7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering inclusief de voorwaarde van begeleid/beschermd wonen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen Samsung telefoon wordt onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte in – sterk – verminderde mate toerekeningsvatbaar is te achten. Zij heeft voorts verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen dan dat is geëist met een groot deel daarvan voorwaardelijk. Verdachte heeft aangegeven dat hij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zal naleven.
Wat betreft het beslag heeft de verdediging verzocht de Samsung telefoon aan verdachte terug te geven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 11 februari 2019;
- een voorlichtingsrapportage van reclassering Novadic Kentron, gedateerd 26 oktober 2018;
- een psychologisch rapport van drs. [naam 2] , forensisch GZ-psycholoog, gedateerd 3 oktober 2018.
Verdachte heeft via een chatsite contact gehad met een 14-jarig meisje en haar vervolgens bewogen tot het maken van een afspraak. Tijdens deze ontmoeting in een bos bij een camping heeft hij haar borsten met een vibrator betast, heeft hij de vibrator in haar vagina gebracht en heeft hij haar gevingerd. Zij heeft vervolgens zijn penis afgetrokken, aan zijn penis gelikt en hem gepijpt.
De handelingen kunnen worden aangemerkt als volwassen seksuele contacten, waar het slachtoffer nog niet aan toe was.
Het aanzienlijke leeftijdsverschil (verdachte was ten tijde van het delict 53 jaar) heeft hem er niet van weerhouden misbruik te maken van de kwetsbare positie waarin het slachtoffer zich op dat moment bevond. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en zij niet geacht kunnen worden om zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact als het onderhavige voldoende te kunnen inschatten.
Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een minderjarig meisje. Dat zij nog altijd de gevolgen van de traumatische gebeurtenis ondervindt, blijkt uit de ter terechtzitting door haar moeder voorgelezen slachtofferverklaring en het feit dat het slachtoffer nog steeds EMDR-therapie ondergaat, waarin zij maar langzaam vorderingen maakt. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit ook in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproept.
Daarnaast heeft de verdachte een grote hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit gehad. Het betreft onder meer afbeeldingen van nog heel jonge slachtoffers, die soms ingrijpende seksuele handelingen verrichten of moeten ondergaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die worden geslachtofferd ten behoeve van de productie van kinderpornografie nog jarenlang, zo niet hun verdere leven, psychische en lichamelijke gevolgen ondervinden van het seksueel misbruik en de daarmee gepaard gaande vernederingen. De strekking van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is het tegengaan van seksueel misbruik en exploitatie van kinderen. Centraal hierin staat de bescherming van de (afgebeelde) jeugdigen. Gelet op de misbruik van kinderen moeten niet alleen de productie en handel ervan, maar ook het bezit van kinderporno krachtig worden bestreden. De vraag naar en het bezit van kinderpornografie draagt immers bij aan de productie ervan en daarmee dus ook aan het misbruik van die kinderen. Ook blijven beelden vaak jarenlang circuleren op het internet, waardoor de slachtoffers lange tijd nadien nog met het misbruik kunnen worden geconfronteerd.
Blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van verdachte is verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van dit soort of andersoortige feiten, maar niet in de vijf jaren voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten.
Uit het psychologisch rapport komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van een autisme spectrum stoornis (ernstniveau 2, hetgeen substantiële zorg vereist) en een ongespecificeerde aandachtstekortstoornis. De gestelde diagnoses zijn structureel aanwezig, dus ook ten tijde van het hem tenlastegelegde, en hebben zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Het recidiverisico wordt op de korte termijn als matig ingeschat en op de lange termijn matig tot hoog. Gelet op de ernst van de autisme spectrum problematiek, wordt geadviseerd het tenlastegelegde (sterk) verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ter voorkoming van recidive wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een lange proeftijd en als bijzondere voorwaarden een ambulante behandelverplichting, toezicht op gegevensdragers en openheid over (nieuwe) contacten en behoefte aan relaties en seksuele contacten.
Uit het reclasseringsrapport volgt eveneens dat betrokkene een fors autismespectrumstoornis heeft en dat al zijn gedrag moet worden gezien in het licht van deze stoornis. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een locatiegebod met elektronisch toezicht, het vermijden van contact met minderjarigen, het vermijden van kinderporno en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank neemt de adviezen over en maakt deze tot de hare.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat enkel een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden opleggen. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank bepalen dat hiervan een deel, te weten 14 maanden, voorwaardelijk is. De rechtbank houdt daarmee, meer dan officier van justitie, rekening met de omstandigheid dat verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar is. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals is geadviseerd door de reclassering. De proeftijd zal op 5 jaren worden gesteld. Verdachte heeft hiermee een flinke stok achter de deur om niet meer in de fout te gaan.
