ECLI:NL:RBGEL:2019:1185

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
U19-1107
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving geitenstop in Gelderland

Op 19 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot de handhaving van een geitenstop in de provincie Gelderland. De verzoekers, geitenhouders, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van de gemeenten Ede, Nijkerk en Barneveld, waarin hen werd gelast om alle geiten van hun bedrijven te verwijderen wegens het ontbreken van de benodigde omgevingsvergunningen. De geitenstop is opgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland, die sinds 30 augustus 2017 het vestigen of uitbreiden van geitenhouderijen verbiedt. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de rechtmatigheid van deze bepaling te toetsen en om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de procedure voor een voorlopige voorziening zich niet leent voor een exceptieve toetsing van de geitenstop. In plaats daarvan heeft de rechter een belangenafweging gemaakt. Hierbij is vastgesteld dat de verzoekers jongvee opmesten en dat het niet toelaten van jonge geiten en bokjes tot acute problemen zal leiden, vooral in het lammerseizoen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekers zwaarder wegen dan de handhavingsbelangen van de gemeenten. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de bestreden besluiten te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de verweerders de door de verzoekers gemaakte proceskosten en het griffierecht moeten vergoeden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/1107, 19/1113, 19/1114 en 19/1137
uitspraak van de voorzieningenrechter van
op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

1.[Verzoekster 1], te [woonplaats],

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer);

2.[Verzoekster 2], te [woonplaats],

3.
[Verzoeker], te [woonplaats],
4.
[Verzoeker 4], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo);
en

