ECLI:NL:RBGEL:2018:809

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
C/05/331356 / KG ZA 17-646
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een kort geding met betrekking tot een gebiedsverbod na seksueel misbruik van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin een gebiedsverbod werd gevorderd tegen de gedaagde, die eerder was veroordeeld voor seksueel misbruik van de minderjarige dochter van de eiseres. De eiseres, de moeder van het slachtoffer, vorderde dat de gedaagde zich gedurende twee jaar niet in de nabijheid van haar dochter mocht bevinden en dat hij verplicht zou worden om te verhuizen uit de gemeente waar zij woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, die in voorlopige hechtenis was genomen, zich sinds augustus 2017 bij zijn ex-vriendin bevond en geen contact zocht met het slachtoffer. De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen concrete aanwijzingen waren dat de gedaagde de confrontatie met het slachtoffer zocht, maar dat van hem wel een actief vermijdingsgedrag mocht worden gevergd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gevorderde maatregelen niet konden worden toegewezen, omdat niet was aangetoond dat de uithuisplaatsing van het slachtoffer zou eindigen als gevolg van de gevorderde maatregelen. Wel werd een beperkter gebiedsverbod opgelegd, zodat het slachtoffer haar moeder en oma kon bezoeken zonder bang te zijn voor een confrontatie met de gedaagde. De vorderingen tot lijfsdwang en het verhalen van kosten op de gedaagde werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/331356 / KG ZA 17-646
Vonnis in kort geding van 26 januari 2018
in de zaak van
[naam 1], IN HAAR HOEDANIGHEID VAN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINDERJARIGE
[dochter eiser] ,
[woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.W. Langereis te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
[woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. C.D.A.J. Majoie te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6
- de producties 1 en 2 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 12 januari 2018
- de ter zitting overgelegde productie 3 van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de moeder van een minderjarige [dochter eiser] . [dochter eiser] woonde met haar moeder, oma, tante en oom aan de [adres A] in [woonplaats] . [gedaagde] woont aan de [adres B] in [woonplaats] en is de directe overbuurman van [dochter eiser] .
2.2.
[gedaagde] is eind juli 2017 in voorlopige hechtenis genomen.
2.3.
[dochter eiser] is op 31 juli 2017 in het Radboud UMC onderzocht vanwege seksueel misbruik. Namens het Radboud UMC is op deze zelfde datum een zogenaamde ‘Details brief’ opgesteld, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
‘(…)
Anamnese in aanwezigheid van [dochter eiser] , nicht van [dochter eiser] en [naam 2] (keuze co-assistent SEH):
[dochter eiser] verteld dat ze vanaf haar 11e jaar seksueel contact heeft met haar overbuurman [naam gedaagde] (29 jaar). [dochter eiser] gaat zelfstandig en alleen naar het huis van [naam gedaagde] toe waar ze dan ‘seks dingen doen’. Bij navraag geeft [dochter eiser] aan dat de seksuele handelingen tegen haar zin in zijn. (…)’
[dochter eiser] werd tijdens het bezoek aan het Radboud UMC onder andere begeleid door twee medewerkers van Veilig Thuis. Namens Veilig Thuis is daarna op 3 augustus 2017 een verslag opgesteld betreffende de thuissituatie van [dochter eiser] . Vervolgens is op deze zelfde datum een verslag van bevindingen opgesteld namens het interventieteam van de Gemeente Overbetuwe.
2.4.
[gedaagde] heeft begin augustus 2017 een verzoek tot schorsing van zijn voorlopige hechtenis ingediend. Bij beschikking van de meervoudige raadkamer van de rechtbank Gelderland van 10 augustus 2017 is onder meer het volgende beslist:
‘(…)
Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te komen die aan een eventuele schorsing van de voorlopige hechtenis zijn verbonden.
De raadkamer is van oordeel dat redenen aanwezig zijn om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen als hierna aangegeven.
Beslissing
Beveelt dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van vrijdag 11 augustus 2017 te 12:00 uur.
De raadkamer verbindt aan de schorsing van de voorlopige hechtenis de volgende voorwaarden:
(…)
7. Verdachte zal zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis onthouden van elke vorm van contact met aangeefster [naam minderjarige] , geboren op 17 juni 2004, wonende [adres A] , [woonplaats] .
