de voorwaarde dat de vermeende partner niet mee mag verhuizen naar het nieuwe adres. Tot slot is in de periode 4 oktober 2017 tot 17 november 2017 een container gehuurd bij containerverhuur [Bedrijf B] uit [plaats] , waarbij op 16 november 2017 door de collega van de afdeling handhaving milieu en openbare orde in het bijzijn van de rapporteur van het handhavingsrapport contact is opgenomen met het door de verhuurder opgegeven telefoonnummer, waarbij wordt opgenomen met de woorden “hallo met [eiser] ”.
Omdat een aantal stukken zich niet in de dossier bevonden heeft de rechtbank deze bij verweerder opgevraagd. Bij brief van 11 april 2019 heeft verweerder een kopie van de gevorderde bankgegevens opgestuurd, een kopie van de mailwisseling op 13 oktober 2017 tussen de sociaal rechercheur Zenan en de [buurtregisseur] en het volledige verslag van de hoorzitting. Verweerder heeft in de brief aangegeven dat de “Ronde staat” niet beschikbaar is. Deze wordt vanuit een app verwerkt in het waarnemingenjournaal. Er zijn in de periode van 16 maart 2017 tot 1 juni 2017 enkele waarnemingen gedaan en in de periode tot en met 24 maart 2017 waren er geen bijzonderheden te melden en om die reden is er ook geen verslag van waarnemingen in de periode 25 maart tot 1 juni 2017. Van het telefonisch contact met de heer Holland is geen telefoonnotitie gemaakt.
7.4
Over het mogelijke hoofdverblijf van eiser op het [adres 1] in de periode van 21 december 2015 tot 1 augustus 2017, overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder is met zijn onderzoek begonnen naar aanleiding van de informatie die werd verschaft in een aantal anonieme fraudemeldingen. Het is niet bekend of die informatie afkomstig is van dezelfde persoon.
Uit de rapportage van verweerder blijkt dat er informatie is opgevraagd bij het energiebedrijf. Aan de hand van die informatie heeft verweerder geconcludeerd dat het waterverbruik op het [adres 1] overeenkomt met het huishouden van één persoon.
Uit waarnemingen die zijn verricht in de periode 16 maart 2017 tot 1 juni 2017 is niet naar voren gekomen dat er mogelijk sprake is van samenwoning.
Verweerder heeft de bankafschriften van eiseres gevorderd en verkregen over de periode 1 januari 2017 tot 7 december 2017. In het bestreden besluit is aangegeven dat uit de verkregen bankgegevens “diverse bijzonderheden” naar voren zijn gekomen. Uit de handhavingsrapportage blijkt echter niet om welke bijzonderheden het gaat. Wel blijkt daaruit dat bepaalde transacties vragen oproepen maar die vragen zijn niet aan eisers gesteld en zijn derhalve onbeantwoord gebleven. Aan deze vragen zijn verder ook geen conclusies verbonden.
De rapportage vermeldt verder dat, volgens telefonische informatie van de [buurtregisseur] van Portaal van 4 oktober 2017, al langer bekend is dat eisers samenwonen en dat er problemen waren tussen de vroegere medebewoners van het [adres 1] . Zowel de politie als de woningbouwvereniging zijn betrokken geweest bij diverse burenruzies. Schriftelijke informatie van de [buurtregisseur] van 13 oktober 2017 zou deze informatie bevestigen en daaruit zou ook blijken dat de woningbouwvereniging akkoord is gegaan met de woningruil, onder de voorwaarde dat eiser niet zou meeverhuizen naar het nieuwe adres. De rechtbank constateert dat van het telefoongesprek van 4 oktober 2017 geen telefoonnotitie is gemaakt zodat niet controleerbaar is of de weergave van de inhoud van dit telefoongesprek juist is. Dit komt voor rekening en risico van verweerder omdat eisers de juistheid van deze informatie betwisten. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom alleen de schriftelijke de informatie van de [buurtregisseur] worden betrokken bij de beoordeling. In zijn email van 13 oktober 2017 aan sociaal rechercheur Zenan, geeft de [buurtregisseur] onder meer aan dat er regelmatig overlast was op het [adres 1] . Het ging om conflicten met een buurvrouw of buurtbewoners. De verhuizing is tot stand gekomen door een woningruil. Hij trof regelmatig “een persoon” aan in de woning, ook als eiseres niet thuis was. Omwonenden vertelden dat “meneer” zeer regelmatig bleef slapen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze informatie alleen blijken dat eiser regelmatig bij eiseres was, ook als zij er niet was en dan hij ook regelmatig bleef slapen. Uit deze informatie blijkt niet dat hij betrokken was bij de ruzies en evenmin dat de woningruil heeft plaatsgevonden onder de eerder genoemde voorwaarde. Deze voorwaarde wordt door eisers ook gemotiveerd betwist. Uit het door hen overgelegde huurcontract blijkt die voorwaarde ook niet. Uit de schriftelijke informatie blijkt dus niet dat eiser bij eiseres zijn hoofdverblijf had, al wordt die suggestie wel gewekt door de heer Holland.