De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht komt in mindering op de gevangenisstraf.
Ten aanzien van het beslag:
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven Samsung mobiele telefoon, met behulp waarvan het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich, vertegenwoordigd door haar moeder [naam 3] als wettelijk vertegenwoordiger, in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.690,18, bestaande uit € 2.622,06 aan materiële schade, € 2.000,- aan immateriële schade en € 68,12 aan proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 4.690,18 toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade het volgende aangevoerd. De reiskosten van Epe naar huis zijn onvoldoende onderbouwd en moeten worden afgewezen. Het causaal verband tussen het feit en de therapie staat niet vast, waardoor de therapiekosten en de reiskosten naar de behandelaar in Duiven en naar de osteopathie in Elst moeten worden afgewezen. Ook het causaal verband tussen het feit en de gemaakt reiskosten (en bijbehorende parkeerkosten) naar het Gelre ziekenhuis staat niet vast en moeten worden afgewezen. De toekomstige therapiekosten en reiskosten moeten niet-ontvankelijk worden verklaard omdat zij op de toekomst zien. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is verzocht de vordering te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Ter terechtzitting is aangevoerd dat de kleding die [slachtoffer] aan had op de dag van het bewezenverklaarde feit in beslag is genomen voor forensisch onderzoek. De rechtbank vindt deze kosten voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van € 60,- toewijzen.
- Therapiekosten [naam 6]
Uit de brief van 29 januari 2019 van [naam 4] , integratief jongerentherapeut van [naam 6] volgt dat er op 21 augustus 2018 een nieuwe hulpvraag naar voren is gekomen aan de hand waarvan een behandeltraject is gestart (een eerder traject was reeds afgerond). Op de datum van het schrijven hebben er twaalf sessies plaatsgevonden voor de verwerking van het seksueel misbruik. Verder blijkt uit de brief dat op basis van het verloop aannemelijk is te verwachten dat er minimaal vijftien vervolgsessies nodig zijn voor verwerking, doorwerking en om terugval op latere leeftijd te voorkomen. Ter terechtzitting is aangevoerd dat [slachtoffer] al bekend was bij de therapeut van [naam 6] . Vanwege de ontstane vertrouwensband is de therapie bij deze therapeut opgepakt. Voorts is aangevoerd dat [slachtoffer] tijdens de therapie vooral aan de slag is gegaan met EMDR en dat er verder wordt gesproken over het voelen en denken door [slachtoffer] . Met de EMDR is [slachtoffer] nog steeds bezig met het wandelen in het bos. Er is nog niet toegekomen aan de ontuchtige handelingen zelf en de plek waar die hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de therapie noodzakelijk is voor de verwerking van het feit. Gelet hierop acht de rechtbank het causale verband tussen het bewezenverklaarde feit en therapiekosten van [naam 6] aanwezig. De rechtbank zal de gemaakte therapiekosten ad € 994,- toewijzen. De rechtbank vindt voorts voldoende aannemelijk en onderbouwd dat [slachtoffer] in de toekomst nog 14 therapiesessies zal moeten volgen voor de verwerking van het feit. Toekomstige schade is toewijsbaar op grond van artikel 6:105 Burgerlijk Wetboek. Na afweging van goede en kwade kansen zal de rechtbank het gevorderde bedrag aan toekomstige therapiekosten ad € 686,- toewijzen.
- Therapiekosten osteopaat
Ter terechtzitting is door de benadeelde partij aangevoerd dat [slachtoffer] een verwijzing heeft gehad naar de osteopaat in verband met motoriekklachten, welke zijn ontstaan door het bewezenverklaarde feit. Mede gelet op de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring, is de rechtbank van oordeel dat de motoriekklachten zijn ontstaan als gevolg van het bewezenverklaarde. De rechtbank acht het causale verband tussen het bewezenverklaarde feit en de therapiekosten voor de osteopaat dan ook aanwezig. De kosten voor de osteopaat ad € 84,- zullen dan ook worden toegewezen.
