ECLI:NL:RBGEL:2019:1842

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2010
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM-heffing en hoorplicht in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, over de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Eiser had op 8 augustus 2017 aangifte BPM gedaan voor een Volkswagen Golf, waarbij hij de afschrijving had bepaald aan de hand van een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde van de auto was vastgesteld op € 7.280, na aftrek van schade. De inspecteur had het bezwaar van eiser tegen de BPM-aanslag ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging.

Tijdens de zitting op 12 april 2019 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had een pleitnota ingediend die door de rechtbank werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de inspecteur voldoende gelegenheid had geboden voor een hoorgesprek, maar eiser daarvan geen gebruik had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet in gebreke was gebleven en dat de hoogte van de BPM correct was vastgesteld.

Eiser had ook verzocht om teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting, rente, proceskostenvergoeding en teruggaaf van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor een vermindering van de BPM, omdat eiser niet had aangetoond dat hij teveel BPM had voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/2010
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2019

in de zaak tussen

[X], wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 maart 2018 waarbij het bezwaar van eiser tegen de voldoening van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019.
Eiser is niet verschenen. De rechtbank heeft van gemachtigde van eiser vlak voor de zitting een pleitnota ontvangen. Deze pleitnota is door de rechtbank geweigerd omdat niet kan worden gepleit zonder aanwezig te zijn. De pleitnota is na de zitting teruggestuurd.
Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 augustus 2017 aangifte BPM gedaan voor een Volkswagen Golf. Bij de aangifte is er voor gekozen de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport. Bij het rapport bevinden zich gegevens van referentievoertuigen en een schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde van de auto is berekend op € 7.280. Deze is berekend op basis vergelijking met de referentieauto’s, waarbij de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gesteld op € 18.530. Hierop is aan schade een bedrag van € 11.250 in mindering gebracht. Op basis van de aangifte heeft eiser een bedrag van € 1.337 aan BPM voldaan op 11 augustus 2017.
2. In geschil is de vraag of in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden. Inhoudelijk is de hoogte van de BPM in geschil. Eiser heeft verder verzocht om een teruggaaf van onverschuldigd betaalde belasting met rente, een integrale proceskostenvergoeding en teruggaaf van het griffierecht, ook met vergoeding van rente.
Vooraf
3. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat [X] belanghebbende is en dat zijn gemachtigde ook een machtiging van hem heeft gekregen om bezwaar en beroep in te stellen. De rechtbank gaat dus uit van het beroep op naam van [X] en van een geldige machtiging.
Hoorplicht
4. Verweerder heeft eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 13 februari 2018. Daarbij zou onder andere het onderhavige bezwaarschrift worden besproken. Bij brief van 25 januari 2018 heeft verweerder ook een uitnodiging verstuurd voor 12 februari 2018. Na telefonisch contact met de gemachtigde op 8 februari 2018, heeft verweerder bij brief van 12 februari 2018 een nieuwe uitnodiging gestuurd voor een hoorgesprek op 19 februari 2018.
5. Naar de rechtbank begrijpt hebben de wijzigingen van de hoordata ermee te maken dat oorspronkelijk ook zaken van een andere belastingplichtige, de heer [B] (hierna: [B] ), gepland stonden. De gemachtigde heeft verzocht die niet op de geplande datum (toen nog 12 februari 2018) te behandelen. Op 19 februari 2018 is [B] - samen met de gemachtigde van eiser - verschenen, maar hij wenste niet gehoord te worden. [B] verklaarde volgens verweerder op dat moment dat hij de volmacht van de gemachtigde heeft beperkt en dat er geen hoorgesprekken mogen worden gevoerd zonder dat [B] daarbij aanwezig is. Uit de brief van verweerder van 22 februari 2018 volgt dat gemachtigde op 19 februari heeft gezegd dat hij niet gehoord wilde worden in zaken betreffende [B] of [C] en ook niet in de andere zaken. Verweerder heeft daaruit de conclusie getrokken dat eiser heeft afgezien van het horen. Daarna heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende ondernomen om aan zijn hoorplicht te voldoen. [B] is geen partij en geen gemachtigde in deze zaak. Een beperking van de machtiging van de gemachtigde volgt niet uit de stukken in het dossier. Uit niets volgt zelfs dat eiser ermee heeft ingestemd dat zijn dossier in aanwezigheid van [B] wordt besproken, laat staan dat hij dit als voorwaarde zou hebben gesteld. Verweerder heeft eiser voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Hij heeft van die gelegenheid klaarblijkelijk geen gebruik willen maken. De hoorplicht is dus niet geschonden.
BTW-marge
7. Eiser heeft aangifte gedaan op basis van een taxatierapport. Eiser heeft gesteld dat de BPM moet worden verminderd omdat rekening moet worden gehouden met het aspect BTW-marge, ook als de waarde van de auto bepaald is op basis van een taxatierapport. Eiser heeft gesteld dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat er niet teveel BPM is geheven.
8. Verweerder heeft betwist dat teveel BPM is voldaan door eiser en heeft gesteld dat de bewijslast ter zake op eiser rust. Eiser heeft er zelf voor gekozen aangifte te doen op basis van een taxatierapport. Er moet volgens verweerder worden aangenomen dat de taxateur rekening heeft gehouden met het aspect BTW-marge bij zijn taxatie.
9. Gelet op de omstandigheid dat eiser aangifte heeft gedaan op basis van een taxatierapport, ligt het op zijn weg om de gegevens aan te dragen waaruit kan worden afgeleid dat hij desondanks teveel BPM heeft voldaan Eiser heeft deze gegevens niet aangedragen en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat hij teveel BPM heeft voldaan. De omstandigheid dat in de taxatie ook btw-auto’s zijn gebruikt als referentievoertuig is onvoldoende om aan te nemen dat de waarde te hoog is vastgesteld. Aangenomen moet namelijk worden dat de taxateur van eiser daarmee rekening heeft gehouden.
Ex-rental
10. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de BPM moet worden verminderd omdat de auto vergeleken moet worden met een ex-rental auto. Verweerder heeft dat betwist.
11. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 19 december 2013, ECLI:NL:XX:2013:178, overwogen dat een referentievoertuig een voertuig is waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig. Dat houdt in dat rekening wordt gehouden met het model, het type en andere kenmerken, zoals de aandrijving of de uitrusting, de ouderdom en de kilometerstand, de staat van onderhoud of het merk.
12. Gelet op dit arrest is de rechtbank van oordeel dat een ingevoerde auto zonder verhuurverleden niet vergeleken kan worden met een binnenlandse auto met een huurverleden. Daarbij is van belang dat de slijtage van een huurauto door het gebruik van steeds wisselende bestuurders anders is dan de slijtage van auto’s zonder huurverleden. Dit wordt ook bevestigd door de lagere waardering in de koerslijst voor ex-huurauto’s. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat ook bij de waardebepaling van een niet ex-rental moet worden uitgegaan van de waarde van een in Nederland aanwezige ex-rental. Voor een standaard ‘ex-rentalkorting’ is geen aanleiding (vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4117). Eiser heeft niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de auto een ex-rental auto is.
13. Er is dus geen aanleiding voor een vermindering van de BPM op grond van het feit dat niet is vergeleken met een ex-rental auto.
Overig
14. Gelet op het voorgaande is niet te veel BPM voldaan. Aan de gronden over vergoeding van rente, griffierecht en proceskosten komt de rechtbank daardoor niet toe. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.