ECLI:NL:RBGEL:2019:2081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3583
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit en ligplaatsverbod Binnen- en Buiten-Giessen met betrekking tot perceel van eiser

Op 15 mei 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak over een verkeersbesluit dat een ligplaatsverbod instelt voor de vaargeul van de Binnen- en Buiten-Giessen. Eiser, eigenaar van een perceel aan de Binnen-Giessen, is het niet eens met dit besluit, omdat hij al 44 jaar zijn boot naast zijn woning afmeert en deze ligplaats wil behouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep kan worden ingesteld tegen een algemeen verbindend voorschrift of beleidsregel. De rechtbank heeft de relevante bepalingen uit de Scheepvaartverkeerswet en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer in overweging genomen en geconcludeerd dat het ligplaatsverbod noodzakelijk is voor de veiligheid en bruikbaarheid van de vaarwegen. Eiser heeft zijn beroep tegen de wijziging van de algemene regels en beleidsregels ingetrokken, waardoor alleen de beroepen tegen het verkeersbesluit en de wijziging van de legger overbleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het algemeen belang van de veiligheid van de scheepvaart zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser om zijn ligplaats te behouden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/3583 en 18/3584
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
(gemachtigde: J.T.F. van Berkel),
en
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluiten van 15 mei 2018:
  • een ligplaatsverbod in de vaargeul van een deel van de Buiten-Giessen en de Binnen-Giessen ingesteld (hierna: het verkeersbesluit);
  • de legger “Wateren” voor de Buiten-Giessen en een deel van de Binnen-Giessen gewijzigd;
  • de algemene regels en beleidsregels behorende bij de Keur “Waterschap Rivierenland 2014” gewijzigd.
Eiser heeft tegen alle drie besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft aan het beroep tegen het verkeersbesluit zaaknummer 18/3583 toegekend, aan het beroep tegen de wijziging van de legger zaaknummer 18/3584 en aan het beroep tegen de wijziging van de algemene regels en beleidsregels zaaknummer 18/3585.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Tegelijk met deze zaken zijn de samenhangende zaken met nummer 18/3751 en 18/3756 behandeld. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, M.Y.M. Roetman, F. Muller, F.A. Remmerswaal, J.W. Sterk en S. Verhulst.
Overwegingen
Inleiding
1. Ter zitting is besproken dat, gelet op artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen beroep kan worden ingesteld tegen (een wijziging van) een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Eiser heeft vervolgens het beroep tegen de wijziging van de algemene regels en de beleidsregels behorende bij de Keur “Waterschap Rivierenland 2014” (zaaknummer 18/3585) ingetrokken.
Daarmee resteren de beroepen tegen het verkeersbesluit en de wijziging van de legger.
2. De relevante bepalingen uit de Scheepvaartverkeerswet, het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer en de voorschriften uit het verkeersbesluit zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [woonplaats]. Dit perceel ligt aan de rivier de Binnen-Giessen.
4. In het verkeersbesluit is in artikel 1 een ligplaatsverbod voor de vaargeul van (onder meer) de Binnen-Giessen opgenomen. De vaargeul ligt ter hoogte van het perceel van eiser op korte afstand van de oever. Daardoor komt zijn boot in de vaargeul te liggen en gaat voor hem een ligplaatsverbod gelden.
Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij heeft aangegeven dat hij reeds 44 jaar naast zijn woning zijn boot afmeert en hij wil deze ligplaats behouden.
Grondslag ligplaatsverbod
5. Omdat de grondslag van het ligplaatsverbod hem niet helemaal duidelijk is, heeft eiser tegen alle drie de besluiten van 15 mei 2018 beroep ingesteld. Eiser heeft in dat verband aangegeven dat het woord “object”, zoals opgenomen in de toelichting op de wijziging van de legger, impliceert dat het ligplaatsverbod - naast het verkeersbesluit - ook kan voortvloeien uit de wijziging van de legger.
6. In de toelichting op de wijziging van de legger staat expliciet vermeld dat de wijziging ziet op vaste objecten (zoals een steiger of vlonder). De rechtbank volgt verweerder dat het ligplaatsverbod uitsluitend voortvloeit uit het verkeersbesluit. Het betoog treft geen doel.

Het beroep tegen de wijziging van de legger (zaaknummer 18/3584)

7. Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb, kan tegen een besluit, genomen op grond van artikel 5.1 van de Waterwet geen beroep worden ingesteld behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in die wet wordt vastgesteld of gewijzigd.
