ECLI:NL:RBGEL:2019:4450

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.1345
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de eiseres wegens het niet tijdig stellen van zekerheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Gelderland op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaak tussen HEBEI BARRIER PACKAGING MATERIALS CO. LTD. en LH PACKAGING B.V. Eiseres, HEBEI, werd eerder veroordeeld om zekerheid te stellen voor de proceskosten van de verweerster, LH. Ondanks twee keer uitstel, heeft HEBEI niet tijdig de vereiste zekerheid gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reëel zicht was op het stellen van zekerheid en heeft het verzoek om verder uitstel afgewezen. Hierdoor werd HEBEI niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, conform artikel 616 lid 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tevens is HEBEI veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van LH zijn begroot op € 4.573,00. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige zekerheidstelling in civiele procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL19.1345
Vonnis van 31 juli 2019
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
HEBEI BARRIER PACKAGING MATERIALS CO. LTD.,
gevestigd te Dongguang, Hebei China,
eiseres, hierna te noemen: Hebei,
advocaat mr. R. Meijer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LH PACKAGING B.V.,
gevestigd te Groesbeek (Berg en Dal),
verweerster, hierna te noemen: LH,
advocaat mr. K.M. Kole te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 16 april 2019
- de akte van Hebei van 13 mei 2019
- het bericht van LH van 14 mei 2019
- het bericht van de rechtbank van 16 mei 2019
- het bericht van Hebei van 11 juni 2019
- de berichten van partijen van 12 juni 2019
- de berichten van partijen van 26 juni 2019
- het bericht van de rechtbank van 5 juli 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 16 april 2019 heeft de rechtbank Hebei veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten van LH, zoals LH in het incident had gevorderd. De daarvoor aan Hebei gegunde termijn is op haar verzoek twee keer verlengd, laatstelijk tot en met 25 juni 2019.
2.2.
Op 26 juni 2019 heeft Hebei opnieuw om uitstel verzocht. Dit verzoek bevat de volgende toelichting:
Cliënte heeft eerder bericht dat zij bezig was een bankrekening te openen bij de Shanghai branche van Rabobank. De bankgarantie ter waarde van EUR 14.509,00 zou door Rabobank worden afgegeven na storting van dit bedrag op de nieuw geopende rekening bij de Shanghai branche. Na dit bericht is het om voor mij thans onduidelijke redenen niet gelukt wederom contact te leggen met cliënte in China. Om deze reden is het mij op dit moment niet bekend wat de huidige status is van de bankgarantie.
In het licht van voorgaande verzoek ik daarom ten behoeve van cliënte een nader uitstel om opheldering te krijgen bij cliënte over de bankgarantie. Daarbij komt het mij dienstig voor om een wat langere termijn te hanteren van 4 weken. Dit om te voorkomen dat ik uw rechtbank wederom moet benaderen met een verzoek om uitstel.
2.3.
LH heeft zich tegen verder uitstel verzet en de rechtbank verzocht Hebei niet ontvankelijk te verklaren in deze procedure en te veroordelen in de kosten van het incident.
2.4.
Op 5 juli 2019 heeft de rechtbank het derde uitstelverzoek van Hebei afgewezen met de volgende motivering:
Uit de gronden van het uitstelverzoek blijkt dat geen reëel zicht bestaat op het stellen van zekerheid. Bij deze stand van zaken bestaat onvoldoende aanleiding nog langer uitstel te verlenen.

3.De beoordeling

3.1.
Hebei heeft niet tijdig zekerheid gesteld. Dit leidt op de voet van art. 616 lid 3 aanhef en onder a Rv ertoe dat haar recht op voortprocederen in de hoofdzaak is vervallen. Hebei zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
3.2.
Hebei zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (in de hoofdzaak en het incident) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LH worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
543,00(1,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 4.573,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart Hebei niet-ontvankelijk in haar vordering,
4.2.
veroordeelt Hebei in de proceskosten, aan de zijde van LH tot op heden begroot op € 4.573,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.