Uit de Facebookaccounts van eiseres kan alleen worden geconcludeerd dat eisers een affectieve relatie hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de anonieme fraudemeldingen de enige concrete aanwijzing dat eiser samen met eiseres zijn hoofdverblijf had op het [adres 1] . Het waterverbruik en de waarnemingen in de periode van 6 maart 2017 tot 1 juni 2017 vormen eerder een aanwijzing dat dit juist niet het geval was. Uit de Facebookaccounts van eiseres en de schriftelijke informatie van de [buurtregisseur] kan alleen worden geconcludeerd dat eisers een affectieve relatie en een kind kregen toen eiseres woonde op dit adres. Deze gegevens bevestigen de informatie uit de anonieme fraudemeldingen niet. Ook de verklaringen van de omwonenden zijn onvoldoende om daarin en bevestiging van deze meldingen te zien. Vóór 1 augustus 2017 waren er daarom onvoldoende objectieve gronden voor een huisbezoek.
7.5
Dan is vervolgens de vraag of er na de verhuizing op 1 augustus 2017 van eiseres naar het adres [adres 2] te [woonplaats] wel voldoende objectieve gronden waren om een huisbezoek te doen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Na de verhuizing van eiseres, zijn er opnieuw waarnemingen gedaan. In de periode van 4 oktober 2017 tot en met 17 januari 2018 is er op 87 momenten rondom de woning van eiseres geobserveerd. Eiser is slechts één keer daadwerkelijk gezien, en wel op 19 oktober 2017. Op zes andere tijdstippen (13 november 2017, 23 oktober 2017, 20 november 2017 en 10, 11 en 12 januari 2018) is er wel een man gezien, waarbij de man die op 20 november 2017 is gezien de woning van eiseres verliet om 6.25 uur en in een bedrijfsauto met de letters [Bedrijf A] is gestapt, maar er kon niet gezegd worden dat dit eiser was.
Uit de omstandigheid dat als eiser de telefoon opneemt als er wordt nagegaan wie de container huurt, kan alleen blijken dat hij de huur van de container voor eiseres heeft geregeld (en mogelijk heeft betaald). Dit zegt niets over zijn hoofdverblijf.
Verder constateert verweerder uit de bankafschriften van eiseres dat zij na 1 augustus 2017 geen opnames doet voor boodschappen. Dit kan weliswaar vragen oproepen over hoe zij aan haar boodschappen komt en wie daar voor betaalt, maar ook dit is geen objectieve indicatie dat zij samenwoont met eiser.
Geconstateerd moet worden dat de informatie die is verkregen na 1 augustus 2017 geen (extra) aanwijzingen bevat dat eiser zijn hoofdverblijf had op hetzelfde adres als eiseres.
7.6
Uit de rechtsoverwegingen 7.4 en 7.5 volgt dat er vóór of uiterlijk bij het begin van het huisbezoek welbeschouwd geen concrete objectieve feiten en omstandigheden beschikbaar waren op grond waarvan verweerder redelijkerwijs kon twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de door eiseres verstrekte gegevens. Anders dan verweerder meent, bestond er dan ook geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Dit heeft tot gevolg dat bij het huisbezoek eiseres erop had moeten worden gewezen dat het weigeren van toestemming voor het huisbezoek
geengevolgen had voor de bijstandsverlening. Nu dit niet is gebeurd – tegen haar is immers gezegd dat het weigeren van de toestemming wel gevolgen kon hebben voor de bijstandverlening (hetgeen ertoe heeft geleid dat zij alsnog haar toestemming voor het huisbezoek heeft gegeven) –, was er van ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning geen sprake. Dit betekent dat verweerder een inbreuk heeft gemaakt op het door artikel 8 EVRM beschermde huisrecht van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat dit tot gevolg moet hebben dat verweerder het uit het huisbezoek voortvloeiende bewijs niet mocht betrekken bij het onderzoek en dus ook niet ten grondslag mocht leggen aan de conclusie dat eiser gedurende de periode in geding hoofdverblijf heeft gehad op de adressen van eiseres. [4] Dat wat door eisers voor het overige is gesteld over het huisbezoek, behoeft om die reden verder geen bespreking.
8. Nu voorafgaand aan het huisbezoek concrete objectieve feiten en omstandigheden ontbraken op grond waarvan verweerder redelijkerwijs kon concluderen dat eiser zijn hoofdverblijfplaats had op de adressen van eiseres, was die situatie ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten onveranderd. Na het huisbezoek is er immers geen andere relevante informatie beschikbaar gekomen.
Dit leidt tot de conclusie dat de intrekking van de bijstand voldoende juridische grondslag ontbeert. Hetzelfde geldt voor de terugvordering. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat sprake is van een motiveringsgebrek, zodat sprake is van strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
Nu de intrekking en terugvordering van de bijstand van eiseres geen stand houden, was verweerder ook niet bevoegd om met toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Pw de kosten van bijstand over de te beoordelen periode van eiser mede terug te vorderen.
9. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eisers gegrond zijn en dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij daartoe niet over voldoende gegevens beschikt. De rechtbank zal verweerder opdragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres en eiser.
10. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-, uitgaande van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb (wegingsfactor 1) en van twee proceshandelingen (indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 512,- per punt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het door eiser en eiseres betaalde griffierecht van € 46,- per beroep aan eiseres respectievelijk eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 juni 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 18 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5142.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1463 en de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2012, BV2512.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2012:BK8928.