ECLI:NL:RBGEL:2019:1983

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
NL19.1345 vonnis in het incident
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende zekerheidstelling proceskosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Gelderland, is op 16 april 2019 een vonnis in het incident gewezen. De zaak betreft een vordering van LH Packaging B.V. tegen Hebei Barrier Packaging Materials Co. Ltd. LH vordert dat de rechtbank Hebei zal veroordelen tot het stellen van zekerheid voor haar proceskosten, welke zijn begroot op € 23.770,00. Hebei heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat Hebei gehouden is tot zekerheidstelling, en dat de hoogte van de te stellen zekerheid is gebaseerd op een bedrag van € 4.030,00 aan griffierecht, € 2.402,00 per salarispunt voor rechtsbijstand, en een nasalaris van € 328,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat er waarschijnlijk nog twee salarispunten aan werkzaamheden nodig zullen zijn in de hoofdzaak, en dat de kosten van een eventueel deskundigenbericht op dit moment niet kunnen worden begroot, gezien de onzekerheid over de noodzaak en de hoogte van deze kosten.

De rechtbank heeft uiteindelijk de hoogte van de zekerheid vastgesteld op € 14.509,00, en bepaald dat deze zekerheid moet worden gesteld door middel van een onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank. De rechtbank heeft de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden tot de uitspraak in de hoofdzaak. Tevens is bepaald dat LH uiterlijk op 28 mei 2019 een verweerschrift kan indienen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.J. Meijer.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL19.1345
Vonnis in incident van 16 april 2019
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
HEBEI BARRIER PACKAGING MATERIALS CO. LTD.,
gevestigd te Dongguang, Hebei, China,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident, hierna te noemen: Hebei,
advocaat R. Meijer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LH PACKAGING B.V.,
gevestigd te Groesbeek (Berg en Dal),
verweerster in de hoofdzaak,
eiseres in het incident, hierna te noemen: LH,
advocaat K.M. Kole te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten
- het verweerschrift in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
LH vordert dat dat de rechtbank Hebei op de voet van art. 224 Rv zal veroordelen voor een bedrag van € 23.770,00, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zekerheid te stellen voor haar proceskosten. Hebei voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Niet in geschil is dat Hebei gehouden is tot zekerheidstelling en evenmin dat bij het bepalen van de hoogte van de te stellen zekerheid uitgangspunt is dat een bedrag van € 4.030,00 aan griffierecht verschuldigd is, dat de kosten van rechtsbijstand in de hoofdzaak zullen worden begroot op basis van een liquidatietarief volgens tariefgroep VI, ad € 2.402,00 per punt en voorts dat aan nasalaris een bedrag van € 328,00 dient te worden begroot. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoeveel salarispunten moeten worden begroot en of een bedrag aan deskundigenkosten voor begroting in aanmerking komt. In dit verband is het volgende van belang.
2.3.
In de hoofdzaak vordert Hebei kort gezegd betaling voor geleverde folie. LH heeft een tegenvordering aangekondigd uit hoofde van non-conformiteit van deze folie. In de rede ligt daarom thans te veronderstellen dat instructie zal zijn aangewezen voordat eindvonnis gewezen zal kunnen worden. Tegen deze achtergrond dient, voorshands oordelend, ermee gerekend te worden dat in de hoofdzaak, naast salarispunten voor de indiening van een verweerschrift en het bijwonen van de mondelinge behandeling, aan de zijde van LH nog twee salarispunten aan werkzaamheden nodig zullen zijn.
2.4.
LH werpt op zichzelf terecht op dat zij waarschijnlijk met de betaling van het voorschot op de kosten van een eventueel deskundigenbericht naar de kwaliteit van de folie zal worden belast en een eventuele veroordeling van Hebei in de proceskosten van Hebei daarom waarschijnlijk ook deze kosten zal omvatten. Thans is echter zodanig onzeker dat voorlichting door een deskundige nodig zal zijn en ook welke kosten daarmee dan zullen zijn gemoeid, dat de rechtbank hiervoor nu geen kosten zal begroten.
2.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bedrag waarvoor zekerheid gesteld dient te worden vaststellen op € 14.509,00 (4 × € 2.402,00 + € 4.030,00 + € 328,00 + € 543,00 ter zake van de eventueel aan de zijde van LH te liquideren kosten van dit incident).
2.6.
Met zekerheid door middel van storting van het bedrag op de derdengeldrekening van het kantoor van de advocaat van Hebei hoeft LH geen genoegen te nemen. Betwijfeld kan worden of LH zich zonder moeite zal kunnen verhalen op een daar gedeponeerd bedrag, ook omdat niet zeker is dat dit bedrag daar ten tijde van de eventuele executie van een eventuele kostenveroordeling nog gedeponeerd zal zijn. De zekerheid zal gesteld dienen te worden door middel van een gebruikelijke onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden.
2.7.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
veroordeelt Hebei tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten tot een bedrag van € 14.509,00 uiterlijk op 14 mei 2019, door middel van een gebruikelijke onherroepelijke bankgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat LH uiterlijk op 28 mei 2019 een verweerschrift kan indienen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.