ECLI:NL:RBGEL:2019:2075

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6130
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen verrekeningen door de Belastingdienst en verzoek om dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de ontvanger van de Belastingdienst, Landelijk Incasso Centrum. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de mededelingen van de ontvanger met betrekking tot de verrekening van de voorlopige teruggaaf 2017. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen bezwaar en beroep openstaat tegen de beslissingen van de ontvanger tot verrekening. De belastingrechter is niet bevoegd om hierover te oordelen; deze bevoegdheid ligt bij de civiele rechter. Eiser had ook een verzoek ingediend voor een dwangsom, maar de rechtbank oordeelde dat zij ook niet bevoegd was om hierover te beslissen, aangezien dit samenhangt met de niet-ontvankelijk verklaarde verrekeningen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de ontvanger van de Belastingdienst de voorlopige teruggaaf op basis van de Invorderingswet 1990 heeft verrekend. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen deze verrekeningen, maar de rechtbank concludeerde dat de ontvanger terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft eiser ook gewaarschuwd voor het onterecht procederen tegen besluiten waartegen geen rechtsgang openstaat, en heeft het verzoek van verweerder om eiser in de proceskosten te veroordelen afgewezen, omdat dit onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de zaak ongegrond verklaard en zich voor het overige onbevoegd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/6130

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 mei 2019

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, Landelijk Incasso Centrum, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft de voorlopige teruggaaf 2017 van eiser verrekend.
Eiser heeft bij brief met dagtekening 8 november 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen de verrekeningen inzake de voorlopige teruggaaf 2017.
Eiser heeft bij brief met dagtekening 2 oktober 2018 een ingebrekestelling gestuurd naar de Belastingdienst.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar wordt ook aangegeven dat een dwangsom niet zal worden toegekend omdat deze regeling op grond van artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 niet van toepassing is op de inning van belastingen.
Eiser heeft bij brief van 8 november 2018, ontvangen door de rechtbank op 9 november 2018, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 1 november 2018. Omdat eiser voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht is bij hem terecht geen griffierecht in rekening gebracht.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .
Overwegingen
Geschil
1. In beroep is in geschil of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de verrekeningen voorlopige teruggaaf 2017. Ook is in geschil of eiser vanwege de niet tijdige afhandeling van zijn bezwaar tegen de verrekening recht heeft op een dwangsom. Tot slot heeft eiser beroepsgronden ingediend ten aanzien het afwijzen van uitstel van betaling en de verschuldigdheid van een boete en heeft verweerder om een proceskostenveroordeling van eiser verzocht.
Beoordeling van het geschil
2. Eiser komt op tegen de door verweerder toegepaste verrekeningen. Tegen de toegepaste verrekeningen staat geen bezwaar en beroep open. De belastingrechter is hierover niet bevoegd een oordeel te geven. Alleen de civiele rechter mag hierover oordelen. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is op dit punt ongegrond. De rechtbank zal dit oordeel hierna toelichten.
3. Volgens artikel 8:1, eerste lid van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In de artikelen 8:2 tot en met 8:6 van de Awb is geregeld waartegen geen beroep bij de rechtbank ingesteld kan worden. De mededeling verrekening is geen beslissing waartegen beroep openstaat bij de bestuursrechter. In artikel 8:5, eerste lid van de Awb is immers bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort. In bijlage 2 bij de Awb inzake de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (de zogenoemde negatieve lijst) wordt onder meer de Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a, genoemd. Dat betekent dat ingevolge de Awb alleen tegen beslissingen op grond van de artikelen 30, 49 en 62a van de Invorderingswet 1990 beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld. Een beslissing over het verrekenen van uit te betalen en te innen bedragen wordt genomen door de ontvanger van de Belastingdienst op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990. Ter zake van een zodanig besluit is de bestuursrechter dus niet bevoegd. Met betrekking tot de verrekeningen kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld (zie artikel 8:71 van de Awb).
4. Voor de beoordeling van de afwijzing van de dwangsom geldt het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1797). Daaruit volgt dat bij een beroep inzake een dwangsombeschikking de rechter bevoegd is die ook bevoegd is het beroep inzake het onderliggende besluit te behandelen. Daarbij is geoordeeld dat de proceseconomie ermee gediend is dat dezelfde rechter kennis kan nemen van beide geschillen. Omdat de bestuursrechter niet bevoegd is om het besluit van de ontvanger tot verrekening te behandelen, is de bestuursrechter dus ook niet bevoegd om het verzoek om een dwangsom te behandelen dat hiermee samenhangt. Die bevoegdheid ligt bij de burgerlijke rechter. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op zaken die de Invorderingswet 1990 betreffen, zoals de verrekening door de ontvanger. De rechtbank is dus niet bevoegd om te oordelen over de afwijzing van de dwangsom.
5. Eiser heeft in zijn beroep ook opmerkingen gemaakt over het afwijzen van zijn verzoek om uitstel van betaling van 29 september 2017. Daarbij heeft hij om een boete verzocht in verband met het niet verlenen van uitstel van betaling. De rechtbank is niet bevoegd hierover te oordelen en licht dat hierna toe.
6. Invordering van belastingen door de ontvanger gebeurt met toepassing van de Invorderingswet 1990. Alleen bepaalde beslissingen van de ontvanger worden in de Invorderingswet 1990 aangemerkt als voor bezwaar vatbaar. Een beslissing van de ontvanger op een verzoek om uitstel van betaling, is niet als zodanig aangemerkt. Er staat daarom daartegen geen beroep open bij de belastingrechter. Ook staat daartegen geen beroep open bij de bestuursrechter, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Awb en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb). Aangezien tegen de beslissing op het verzoek om uitstel geen beroep openstaat bij de (fiscale) bestuursrechter, is de bestuursrechter op dit punt onbevoegd. Of eiser bezwaar heeft ingediend tegen de afwijzing van de het verzoek om uitstel van betaling van 29 september 2018 kan daarom in het midden blijven. Ook op dit punt geldt dat eiser bij de burgerlijke rechter moet zijn voor een oordeel op de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van betaling en de door hem verzochte boete.
7. Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond te worden verklaard.
8. De rechtbank verklaart zich voor het overige onbevoegd.
9. Verweerder heeft verzocht om een veroordeling van eiser in de kosten van de procedure. Uit artikel 8:75 van de Awb volgt dat een eiser slechts in de kosten kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is sprake als verwijtbaar onnodig wordt geprocedeerd bijvoorbeeld om financiële gevolgen uit te stellen.
10. Hoewel de rechtbank wel de indruk heeft gekregen dat eiser veel en onnodig procedeert bij de bestuursrechter, terwijl daar geen rechtsgang voor openstaat, is het verzoek van verweerder onvoldoende concreet onderbouwd. Met name het aantal zaken waar het om gaat, is niet uitgewerkt. De rechtbank heeft geen inzicht in het aantal zaken. De verklaring van verweerder ter zitting is onvoldoende, mede in het licht van het niet verschijnen van eiser ter zitting. Bovendien heeft eiser geschreven dat de beslissingen voor hem verwarrend en tegenstrijdig zijn.
11. De rechtbank zal dus nu geen kostenvergoeding ten laste van eiser toewijzen. Maar de rechtbank waarschuwt eiser wel dat dit in een latere zaak anders kan worden. Doordat hij steeds beroep instelt tegen verrekeningsbesluiten waartegen geen bezwaar en beroep openstaat, belast hij de Belastingdienst en de rechtbank onnodig en dit kan niet zo doorgaan.
12. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 1 november 2018 ongegrond;
  • verklaart zich voor het overige onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 mei 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.