8. Verdachte zal gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis verblijven bij zijn [naam ex-vriendin] op het adres [adres C] , [plaats] , zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Wijziging van het verblijfadres is alleen mogelijk na goedkeuring door de reclassering.
(…)’
2.5.
Op 16 augustus 2017 is door mevrouw [naam jeugdzorgmedewerker] werkzaam als jeugdzorgwerker bij de William Schrikker Stichting, een veiligheidsplan betreffende [dochter eiser] opgesteld. [dochter eiser] verblijft vanaf augustus 2017 bij haar oom, tante en twee nichten in [plaats] . In dit plan zijn een aantal afspraken opgenomen, onder andere met betrekking tot het controleren van de telefoon van [dochter eiser] en voor het geval [dochter eiser] wordt lastig gevallen. Verder is nog de volgende afspraak gemaakt:
‘Jeugdzorgwerker geeft aan dat dit nu de vaste woonplek is van [dochter eiser] . Ze blijft aankomend schooljaar bij oom en tante wonen. Mochten er dingen veranderen binnen die tijd kan hier altijd over gesproken worden. Moeder en oma zouden het fijn vinden wanneer [dochter eiser] een weekend zou komen logeren. Er is afgesproken te wachten met logeren tot [naam gedaagde] weg is uit zijn huis. Het belangrijkste is dat [dochter eiser] dit zelf ook wil. Er is afgesproken dat er goed aan [dochter eiser] gevraagd moet worden of ze wil logeren.’
2.6.
[gedaagde] is bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland van 24 november 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontucht met [dochter eiser] en het vervaardigen, verwerven en bezitten van kinderporno betreffende [dochter eiser] . Het vonnis vermeldt onder meer:
‘(…)
Beoordeling door de rechtbank
(…)
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte met een zeer jong meisje (12-13 jaar) een seksuele relatie is aangegaan. Hij heeft met haar gedurende langere periode regelmatig seks gehad, onder meer door anaal en vaginaal bij haar binnen te dringen met zijn penis, vinger(s) en tong en door zich oraal door haar te laten bevredigen. Ook heeft hij haar gefilmd en gefotografeerd terwijl ze naakt was en seksuele handelingen bij zichzelf verrichtte. In de laatste twee maanden voor de aanhouding is daarbij het seksuele contact geïntensiveerd.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij daarbij willens en wetens misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid en verliefdheid van [slachtoffer]. Verdachte was zich er van bewust dat hij gezien zijn leeftijd afstand van [slachtoffer] had moeten houden, wat ook zijn eigen gevoelens voor haar waren. Hij is meerdere malen door zijn sociale omgeving gewaarschuwd voor zijn (vergaande) contact met [slachtoffer]. Desondanks is verdachte een seksuele relatie met haar aangegaan en heeft die maandenlang laten voortduren. Verdachte wist dat hij daarmee in strijd met de wet handelde. Niettemin verzuimde hij bij herhaling om zijn verantwoordelijkheid als volwassene jegens [slachtoffer] te nemen.
(…)
De rechtbank heeft bij de straftoemeting verder in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in het bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Daarmee heeft verdachte de norm dat seksueel misbruik van jeugdigen moet worden tegengegaan, in ernstige mate geschonden. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat kinderen door betrokkenheid bij de op de afbeeldingen voorkomende seksuele gedragingen psychische schade kunnen oplopen die ook vele jaren later nog diepe sporen kan nalaten. [Slachtoffer] heeft het gebeuren als zeer ingrijpend ervaren. Zij heeft door de gebeurtenissen spanningen en stress ervaren en momenteel ervaart zij concentratieproblemen op school. Ook heeft zij last van angst, boosheid en verdriet als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Dit bleek onder meer uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring.
(…)

9.De beslissing

De rechtbank:
(…)
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijddie op
drie jarenwordt bepaald;
(…)
de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
(…)
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffer, geboren op [geboortedatum 2] 20014 te Nijmegen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
wordt verboden zich gedurende de proeftijd te bevinden in [woonplaats], behoudens zijn verblijfadres aan de [adres 2] en een vastgestelde route de plaats uit, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde, zolang de reclassering dit nodig acht;
zich medewerking zal verlenen aan en een actieve inspanning zal verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte buiten de woonplaats [woonplaats];
(…)’
2.7.