- Reiskosten naar de therapeuten
Nu het causale verband tussen het bewezenverklaarde feit en de (toekomstige) therapiekosten aanwezig is geacht, zullen de reiskosten naar de therapeuten eveneens worden toegewezen. Na afweging van goede en kwade kansen zal de rechtbank ook het gevorderde bedrag aan toekomstige reiskosten naar de therapeut van [naam 6] toewijzen.
- Reiskosten van de camping in Epe naar huis
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij aangevoerd dat [slachtoffer] na het bewezenverklaarde feit niet meer durfde te douchen op de camping waar zij verbleven. Zij moesten naar huis rijden zodat [slachtoffer] zich kon douchen. De rechtbank vindt deze kosten voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
- Reiskosten en parkeerkosten Gelre ziekenhuis
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij aangevoerd dat de reiskosten naar en de parkeerkosten bij het Gelre ziekenhuis te maken hebben met het onderzoek naar hepatitis B en het prikken van bloed. De rechtbank vindt deze kosten voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
- Totale reiskosten en parkeerkosten
De reeds gemaakte toegewezen reiskosten komen neer op een totaalbedrag van € 471,12. De toekomstige toegewezen reiskosten voor de therapie komen neer op een totaalbedrag van € 294,84. De toegewezen parkeerkosten komt neer op een totaalbedrag van € 6,50.
De gevorderde materiële kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking en zullen worden toegewezen. Het totale toe te wijzen bedrag aan materiële schade komt neer op € 2.596,16. Dit bestaat uit een bedrag van € 1.615,32 aan reeds gemaakte kosten en een bedrag van € 980,84 aan toekomstige schade.
Verdachte is verplicht over de materiële schade de wettelijke rente te betalen. In verband met de hoeveelheid kleine schadeposten waaruit dit bedrag is opgebouwd, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente (schattenderwijs) bepalen op een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden:
Ten aanzien van de reeds gemaakte materiële kosten ad € 1.615,32 zal de datum worden bepaald op 17 november 2018 (de periode van 4 augustus 2018 tot 1 maart 2019).
Ten aanzien van de toekomstige materiële kosten ad € 980,84 zal de datum worden bepaald op 1 november 2019 (de periode van 1 maart 2019 tot 1 juli 2020).
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de vordering ad € 2.000,- toewijzen. De rechtbank ziet – gelet op de diepgaande gevolgen die het bewezenverklaarde feit voor [slachtoffer] heeft gehad – geen aanleiding om dit bedrag te verlagen, zoals is verzocht door de verdediging.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 4 augustus 2018.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding. Het gaat om reiskosten naar de advocaat, naar het openbaar ministerie en naar de rechtbank ter hoogte van € 68,12.
Onder de materiële schadevergoeding zijn tevens parkeerkosten opgenomen voor het bezoek aan de advocaat, het openbaar ministerie en de rechtbank. De rechtbank overweegt dat deze kostenposten geen rechtstreekse schade zijn en zal dit daarom behandelen bij de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank stelt voorop dat volgens de Hoge Raad een redelijk wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde (proces-)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL: HR:2017:653, ECLI:NL:HR:2019:87). In civiele procedures wordt die maatstaf ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden en ook daadwerkelijk in persoon wordt, geprocedeerd. In de onderhavige voegingsprocedure heeft de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde advocaat, die ook ter terechtzitting, de vordering toegelicht. Daarom komen de gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting op 29 maart 2019 niet voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de (pro forma) zitting op 16 november 2018 komen wel voor vergoeding in aanmerking omdat de benadeelde partij tijdens deze zitting niet met een gemachtigde aanwezig is geweest. De kosten in verband met het voeren van een gesprek met het openbaar ministerie komen, in het licht van de proceskostenregeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
De reis- en parkeerkosten naar en bij het openbaar ministerie op 7 februari 2019 en de rechtbank op 29 maart 2019 zullen dan ook worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering voor de vergoeding van de proceskosten voor het overige toewijzen. Dit levert de volgende berekening op:
- Reiskosten advocaat (2 bezoeken x 31 km x 0,26 p/km): € 16,12
- Reiskosten rechtbank (67 km x € 0,26 p/km): € 17,42
- Parkeerkosten advocaat: € 5,20
- Parkeerkosten rechtbank: € 5,80
De totale toegewezen proceskostenvergoeding komt daarmee uit op € 44,54.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij(en).
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.