ECLI:NL:RBGEL:2019:1844

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3046
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM-heffing en hoorplicht in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is het beroep van eiser tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond verklaard. Eiser had op 22 december 2017 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) voor een BMW 1-serie-114d, waarbij hij de afschrijving had bepaald aan de hand van een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde van de auto was vastgesteld op € 2.294, na aftrek van schade. Eiser verzocht om een teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting, maar de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. Eiser was niet verschenen op de hoorzitting en had zijn gemachtigde laten weten niet te komen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur voldoende had gedaan om aan de hoorplicht te voldoen.

De rechtbank behandelde ook de vraag of de BPM te hoog was vastgesteld. Eiser stelde dat de BPM moest worden verminderd op basis van het BTW-marge aspect, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiser lag. Eiser had niet aangetoond dat hij teveel BPM had betaald. De rechtbank volgde de redenering van de inspecteur dat de taxateur rekening had gehouden met het BTW-marge aspect bij de taxatie. Eiser had ook verzocht om een vermindering van de BPM op basis van vergelijking met een ex-rental auto, maar de rechtbank oordeelde dat een auto zonder verhuurverleden niet vergeleken kon worden met een ex-rental auto. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een vermindering van de BPM en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/3046
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2019

in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 mei 2018 waarbij het bezwaar van eiser tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019.
Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft van gemachtigde van eiser vlak voor de zitting een pleitnota ontvangen. Deze pleitnota is door de rechtbank geweigerd, omdat namens eiser niemand aanwezig was en er dan dus ook niet gepleit kan worden. De pleitnota is na de zitting teruggestuurd.
Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 22 december 2017 aangifte BPM gedaan voor een BMW 1-serie-114d. Bij de aangifte is er voor gekozen de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport. Bij het rapport bevinden zich gegevens van referentievoertuigen en een schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde van de auto is berekend op € 2.294. Deze is berekend op basis vergelijking met de referentieauto’s, waarbij de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gesteld op € 8.650. Hierop is aan schade een bedrag van € 6.356 in mindering gebracht. Op basis van de aangifte heeft eiser een bedrag van € 359 aan BPM voldaan op 29 december 2017.
2. In geschil is de vraag of in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden. Inhoudelijk is de hoogte van de BPM in geschil. Eiser heeft verder verzocht om een teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting met rente, een integrale proceskostenvergoeding en teruggaaf van het griffierecht, ook met vergoeding van rente.
Hoorplicht
3. Verweerder heeft eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 maart 2018. Na afloop van een zitting bij Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 heeft verweerder de gemachtigde van eiser gevraagd of hij op die datum bij het hoorgesprek aanwezig zou zijn. Volgens verweerder heeft de gemachtigde toen laten weten dat hij niet meer naar hoorzittingen zou komen omdat het geen zin had. Daarop heeft verweerder gezegd dat de uitnodiging stond en dat er op die datum gewoon gehoord kon worden. Volgens verweerder heeft gemachtigde daarop gezegd dat hij wellicht toch wel of niet zou komen. Verweerder zou dat wel merken. Gemachtigde is niet verschenen bij het hoorgesprek van 20 maart 2018. Daarop heeft verweerder de gang van zaken weergegeven in een brief van 20 maart 2018. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij op basis van de gang van zaken de conclusie trekt dat eiser afziet van het recht te worden gehoord. Daarna heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gezien de hiervoor beschreven gang van zaken voldoende ondernomen om aan zijn hoorplicht te voldoen. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De rechtbank is met verweerder van mening dat de verklaring van de gemachtigde op 15 maart 2018 en het niet verschijnen op het hoorgesprek in dit geval kan worden opgevat als het afzien van het recht te worden gehoord. De hoorplicht is dus niet geschonden.
BTW-marge
5. Eiser heeft aangifte gedaan op basis van een taxatierapport. Eiser heeft gesteld dat de BPM moet worden verminderd omdat rekening moet worden gehouden met het aspect BTW-marge, ook als de waarde van de auto bepaald is op basis van een taxatierapport. Eiser heeft gesteld dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat niet teveel BPM is geheven.
6. Verweerder heeft betwist dat teveel BPM is voldaan door eiser en heeft gesteld dat de bewijslast ter zake op eiser rust. Eiser heeft er zelf voor gekozen aangifte te doen op basis van een taxatierapport. Er moet volgens verweerder worden aangenomen dat de taxateur rekening heeft gehouden met het BTW-marge aspect bij zijn taxatie.
7. Gelet op de omstandigheid dat eiser aangifte heeft gedaan op basis van een taxatierapport, ligt het op zijn weg om de gegevens aan te dragen waaruit kan worden afgeleid dat hij desondanks teveel BPM heeft voldaan Eiser heeft deze gegevens niet aangedragen en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat hij teveel BPM heeft voldaan. De omstandigheid dat in de taxatie ook btw-auto’s zijn gebruikt als referentievoertuig is onvoldoende om aan te nemen dat de waarde te hoog is vastgesteld. Aangenomen moet namelijk worden dat de taxateur van eiser daarmee rekening heeft gehouden.
Ex-rental
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de BPM moet worden verminderd omdat de auto vergeleken moet worden met een ex-rental auto. Verweerder heeft dat betwist.
9. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 19 december 2013, ECLI:NL:XX:2013:178, overwogen dat een referentievoertuig een voertuig is waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig. Dat houdt in dat rekening wordt gehouden met het model, het type en andere kenmerken, zoals de aandrijving of de uitrusting, de ouderdom en de kilometerstand, de staat van onderhoud of het merk.
10. Gelet op dit arrest is de rechtbank van oordeel dat een ingevoerde auto zonder verhuurverleden niet vergeleken kan worden met een binnenlandse auto met een huurverleden. Daarbij is van belang dat de slijtage van een huurauto door het gebruik van steeds wisselende bestuurders anders is dan de slijtage van auto’s zonder huurverleden. Dit wordt ook bevestigd door de lagere waardering in de koerslijst voor ex-huurauto’s. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat ook bij de waardebepaling van een niet ex-rental moet worden uitgegaan van de waarde van een in Nederland aanwezige ex-rental. Voor een standaard ‘ex-rentalkorting’ is geen aanleiding (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4117). Eiser heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de auto een ex-rental auto is.
11. Er is dus geen aanleiding voor een vermindering van de BPM op grond van het feit dat niet is vergeleken met een ex-rental auto.
Overig
12. Gelet op het voorgaande is niet te veel BPM voldaan. Aan de gronden over vergoeding van rente, griffierecht en proceskosten komt de rechtbank daardoor niet toe. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.