ECLI:NL:RBGEL:2019:2717

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
7622369
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Centraal Boekhuis B.V. (CB) over een ontslag op staande voet. [verzoeker] was in dienst bij CB en werd op 10 februari 2019 door de politie aangehouden op verdenking van diefstal van goederen van CB. Na deze aanhouding heeft CB de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op 11 februari 2019 met onmiddellijke ingang opgezegd, onder verwijzing naar dringende redenen. [verzoeker] heeft hiertegen verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het ontslag, toelating tot de werkvloer en doorbetaling van zijn salaris.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het bleek dat [verzoeker] betrokken was bij de verdwijning van e-readers die in het magazijn van CB lagen opgeslagen. De rechtbank oordeelde dat CB voldoende bewijs had geleverd voor de betrokkenheid van [verzoeker] bij de diefstal, onder andere door het aantreffen van e-readers op zijn telefoon en het gebruik van zijn toegangspas om het terrein van CB te verlaten. De rechtbank concludeerde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat [verzoeker] niet de benodigde informatie had verstrekt over de persoon van wie hij de e-readers had gekocht, wat een vertrouwensbreuk opleverde.

De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens werd [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan CB, die voortvloeide uit het rechtsgeldige ontslag op staande voet. De rechtbank benadrukte het belang van goed werknemerschap en de verplichting van [verzoeker] om openheid van zaken te geven in het kader van het onderzoek naar de diefstal.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: 7622369 HA VERZ 19-64 \ 498
beschikking van 18 juni 2019
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij,
gemachtigde mr. C.J. Looijen, advocaat te Zetten,
en
Centraal Boekhuis B.V.,
gevestigd te Culemborg,
verwerende partij, tevens verzoekende partij,
vertegenwoordigd door mr. S. Le Noble, advocaat te Utrecht.
Partijen worden hierna [verzoeker] respectievelijk CB genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] van 14 maart 2019;
- het verzoekschrift van CB bij brief van 17 april 2019;
- het verweerschrift, tevens (aanvullend) verzoekschrift van CB van 24 mei 2019;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019, waar [verzoeker] is verschenen bijgestaan door mr. Looijen en waar namens CB zijn verschenen [medewerker(s) verweerder] , bijgestaan door mr. Le Noble.

2.De feiten

2.1.
CB is een logistieke dienstverlener die integrale logistieke oplossingen biedt voor ondernemers in de Boeken- en Healthcare branche. CB heeft meerdere (opslag)locaties verspreid over een terrein in Culemborg.
2.2.
[verzoeker] is op 28 mei 2017 in dienst getreden van CB, aanvankelijk als logistiek medewerker en later als (leerling) operator op de afdeling Fijndistributie. Laatstelijk was [verzoeker] werkzaam als monteur bij de Technische Dienst. Op de arbeidsovereenkomst is een ondernemings-cao, gesloten met de vakbond FNV, van toepassing. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 2.338,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, gebaseerd op een 37-urige werkweek. Daarnaast heeft [verzoeker] aanspraak op een variabele ploegentoeslag.
2.3.
CB heeft op of omstreeks 10 december 2018 ontdekt dat er op haar naam en voor haar rekening twee, haar onbekende, bestellingen bij een van haar leveranciers, de Technische Unie, zijn gedaan. Op 24 december 2018 heeft CB ontdekt dat (circa) 65 e-readers van een klant die in het handmagazijn van Fijndistributie lagen opgeslagen, verdwenen waren. Daarop heeft CB van beide feiten aangifte bij de politie gedaan en is een (politie)onderzoek gestart. De politie heeft tijdens het onderzoek op de telefoon van [verzoeker] de bij CB verdwenen en door [verzoeker] via internet te koop aangeboden e-readers aangetroffen. Door de politie zijn ook goederen van CB bij [verzoeker] thuis aangetroffen.
2.4
Zondag 10 februari 2019 is [verzoeker] door de politie aangehouden op verdenking van diefstal/verduistering en verkoop van goederen van CB en/of haar klanten. Ten tijde van de mondelinge behandeling was het openbaar ministerie (nog) niet tot vervolging overgegaan.
2.5.
