In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een belastingaanslag voor het jaar 2013. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die was opgelegd door de Belastingdienst. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.500, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 113.692 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.550. Tevens was er een belastingrente van € 4.127 in rekening gebracht.
De inspecteur had de aanslag gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar. Eiseres stelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de verkoopprijs van de aandelen, die haar echtgenoot aan hun zoon had verkocht, niet onder normale omstandigheden tot stand was gekomen. De verkoopprijs van € 100.000 was volgens eiseres zakelijk en was gebaseerd op een onafhankelijke taxatie. De inspecteur daarentegen stelde dat de verkoopprijs gecorrigeerd moest worden naar de intrinsieke waarde van de aandelen, die € 383.532 bedroeg, en dat de verkoopprijs niet zakelijk was vanwege de familierelatie.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de verkoopprijs niet zakelijk was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de belastingaanslag en de belastingrente dienovereenkomstig. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.