Ter hoogte van het perceel van eiser is een beschermingszone gewijzigd van A-water naar C-water, zodat tegen dit besluit beroep openstaat bij de rechtbank. In zijn beroepschrift geeft eiser echter niet aan waarom hij het niet eens is met deze wijziging van de beschermingszone. Daarmee is het beroep in deze zaak ongegrond.

Het beroep tegen het verkeersbesluit (zaaknummer 18/3583)

8. In het verkeersbesluit heeft verweerder overwogen dat afgemeerde vaartuigen en obstakels in het gedeelte van de Buiten-Giessen van de Peulensluis tot de Damsluis en in het smalle deel van de Binnen-Giessen (van de Damsluis tot aan de Binnendams 37 te Hardinxveld-Giessendam) het bevaarbare water zodanig versmallen dat de doorvaart van recreatieve vaartuigen wordt gehinderd. Volgens verweerder is voor een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer, het in stand houden van scheepvaartwegen, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkering, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen, een ligplaatsverbod noodzakelijk.
In artikel 1 van het verkeersbesluit is daarom bepaald dat het verboden is om ligplaats te nemen in de vaargeul. Deze vaargeul is aangegeven op de kaart bij het verkeersbesluit. Concreet betekent dit dat voor de smalle delen van de Binnen- en de Buiten-Giessen is uitgegaan van een vaargeulbreedte van 7 meter en dat voor het deel van de Buiten-Giessen gelegen tussen de Peulensluis en de bocht bij de Jupiterflat ter hoogte van het perceel Buitendams 217 is uitgegaan van een vaargeulbreedte van 12 meter.
In de toelichting bij het verkeersbesluit is aangegeven dat de vaargeulbreedte van 7 meter voldoende breed is voor de doorgaande scheepvaart, uitgaande van de ter plaatse maximaal toegestane bootbreedte van 4 meter en 1,5 meter manoeuvreerruimte aan beide zijden. Op de rechte, overzichtelijke, stukken zijn drie passeerstroken van 10 meter breed en 15 meter lang opgenomen, waar vaartuigen elkaar veilig en met voldoende manoeuvreerruimte kunnen passeren.
Bevoegdheid
9.1.
Het verkeersbesluit is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, in samenhang met de artikelen 4 en 5 van de Scheepvaartverkeerswet (Svw). Conform artikel 5 van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (Babs) zijn in het verkeersbesluit zowel de beoogde doelstelling als de betrokken belangen ten dienste waarvan het verbod is gesteld, vermeld.
9.2.
Uit de hiervoor genoemde artikelen uit de Svw vloeit de bevoegdheid voort om met een verkeersbesluit een ligplaatsverbod in te stellen. Het betoog van eiser dat de Svw geen wettelijke grondslag biedt voor het instellen van een ligplaatsverbod slaagt daarom niet.
Het ontbreken van verkeerstekens maakt – anders dan eiser heeft betoogd – ook niet dat een bevoegdheid tot het nemen van een verkeersbesluit ontbreekt. Artikel 13 van het Babs bepaalt immers dat voor scheepvaartwegen waar verkeerstekens niet doelmatig zijn, verkeerstekens kunnen worden vervangen door bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.
Verweerder heeft overwogen dat geen verkeerstekens worden aangebracht omdat het ondoenlijk is om langs het volledige traject bebording aan te brengen op gronden die in particulier eigendom zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
10.1.
Vervolgens is aan de orde of verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, bij het opleggen van het ligplaatsverbod aan het algemeen belang in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van eiser.
Eiser betoogt over het algemeen belang dat verweerder niet heeft aangetoond dat sprake is van een onveilige situatie en dat daarom geen algemeen (veiligheids)belang gediend is bij het ligplaatsverbod ter hoogte van zijn perceel. Door de smalle brug over de Giessen ter hoogte van de Parallelweg en de beperking in de breedte van vaartuigen is er ter hoogte van zijn perceel ook met zijn aangemeerde boot voldoende ruimte om te manoeuvreren, aldus eiser. Volgens eiser is het aantal vaarbewegingen daarnaast niet toegenomen; oudere booteigenaren stoppen juist en opvolging is niet voorhanden.
Tegenover het algemeen belang staan eisers financiële belangen die samenhangen met zijn ligplaats: de waardedaling van zijn woning en het aanschaffen van een ligplaats elders (à € 2.186 per jaar). Verweerders verwijzing naar de nadeelcompensatieregeling is onvoldoende, omdat deze niet voorziet in een volledige vergoeding van de geleden schade, aldus eiser.
