In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Zeker Zorg en de stichting Zorgkantoor Menzis. Zeker Zorg, een zorgaanbieder, vorderde betaling van zorgkosten die zij had gedeclareerd voor 66 cliënten die onder de Wet Langdurige Zorg (WLZ) vallen. Zorgkantoor Menzis had een bedrag van € 3.532.033,38 aan zorgkosten gedeclareerd, waarvan € 2.321.881,00 was betaald. Het resterende bedrag van € 1.210.152,38 was niet betaald, omdat Zorgkantoor Menzis twijfels had over de geleverde zorg. Na een materiële controle concludeerde Zorgkantoor Menzis dat Zeker Zorg niet de juiste zorg had geleverd en stelde het zorgkantoor Zeker Zorg aansprakelijk voor een schade van € 993.820,34 wegens wanprestatie.
Zeker Zorg vorderde in kort geding een voorschot op de zorgkosten en verzocht om de betaling van de nog openstaande declaraties te hervatten. Zorgkantoor Menzis voerde verweer en stelde dat Zeker Zorg slechts één onderdeel van de zorg had geleverd, terwijl zij een volledig pakket had gedeclareerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat Zorgkantoor Menzis voldoende aannemelijk had gemaakt dat de geleverde zorg niet voldeed aan de verwachtingen die onder de WLZ en de zorgovereenkomst waren gesteld. De rechter wees de vordering van Zeker Zorg tot betaling van een voorschot af, maar oordeelde dat Zorgkantoor Menzis de betalingen voor de zorg die vanaf 1 januari 2019 was geleverd, diende te hervatten.
De rechter bepaalde dat Zorgkantoor Menzis de door Zeker Zorg ingediende declaraties voor verleende zorg vanaf 1 januari 2019 moest vergoeden, mits deze onderbouwd waren met de juiste documentatie. Tevens werd Zorgkantoor Menzis verboden om eventuele vorderingen uit onverschuldigde betaling te verrekenen met de nieuwe declaraties totdat de hoogte van de vorderingen definitief was vastgesteld. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.