Bij brief van 11 februari 2019 heeft CB de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] , wegens dringende reden, met onmiddellijke ingang opgezegd. In deze brief heeft CB het navolgende geschreven:
“Op maandag 18 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen u en ondergetekende, de heer
[medewerker(s) verweerder] . Tijdens het gesprek is een aantal punten aan u voorgehouden die in de afgelopen week bij
ons bekend zijn geworden. Kort gezegd is in eerste instantie het volgende aan de orde gekomen: u
bent op 10 februari aangehouden door de politie in verband met (betrokkenheid bij) diefstal en/of
verduistering van goederen van CB, bestaande uit e-readers en producten/onderdelen van de
Technische Dienst.
Voorafgaand aan het inhoudelijke gesprek hebben wij u uitgelegd hoe de verdere procedure van
schorsing werkt. Dat wij u op basis van informatie van de politie hebben geschorst en dat wij afhankelijk
van de feiten die ons ter ore zijn gekomen, het verloop van dit gesprek en onze evaluatie hiervan,
eventuele vervolg maatregelen zullen nemen.
Wij hebben tijdens het gesprek met u over de aantijgingen van de politie gesproken. De politie is
ingeschakeld na de diefstal van een groot aantal e-readers die eigendom van (klanten van) CB zijn en
waar u uit hoofde van uw werk toegang tot had. Deze zijn deels getraceerd naar een winkel van Used
Products. Ter betaling hiervoor is, via een collega, geld naar u is overgemaakt. Daarnaast is ons verteld
dat u betrokken bent geweest bij tenminste een tweetal bestellingen bij Technische Unie ten behoeve
van de Technische Dienst van CB, bestellingen uit naam van en op rekening van CB. Eén van de
bestellingen is verdwenen en de andere is op een ongebruikelijke plek bij een Overflowmagaziin
afgeleverd. Deze laatste bestelling is door CB op het moment van levering ontdekt en tegengehouden.
Wel is gesignaleerd dat er een auto hard wegreed vlak na het moment dat de tweede zending werd
afgeleverd. Op uw telefoon zijn verder plaatjes aangetroffen van goederen die liggen opgeslagen in
onze technische ruimtes en waarvan wij inmiddels hebben geconstateerd dat deze zijn verdwenen. Van
de politie hebben wij vernomen dat u met goederen van ons bent aangehouden en dat ook thuis bij u
goederen van CB zijn gevonden.
U heeft kort gezegd verklaard dat u de betreffende e-readers van iemand anders heeft gekocht en dat
u niet wist dat zij van (klanten van) CB waren. U heeft aangegeven dat u zelf geen goederen heeft
ontvreemd en dat u door de politie alleen van heling wordt beschuldigd. U heeft ook aangegeven geen
kennis te hebben van ontvreemding van spullen/bestellingen van de Technische Dienst.
De producten die door de politie bij u thuis zijn gevonden zijn door u van een ander gekocht. Van wie
zegt u niet. U kunt ook geen aankoop bon tonen. De foto’s die op uw telefoon stonden van producten
uit de technische magazijnen, hebben volgens u geen relatie tot uw arrestatie.
Nadat u eerst had verklaard niet te hebben geweten dat de e-readers en producten van de technische
dienst gestolen waren, zegt u even later wel diegene te kennen die bij de ontvreemding van producten
van (klanten van) CB betrokken was. toen u werd gevaagd wie dat is, stelde u die persoon niet te willen
verraden. Naar uw mening ligt de zaak verder bi] de politie voor verdere afhandeling.
Inmiddels hebben wij ons beraden over uw verklaringen op 18 februari. Wij zijn van mening dat gezien
uw handelwijze van ons in redelijkheid niet kan worden gevergd het dienstverband met u voort te zetten.