10.2.
De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 3, eerste lid, van de Svw vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechtbank dient de uitkomst van die afweging door het bestuursorgaan te respecteren, tenzij geoordeeld moet worden dat verweerder daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen. Vergelijk rechtsoverweging 7.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3925.
10.3.
De Binnen- en Buiten-Giessen zijn doorgaande vaarroutes. Op het smalste deel (de Binnen-Giessen) zijn op grond van de Algemene regels vaartuigen met een breedte van 4 meter toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder – gelet op deze toegestane vaartuigbreedte en een manoeuvreerruimte van 1,5 meter aan weerszijden – in redelijkheid uit mogen gaan van een vaargeulbreedte van 7 meter voor dit deel van de rivier.
Door de smalle breedte van de Binnen-Giessen ter hoogte van zijn perceel (ongeveer 10 meter) resteert voor eiser geen ruimte meer om zijn vaartuig aan te meren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter, gelet op het doel van het verkeersbesluit om de veiligheid van de scheepvaart en de instandhouding en bruikbaarheid van de vaarweg te beschermen, het algemene belang van de doorvaart en de veiligheid van het scheepvaartverkeer in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het persoonlijke belang van eiser om een vaste ligplaats bij zijn perceel in te nemen.
Dat geen ongelukken zijn gebeurd ter hoogte van zijn woning – zoals eiser heeft gesteld – maakt de belangenafweging niet onredelijk. De veiligheid van het vaartuigverkeer is niet de enige grondslag voor het verkeersbesluit. Ook de instandhouding en bruikbaarheid van de doorvaart vormen een grondslag.
Gelet op de smalle breedte van de rivier ter hoogte van zijn perceel en de breedte van zijn vaartuig van ongeveer 3 à 4 meter, heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om de vaargeul ter plaatse van zijn perceel te verleggen of om een andere maatwerkoplossing te treffen. De rechtbank acht het ook niet onaannemelijk dat het vaartuig van eiser de doorvaart kan belemmeren gelet op de breedte en de ligging in een bocht, ook als de boten daar voorzichtig varen in verband met het passeren van de brug over de Giessen. Indien eiser niet elders een ligplaats wil huren, kan hij mogelijk een haven op eigen grond realiseren voor zijn boot.
Ten slotte heeft verweerder bij de afweging van belangen waar het gaat om de door eiser gestelde financiële schade betekenis mogen toekennen aan het feit dat de mogelijkheid bestaat om hiervoor nadeelcompensatie te ontvangen.
De conclusie is dat verweerder in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van eiser.
Overgangsrecht
11.1
Het overgangsrecht vormt vanwege de korte periode (tot 1 november 2020) ook geen compensatie, aldus eiser. Volgens eiser bestaan voldoende alternatieven waarbij de schade voor hem nihil is en de vermeende verkeersonveiligheid wordt opgelost.
11.2
De rechtbank acht de termijn in het overgangsrecht niet onredelijk kort, ook niet wanneer dit wordt gerelateerd aan de 44 jaar dat eiser zijn boot heeft afgemeerd voor zijn woning. Deze periode is redelijkerwijs lang genoeg om een andere ligplaats te vinden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ontheffing
12.1.
Eiser betoogt dat in het verkeersbesluit geen rekening is gehouden met de mogelijkheid om onder voorwaarden een ontheffing van het ligplaatsverbod te verlenen. Het ontbreken van een ontheffingsmogelijkheid is volgens eiser onevenredig.
12.2.
In artikel 7 van de Svw staat dat het bevoegd gezag ontheffing kan verlenen van een verbod. Het opnemen van een vergelijkbare ontheffingsbepaling in het verkeersbesluit is daarom niet nodig. Dit maakt dat ook geen aanleiding bestaat om een persoonsgebonden beschikking te verlenen, zoals bepleit door eiser.
De beroepsgrond slaagt niet.
Inbreuk eigendom
13.1.
Eiser betoogt dat sprake is van inbreuk op zijn eigendomsrecht. Dit is in strijd met artikel 1, eerste protocol, van het EVRM.
13.2.
Verweerder heeft betwist dat de gronden ter plaatse van de ligplaats in eigendom zijn bij eiser. Volgens verweerder zijn deze gronden eigendom van het waterschap.
