In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzuimboete van € 369 die aan eiseres was opgelegd wegens het te laat indienen van haar aangifte inkomstenbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betwistte de boete en stelde dat zij de uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangifte niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de Belastingdienst ligt om aan te tonen dat de uitnodiging en aanmaning zijn ontvangen. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de stukken zijn verzonden, gezien de organisatie van de verzending door de Belastingdienst, en dat eiseres zelf niet aanwezig was om haar standpunt te verduidelijken. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en niet gematigd hoefde te worden, ondanks de argumenten van eiseres over de lange behandelduur van het bezwaar en de geringe overschrijding van de aangiftetermijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.