U heeft ons niet alleen op diverse punten benadeeld, maar bent ons vertrouwen door uw handelen
tevens onwaardig geworden. Wij achten onderstaande verwijten (met de daarbij gegeven toelichting)
dermate ernstig en verwijtbaar dat deze ieder op zichzelf, alsook in onderlinge samenhang een
dringende reden voor ontslag op staande voet als bedoeld In artikel 7:678 BW opleveren:
Wij achtten uw handelen ernstig in strijd met goed werknemerschap en uw verklaringen tegenstrijdig en
ongeloofwaardig. Tegenstrijdig en ongeloofwaardig omdat u eerst ontkende iets te weten van de
verdwijning van goederen, maar later stelde wel te weten wie de goederen van CB heeft gestolen. Dat
producten van (klanten van) CB bij u zijn gevonden, dat u niet vertelt en/of aantoont van wie u deze
producten heeft gekocht en dat producten op uw telefoon door ons rechtstreeks te traceren zijn naar
goederen die uit onze technische magazijnen verdwenen zijn of naar producten die op naam van CB
zijn besteld maar verdwenen zijn, overtuigt ons van uw betrokkenheid bij het verdwijnen van de
goederen. Slechts een beperkte groep medewerkers heeft toegang tot deze magazijnen en u bent de
enige die op basis van feiten door de politie aan de vermissing van deze producten wordt gekoppeld.
Dat u aangeeft de persoon te kennen die het wegnemen van goederen van (klanten van) CB op zijn
geweten heeft, maar de naam van die persoon niet te willen noemen, beschouwen wij als zeer ernstig.
Wij vinden dat u als goed werknemer deze informatie aan ons dient te verstrekken. Doordat u dit niet
doet, achten wij u (mede) verantwoordelijk voor het verdwijnen van de spullen.
Wij zeggen uw arbeidsovereenkomst dan ook met onmiddellijke ingang op. Uw arbeidsovereenkomst
eindigt derhalve heden, 19 februari 2019. Bij het nemen van de beslissing hebben wij alle
omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking genomen. Meer in
het bijzonder hebben wij rekening gehouden met de aard en ernst van de door ons in aanmerking
genomen dringende reden, de aard van uw arbeidsovereenkomst, de duur daarvan, de wijze waarop u
de arbeid hebt vervuld, alsmede uw persoonlijke omstandigheden.
[…].”
3.1.
Het verzoek van [verzoeker]
3.1.1
verzoekt:
a. a) vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet;
(De kantonrechter leest: CB te veroordelen tot):
b) toelating (de kantonrechter leest: van [verzoeker] ) tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te kunnen verrichten;
c) doorbetaling van het (de kantonrechter leest: aan [verzoeker] ) verschuldigde salaris van € 2.338,- bruto per maand, te verhogen met € 653,52 bruto ter zake van ploegentoeslag, alsmede te vermeerderen met de overige emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf de datum ontslag op staande voet tot de dag dat dienstbetrekking (de kantonrechter leest: rechtsgeldig) geëindigd zal zijn;
d) verstrekking van de salarisspecificaties vanaf datum ontslag op staande voet waarin de onder c gevorderde betalingen zijn verwerkt, op straffe van (de kantonrechter leest: verbeurte) van een dwangsom van € 50,- per dag voor iedere dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat CB niet voldoet aan de beschikking;
e) betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [verzoeker] toekomende loon;
f) betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
g) betaling van de wettelijke rente over de hiervoor onder c, d, e en f genoemde kosten, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
h) CB te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Het verweer en (deels voorwaardelijk) verzoek van CB
CB heeft verweer gevoerd en verzoekt de vorderingen van [verzoeker] af te wijzen.
Voorts verzoekt CB, samengevat, voor het geval het gegeven ontslag op 19 februari 2019 wordt vernietigd, de arbeidsovereenkomst, gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onderdeel a en lid 8 BW, met onmiddellijke ingang te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsrelatie (artikel 7:669 lid 3 sub g BW), zonder toekenning van een transitievergoeding.
Daarnaast verzoekt CB om [verzoeker] , zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 3 sub a BW bestaande uit een bedrag van
€ 3.685,54, te verminderen met een reeds door CB ingehouden bedrag bij de eindafrekening ten bedrage van € 1.236,45, derhalve in totaal een bedrag van € 2.449,09 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der voldoening, een en ander met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
3.3.
Het verweer op het (tegen)verzoek
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de verzoeken van CB en verzocht die af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
Op het verzoek van [verzoeker]
4.1.1.