Daargelaten de vraag bij wie de gronden in eigendom zijn, overweegt de rechtbank dat het algemeen belang een inbreuk op eigendomsrecht kan rechtvaardigen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het algemeen belang, dat wordt gediend met het verkeersbesluit, is geen aanleiding voor het oordeel dat de daaruit voortvloeiende beperkingen een ontoelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht met zich brengen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep tegen het verkeersbesluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, mr. drs. M.S.T. Belt en mr. H.J.M. Besselink rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Scheepvaartverkeerswet
Artikel 3
“1 Toepassing van de artikelen 4, 11 en 12 kan, behoudens het bepaalde in het tweede lid, slechts geschieden in het belang van:
a. het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer;
b. het instandhouden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
c. het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen;
(…).”
Artikel 4
“1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:
a. het deelnemen aan het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen;
b. verkeerstekens;
c. bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken;
d. verkeersaanwijzingen;
e. (…).
2 De in het eerste lid, onder a, bedoelde regels kunnen slechts inhouden:
a. verplichtingen met betrekking tot:
1°. het varen en het ligplaats nemen met schepen en andere vaartuigen;
(…).”
Artikel 5
“1 Beslissingen met betrekking tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken worden genomen door het bevoegd gezag. Dit gezag draagt zorg voor het aanbrengen of verwijderen van verkeerstekens.
(…).”
Artikel 6
“1 Een verkeersteken dat een gebod of verbod dan wel de opheffing van een gebod of verbod aangeeft, wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven bijzondere omstandigheden, niet aangebracht of verwijderd dan nadat het desbetreffende besluit door de zorg van het bevoegd gezag is bekendgemaakt.
2 Een belanghebbende kan tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid beroep instellen bij de rechtbank.
(…).”
Artikel 7
“1 Van een gebod of verbod, aangegeven met een verkeersteken, kan door het bevoegd gezag, zonodig onder beperkingen, vrijstelling of ontheffing worden verleend. Aan een besluit tot vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt rekening gehouden met het belang of de belangen, ten dienste waarvan het desbetreffende gebod of verbod is gesteld.
(…).”
Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer
Artikel 1
“1 In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Scheepvaartverkeerswet;
b. verkeersbesluit:
1°. een besluit tot het aanbrengen of verwijderen van een verkeersteken dat een gebod of verbod dan wel de opheffing van een gebod of verbod aangeeft;
2°. een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken als bedoeld onder 1°.
2 In dit besluit wordt onder bevoegd gezag mede verstaan degene die de desbetreffende bevoegdheid uitoefent vanwege dat gezag.”
Artikel 5
“De motivering van een verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het besluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 3 van de wet genoemde belangen aan het besluit ten grondslag liggen.”
Artikel 13
“1 Voor scheepvaartwegen waar verkeerstekens die een gebod of een verbod dan wel een aanbeveling of een inlichting bevatten niet doelmatig zijn, kunnen verkeerstekens worden vervangen door bekendmakingen met dezelfde strekking als een verkeersteken.
(…).”
Verkeersbesluit
Artikel 1
1. Het is verboden ligplaats te nemen (ankeren en afmeren) in de vaargeul, zijnde delen van de Buiten-Giessen en de Binnen-Giessen zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kaarten.
2. In dit besluit wordt verstaan onder het begrip vaargeul: een vrij te houden vaarstrook voor een vrije doorvaart van schepen, waarin het verbod tot het ligplaats nemen geldt zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 van dit besluit.
3. Het plaatsen van verkeerstekens ter aanduiding van het in het eerste lid bedoelde verbod is niet doelmatig. Dit besluit wordt tevens aangemerkt als een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken zoals bepaald in het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer artikel 1 lid 1 en artikel 13 lid 1.
4. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing bij daartoe door het waterschap ingerichte wachtplaatsen bij bruggen of sluizen.
Artikel 2 Inwerkingtreding
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Waterschapsblad en treedt in werking op 1 november 2018.
Artikel 3 Overgangsrecht
Vaartuigen die binnen de vrij te houden vaargeul liggen zijn tot 1 november 2020 uitgezonderd van het verbod als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. De ligplaats is aantoonbaar voor langere tijd in gebruik genomen vóór 14 september 2017;
2. de ligplaats is met toestemming van het bestuur van het waterschap ingenomen of de ligplaats is ingenomen in overeenstemming met de Keur Waterschap Rivierenland of bepalingen op grond van de Scheepvaartverkeerswet;
3. het recht op uitzondering volgens dit artikel gaat verloren als het perceel waarlangs het vaartuig is afgemeerd van eigenaar verandert.