1.het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede,

2.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk,
3.
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2019 (besluit I) heeft verweerder sub 1 verzoeker sub 1 gelast om binnen drie weken na de verzenddatum van het besluit alle geiten van het perceel [locatie] te [woonplaats] te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 70.000,- ineens.
Bij besluit van 13 februari 2019 (besluit II) heeft verweerder sub 2 verzoeker sub 2 gelast om binnen drie weken na de verzenddatum van het besluit alle geiten van het perceel [locatie] te [woonplaats] te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- ineens.
Bij besluit van 14 februari 2019 (besluit III) heeft verweerder sub 1 verzoeker sub 3 gelast om binnen drie weken na de verzenddatum van het besluit alle geiten van het perceel [locatie] te [woonplaats] te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 70.000,- ineens.
Bij besluit van 13 februari 2019 (besluit IV) heeft verweerder sub 3 verzoeker sub 4 gelast om binnen drie weken na de verzenddatum van het besluit alle geiten van het perceel [locatie] te [woonplaats] te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,- ineens.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In afzonderlijke besluiten van 26 februari 2019 hebben verweerders de begunstigingstermijn van de besluiten I t/m IV verlengd tot en met de datum waarop de voorzieningenrechter uitspraak doet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Namens verzoekers zijn verschenen de heer en mevrouw [Verzoekster 1], de heer [Verzoekster 2], [Verzoeker] en [Verzoeker 4], bijgestaan door hun gemachtigden. Zij zijn vergezeld door [Verzoeker], huurder van [Verzoeker], en drs. J.W. Teeuw, dierenarts. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde L.M. Scheuter.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voor alle verzoekers geldt dat zij zonder de benodigde omgevingsvergunningen geiten houden. Daarmee overtreden zij de wet. Verweerders zijn dus bevoegd om handhavend op te treden. Dat hebben zij bij de besluiten I tot en met IV ook gedaan, mede op aandringen van de provincie, zo is ter zitting gebleken. De overtreding is verder niet meer te legaliseren. Een omgevingsvergunning voor het houden van geiten kan sinds 30 augustus 2017 namelijk niet meer verleend worden, omdat in artikel 2.5.5.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, zakelijk gesteld, is bepaald dat het verboden is om geitenhouderijen (nieuw) te vestigen of uit te breiden.
3. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de rechtmatigheid van dit artikel in de Omgevingsverordening Gelderland te toetsen en deze bepaling buiten toepassing te laten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich daar niet voor. Ook hebben verzoekers betoogd dat de begunstigingstermijn te kort is. Dit betoog hebben zij vooral onderbouwd door te stellen dat als verzoekers geen geiten en/of bokken mogen toelaten, er een probleem ontstaat. Er worden namelijk meer geiten en bokjes geboren dan er plaats is op de vergunde geitenhouderijen. Voor deze dieren is dan geen plaats meer. De voorzieningenrechter brengt echter in herinnering dat de begunstigingstermijn zolang moet zijn om de overtreding, in dit geval de aanwezigheid van geiten en/of bokken op de betrokken percelen, op te heffen. Voorts betogen verzoekers dat optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze situatie behoort te worden afgezien. Gelet op de rechtspraak daaromtrent kan in dit geval ook niet op voorhand worden gesteld dat optreden in dit geval onevenredig is. De bezwaarprocedure is een betere plaats om dit betoog nader te beoordelen.
4. Kortom, de voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een overtreding en dat er niet direct aanknopingspunten zijn dat de betrokken besluiten evident onrechtmatig zijn. Nu de rechtmatigheid van de betrokken bepaling uit de Omgevingsverordening Gelderland zich niet leent voor beoordeling in voorlopige voorziening, kan de voorzieningenrechter echter nog niet op voorhand zeker stellen of de bestreden besluiten in deze vorm geheel rechtmatig zijn. De voorzieningenrechter zal zich daarom bij de beoordeling van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening beperken tot een afweging van de belangen van partijen bij het treffen van een voorziening.
5. Bij afweging van die belangen is van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat alle verzoekers jongvee opmesten. Een aantal verzoekers mest alleen bokjes op. Deze bokjes worden een paar dagen na de geboorte naar de bedrijven van verzoekers gebracht, alwaar zij in 4 tot 6 weken worden opgemest totdat hun gewicht zodanig is dat zij geschikt zijn voor de slacht. Een aantal verzoekers mest naast bokjes ook vrouwelijk jongvee op. Het vrouwelijk jongvee wordt in ongeveer 11 maanden groot gebracht totdat zij zelf kunnen lammeren en daarna kunnen worden ingezet als melkgeit. Het jongvee gaat na die periode van ongeveer 11 maanden terug naar de geitenmelkerij.
Uit de stukken, waaronder verschillende verklaringen van geitenmelkerijen en het verhandelde ter zitting is ook gebleken dat de geitenmelkerijen die het jongvee aanleveren aan verzoekers zelf niet over de ruimte, de apparatuur en het personeel beschikken om het jongvee groot te brengen. Dierenarts Teeuw heeft ter zitting toegelicht dat er onmiddellijk negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn ontstaan als het jongvee op de geitenmelkerijen moet blijven. Dit wordt door verweerders ook niet betwist.
De gemachtigde van verweerders heeft ter zitting verder verklaard dat uit controles is gebleken dat bij vrijwel alle geitenmelkerijen in de provincie Gelderland sprake is van een groter aantal dieren dan op grond van de vergunningen gehouden mag worden. In de provincie Gelderland zijn dus geen geitenmelkerijen of bokkenmesters die ruimte hebben om jongvee van andere geitenmelkerijen op te vangen. Of het jongvee ergens anders naar toe kan, bijvoorbeeld naar bedrijven buiten Gelderland, is bij verweerders niet bekend.
6. De voorzieningenrechter maakt uit het voorgaande op dat het niet meer op de bedrijven van verzoekers toelaten van jonge geiten en bokjes tot een probleem leidt. Er worden in Gelderland op dit moment zoveel geiten en bokjes geboren dat het binnen dit lammerseizoen sluiten van de bedrijven van verzoekers tot acute problemen zal leiden. Tegenover deze grote belangen om de bedrijven van verzoekers dit lammerseizoen nog open te laten, staan de belangen van verweerders om juist nu te handhaven. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat er heel dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder nu zou moeten handhaven. Niet gebleken is dat er zodanig grote (volksgezondheids)belangen zijn dat juist nu, in het lammerseizoen, op deze wijze moet worden gehandhaafd.
7. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op bezwaar. Dat betekent dat er geen dwangsommen zullen worden verbeurd als verzoekers in de tussentijd weer geiten toelaten op hun bedrijven.
8. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerders aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerders in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter, zowel voor verzoeker sub 1 als voor verzoekers sub 2 t/m 4, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter;
- schorst de primaire besluiten I tot en met IV tot zes weken na verzending van de beslissingen op bezwaar;
- veroordeelt verweerder sub 1 in de proceskosten van verzoeker sub 1 ten bedrage van € 1.012,-;
- veroordeelt verweerders sub 1, 2 en 3 gezamenlijk in de proceskosten van verzoekers sub 2, 3 en 4 ten bedrage van € 1.012,-;
- gelast dat verweerder sub 1 het door verzoeker sub 1 betaalde griffierecht groot € 345,- aan hem vergoedt;
- gelast dat verweerders sub 1, 2 en 3 gezamenlijk het door verzoekers sub 2, 3 en 4 betaalde griffierecht groot € 345,- aan hen vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Murray, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.