CB heeft aan het gegeven ontslag op staande voet meerdere verwijten, zoals verwoord in de brief van 11 februari 2019, ten grondslag gelegd, waarbij CB heeft gesteld dat deze ieder op zichzelf, alsook in onderlinge samenhang een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. Tot die verwijten behoren, samengevat weergegeven, de betrokkenheid van [verzoeker] bij de verdwijning van aan CB en/of haar klanten in eigendom toebehorende goederen (e-readers) die in het magazijn van CB opgeslagen lagen en die door [verzoeker] op internet te koop zijn aangeboden, alsook de weigering van [verzoeker] om de naam te noemen van degene van wie hij zegt deze goederen gekocht te hebben voordat hij die goederen zelf via internet te koop aanbood.
4.1.2.
CB heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] betrokken is geweest bij de verdwijning van de e-readers uit haar magazijn onder meer het volgende aangevoerd. Uit het door de politie uitgevoerde onderzoek is gebleken dat [verzoeker] een groot aantal e-readers, die opgeslagen lagen in het magazijn van CB, op internet te koop heeft aangeboden, alsmede dat serie- en/of typenummers van die e-readers op de telefoon van [verzoeker] zijn aangetroffen. Voorts heeft CB, onderbouwd met een uitdraai van het gebruik van de toegangspas van [verzoeker] , gesteld dat [verzoeker] in de nacht van 18 op 19 december 2018, nadat hij via de loop-/fietspoort het terrein van CB had verlaten, 13 seconden later met zijn pasje de schuifpoort die de toegang tot het terrein van CB voor auto’s mogelijk maakt, heeft geopend.
[verzoeker] heeft betwist dat hij toegang had tot het magazijn waar de e-readers lagen, gesteld dat hij de e-readers van een derde heeft gekocht en op een daartoe bestemde website heeft gecheckt of deze e-readers daarop als gestolen stonden geregistreerd. Dat was, aldus [verzoeker] , niet het geval. Voorts heeft [verzoeker] betwist dat hij de schuifpoort die auto’s toegang verschaffen tot het terrein van CB in de nacht van 18 op 19 december 2018 met zijn toegangspas heeft geopend. [verzoeker] heeft gesteld dat zulks binnen 13 seconden nadat hij de loop-/fietspoort had verlaten ook niet mogelijk is of wellicht per ongeluk zijn pas voor de scanner van de schuifpoort heeft gehouden. [verzoeker] heeft voorts gesteld de naam van degene van wie hij zegt de e-readers gekocht te hebben niet prijs te willen geven.
4.1.3.
Het verweer van [verzoeker] dat hij de schuifpoort voor de auto niet binnen 13 seconden na het verlaten van het terrein middels de loop-/fietspoort heeft kunnen openen wordt verworpen. De registratie van het gebruik van zijn toegangspas in de nacht van 18 op 19 december 2018 is niet voor meerdere uitleg vatbaar, daaruit blijkt onomstotelijk dat [verzoeker] , nadat hij het terrein via de loop-/fietspoort heeft verlaten, binnen 13 seconden de schuifpoort met zijn toegangspas heeft geopend. CB heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de scanner voor de loop-/fietspoort zich aan de binnenzijde van het hek bevindt en de scanner voor de schuifpoort die auto’s toegang geeft direct aan de buitenzijde. [verzoeker] heeft dat niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Een deugdelijke verklaring voor het openen van de schuifpoort heeft [verzoeker] niet gegeven. De suggestie van [verzoeker] dat hij mogelijk per ongeluk zijn pasje voor de scanner van de schuifpoort heeft gehouden niet als een deugdelijke verklaring aangemerkt. Die verklaring is allereerst in tegenspraak met het primaire verweer van [verzoeker] dat het niet mogelijk is om in een tijdsbestek van 13 seconden na het verlaten van het terrein door de loop-/fietspoort, de schuifpoort te openen en is bovendien ongeloofwaardig de scanner aan de binnenzijde van de loop-/fietspoort zich niet in de buurt bevindt van de scanner van de schuifpoort aan de buitenzijde, zodat het ‘per ongeluk’ scannen van de schuifpoort, bij het naar buiten gaan door de loop-/fietspoort, onmogelijk is.
