ECLI:NL:RBGEL:2019:1844
Rechtbank Gelderland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
BPM-heffing en hoorplicht in belastingzaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is het beroep van eiser tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst ongegrond verklaard. Eiser had op 22 december 2017 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) voor een BMW 1-serie-114d, waarbij hij de afschrijving had bepaald aan de hand van een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde van de auto was vastgesteld op € 2.294, na aftrek van schade. Eiser verzocht om een teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting, maar de rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. Eiser was niet verschenen op de hoorzitting en had zijn gemachtigde laten weten niet te komen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur voldoende had gedaan om aan de hoorplicht te voldoen.
De rechtbank behandelde ook de vraag of de BPM te hoog was vastgesteld. Eiser stelde dat de BPM moest worden verminderd op basis van het BTW-marge aspect, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiser lag. Eiser had niet aangetoond dat hij teveel BPM had betaald. De rechtbank volgde de redenering van de inspecteur dat de taxateur rekening had gehouden met het BTW-marge aspect bij de taxatie. Eiser had ook verzocht om een vermindering van de BPM op basis van vergelijking met een ex-rental auto, maar de rechtbank oordeelde dat een auto zonder verhuurverleden niet vergeleken kon worden met een ex-rental auto. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een vermindering van de BPM en verklaarde het beroep ongegrond.