ECLI:NL:RBGEL:2019:2140

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 454
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete wegens te late aangifte en bewijslevering door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzuimboete van € 369 die aan eiseres was opgelegd wegens het te laat indienen van haar aangifte inkomstenbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betwistte de boete en stelde dat zij de uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangifte niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de Belastingdienst ligt om aan te tonen dat de uitnodiging en aanmaning zijn ontvangen. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de stukken zijn verzonden, gezien de organisatie van de verzending door de Belastingdienst, en dat eiseres zelf niet aanwezig was om haar standpunt te verduidelijken. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en niet gematigd hoefde te worden, ondanks de argumenten van eiseres over de lange behandelduur van het bezwaar en de geringe overschrijding van de aangiftetermijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 19/454
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2019 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 december 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde verzuimboete van € 369 wegens te laat aangifte doen (aanslagnummer [000] .H.66.1).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder is mr. [gemachtigde] verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) woont eiseres sinds [2001] op het adres [A-straat 1] , te [Z] .
2. Op 15 september 2017 heeft eiseres de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering (IB/PVV) voor het jaar 2016 ingediend. Daarin heeft eiseres een verlies uit onderneming van € 20.066 aangegeven.
3. Met datum 2 februari 2018 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2016 vastgesteld overeenkomstig de aangifte van eiseres. Tegelijkertijd heeft verweerder een verzuimboete van € 369 opgelegd met als reden dat de aangifte niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete.
4. Bij brief van 12 december 2018 heeft verweerder aangekondigd het bezwaar ongegrond te zullen verklaren. In reactie daarop heeft eiseres haar bezwaargronden aangevuld.
5. Met dagtekening 27 december 2018 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de boete gehandhaafd. Daartegen heeft eiseres tijdig beroep ingesteld.
6. In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd en of deze boete passend en geboden is.
7. Eiseres stelt dat de boete onterecht is opgelegd omdat zij de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning niet heeft ontvangen en omdat namens haar uitstel tot het doen van aangifte is aangevraagd op grond van de uitstelregeling voor belastingconsulenten (Beconregeling). Subsidiair betoogt eiseres dat de boete naar nihil moet worden verminderd omdat verweerder te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
8. Verweerder stelt dat hij geen uitstelverzoek (namens eiseres) heeft ontvangen en dat hij geen uitstel aan eiseres heeft verleend. Verder stelt verweerder dat hij met dagtekening 28 februari 2017 een uitnodiging, met dagtekening 14 juni 2017 een herinnering en met dagtekening 14 juli 2017 een aanmaning naar het woonadres van eiseres heeft verzonden. In de aanmaning is een uiterste indieningstermijn gegeven tot 28 juli 2017.
9. Op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur een verzuimboete opleggen als de belastingplichtige, nadat hij is uitgenodigd en aangemaand, niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan.
10. De bewijslast rust bij verweerder om aannemelijk te maken dat de uitnodiging en de aanmaning op het adres van eiseres zijn ontvangen. Omdat per post verzonden stukken doorgaans op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, kan verweerder volstaan met te bewijzen dat hij de uitnodiging en de aanmaning naar het juiste adres heeft verzonden. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om omstandigheden of feiten aan te voeren op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld (HR 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354). Slaagt verweerder niet in zijn bewijslast, dan zal hij aannemelijk moeten maken dat de uitnodiging en de aanmaning door een aan eiseres toe te rekenen omstandigheid niet zijn ontvangen (HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1263).
11. Verweerder heeft kopieën overgelegd van de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning met daarop het juiste adres van eiseres. Ook heeft verweerder een schermprint overgelegd waaruit blijkt dat de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning in het systeem van de Belastingdienst zijn geregistreerd. Hoewel dit geen hard bewijs is dat de brieven ook daadwerkelijk zijn verzonden, acht de rechtbank toch aannemelijk dat ze zijn verzonden gelet op de wijze waarop de verzending van uitnodigingen en aanmaningen door de Belastingdienst is georganiseerd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van Gerechtshof Den Haag van 1 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9693. Daarbij weegt ook mee dat eiseres zelf niet op de zitting was om een verklaring af te leggen en haar gemachtigde niet met zekerheid kon zeggen of eiseres de stukken echt niet had ontvangen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de stukken wel zijn verzonden en ook zijn ontvangen. Gelet daarop kon verweerder een verzuimboete opleggen.
12. Gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij voor al zijn cliënten uitstel vraagt en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat dit voor eiseres ook was gebeurd en ook was verleend. Hij heeft dit destijds niet gecontroleerd omdat op de desbetreffende lijst van de Belastingdienst 1100 tot 1200 namen van cliënten staan en die controle te veel tijd zou vergen. Inmiddels heeft hij ontdekt dat eiseres niet op de uitstellijst voorkomt. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie het risico bij eiseres ligt, omdat geen sprake kan zijn geweest van gerechtvaardigd vertrouwen op verleend uitstel.
13. Gemachtigde betoogt dat de opgelegde boete te hoog is gelet op de lange behandelduur van het bezwaar en de geringe overschrijding van de aangiftetermijn.
14. De rechtbank stelt vast dat de boete van € 369 in overeenstemming met artikel 67a van de AWR en paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) is vastgesteld op 7% van het maximum van € 5.278. De argumenten voor verlaging van de boete verwerpt de rechtbank. Een verzuimboete is aan de orde zodra te laat aangifte wordt gedaan. De lange bezwaarduur is geen reden voor matiging omdat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden (HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Bovendien had eiseres verweerder in gebreke kunnen stellen. De boete van € 369 is passend en geboden voor het verzuim dat door eiseres is begaan.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Jackson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.