Ook het verweer van [verzoeker] dat de vermiste e-readers op zijn telefoon stonden omdat hij die in opdracht van CB had gefotografeerd in verband met zijn werk wordt verworpen, nu dit niet alleen door CB is betwist, maar [verzoeker] daar ook geen voor eenduidige uitleg vatbare verklaring heeft kunnen geven. Het is bovendien ook wel erg toevallig dat net die goederen die bij CB zijn verdwenen en door [verzoeker] te koop zijn aangeboden, op zijn telefoon staan.
[verzoeker] heeft verschillende redenen gegeven voor zijn weigering om de naam van degene van wie hij zegt de e-readers gekocht te hebben, te geven. In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat hij die derde niet in de problemen wenst te brengen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] desgevraagd gezegd de naam van de derde niet te willen geven omdat [verzoeker] bang is voor bedreiging door die derde. Het is geen lieverdje, aldus [verzoeker] . Tot slot heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling als reden voor het niet noemen van de naam van de derde gezegd dat die derde niet zijn echte maar een andere naam gebruikt en hij die derde bij een gezamenlijke vriend thuis heeft ontmoet. Op dit verweer wordt hierna teruggekomen.
4.1.4.
Het openen van de schuifpoort na een dienst in de nacht van 18 op 19 december 2018, het te koop aanbieden van een grote partij e-readers die bij CB in het magazijn lagen opgeslagen, de aangetroffen serie/typenummers op de telefoon van [verzoeker] en, last but not least de weigering van [verzoeker] de naam van degene van wie hij stelt de e-readers gekocht te hebben en de wisselende verklaringen over de reden van die weigeringen, leiden tot de conclusie dat CB voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [verzoeker] bij de verdwijning van de e-readers op enigerlei wijze betrokken is geweest, hetgeen een rechtsgeldige dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert.
Ook indien zou moeten worden aangenomen dat [verzoeker] bij de verdwijning van de e-readers niet betrokken was, levert, zoals door CB gesteld, de enkele weigering van [verzoeker] om, nadat de verdwijning was geconstateerd en [verzoeker] daarmee in verband werd gebracht, CB (destijds) desgevraagd de naam van degene van wie [verzoeker] stelt deze e-readers gekocht te hebben, te geven, een dringende reden op. Van [verzoeker] mocht in het kader van artikel 7:611 BW, goed werknemerschap, verwacht worden dat hij CB alle informatie gaf (en geeft) die kan bijdragen aan het oplossen van diefstal/verduistering van goederen uit het magazijn van CB. Het weigeren daarvan, zo stelt CB terecht, levert een zodanige vertrouwensbreuk op dat ook reeds om die reden van een geldige dringende reden sprake is.
4.1.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.2.
Op het tegenverzoek van CB
4.2.1.
Gelet op de omstandigheid dat, zoals hiervoor is overwogen, het door CB gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van dat ontslag wordt afgewezen, wordt aan het, naar de kantonrechter begrijpt, voorwaardelijk ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet toegekomen.
4.2.2.
Nu van een rechtsgeldig ontslag op staande voet sprake is, zoals hiervoor overwogen, zal het verzoek van CB tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding moeten worden toegewezen. Door CB is - onbetwist gebleven - gesteld dat het gaat om een bedrag van € 3.685,54 bruto. Middels verrekening bij de eindafrekening is feitelijk door [verzoeker] reeds een bedrag van € 1.236,45 voldaan. Derhalve resteert door [verzoeker] te betalen een bedrag van € 2.449,09 bruto. [verzoeker] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 19 februari 2019 tot de dag der voldoening. [verzoeker] zal ook in dit (tegen)verzoek van CB worden veroordeeld in de kosten, zij het dat gelet op de nauwe samenhang met het verzoek van [verzoeker] de kosten van CB in dit (tegen)verzoek worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter,
op het verzoek van [verzoeker]
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, aan de zijde van CB begroot op € 81,- aan griffierecht en € 720,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
op het verzoek van CB
veroordeelt [verzoeker] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CB te betalen een bedrag van € 2.449,09 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, aan de zijde van CB begroot op nihil;
verklaart deze beschikking bij voorraad;
wijst wat meer of anders verzocht is af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.