[gedaagde] heeft op 8 december 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
24 november 2017. De tenuitvoerlegging van dat vonnis is hierdoor geschorst.
2.8.
[gedaagde] verblijft op dit moment bij zijn ex-vriendin, wonende aan de [adres C] in [plaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde] te verbieden zich gedurende de periode van twee jaar, onmiddellijk na de datum, althans na betekening van dit vonnis, te bevinden in [plaats] , behoudens zijn verblijfadres aan de [adres C] in [plaats] en de route [straatnaam 1] , [straatnaam 2] , [weg aanduiding] , teneinde [plaats] in te komen en te verlaten, zulks conform het aan de dagvaarding gehechte kaartje;
II [gedaagde] te gebieden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na de datum, althans na betekening van dit vonnis, te verhuizen uit [plaats] ;
III [eiser] te machtigen om jegens [gedaagde] lijfsdwang toe te passen, telkens voor een periode van vier dagen, steeds wanneer [gedaagde] een of meer van de voormelde verboden overtreedt;
IV [eiser] te machtigen om voormelde verboden zo nodig met behulp van de sterke arm te doen naleven;
V te verstaan dat [eiser] de kosten die zij in verband met eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn op [gedaagde] kan verhalen;
VI subsidiair de verboden onder I en II aan [gedaagde] op te leggen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, tot een maximum van € 100.000,00, althans een in goede justitie te bepalen maximum, per gebeurtenis waarbij [gedaagde] dit vonnis of een van de daarin neergelegde verboden overtreedt;
VII bij oplegging van een dwangsom voorts te bepalen dat, indien [gedaagde] na overtreding van één van voormelde verboden alsdan verschuldigde dwangsommen, na daartoe bij aangetekende brief met handtekening retour te zijn aangemaand, niet binnen 24 uur aan [eiser] betaald heeft, het vonnis dadelijk uitvoerbaar zal zijn, bij lijfsdwang voor een tijd van vier dagen, met dien verstande dat geen gijzelingstelling zal mogen plaatshebben, dan in geval [gedaagde] na de vorige gijzeling opnieuw een van de voormelde verboden overtreedt, en te verstaan dat [eiser] de kosten in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van de lijfsdwang op [gedaagde] kan verhalen;
VIII [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van [eiser] en de aard van de zaak voort.
4.2.
[eiser] vordert in deze kort gedingprocedure kort gezegd aan [gedaagde] een gebiedsverbod en een verhuisgebod op te leggen. [eiser] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] bij vonnis van 24 november 2017 schuldig is bevonden aan het plegen van seksueel misbruik met [dochter eiser] en het vervaardigen, verwerven en bezitten van kinderporno betreffende [dochter eiser] , en dat hem in dat verband onder andere een aantal bijzondere voorwaarden zijn opgelegd waaraan hij na het uitzitten van zijn onvoorwaardelijke celstraf gedurende zijn proeftijd dient te voldoen. [eiser] stelt dat van deze voorwaarden onder meer deel uitmaken een gebiedsverbod en een verplichting voor [gedaagde] om uiteindelijk uit [plaats] te verhuizen, maar dat de werking van de voorwaarden is geschorst omdat [gedaagde] hoger beroep tegen het vonnis heeft ingesteld. [eiser] stelt dat [dochter eiser] op dit moment bij haar oom en tante woont, maar op het moment dat voor [gedaagde] een gebiedsverbod geldt en hij daarnaast een verplichting heeft om binnen zes maanden uit [plaats] te verhuizen, [dochter eiser] weer thuis kan komen wonen, zodat de vorderingen strekkende daartoe dienen te worden toegewezen. [gedaagde] voert verweer en voert in dat verband onder andere aan dat hij sinds augustus 2017 bij zijn ex-vriendin, wonende aan de [adres C] in [plaats] , verblijft en er alles aan doet om geen contact met [dochter eiser] en/of haar familie te hebben. [gedaagde] voert aan dat hij daarom enkel ’s nachts nog in zijn woning aan de [adres B] in [plaats] komt om zijn vissen te voeren en zo nu en dan bij twee vrienden die in de [straatnaam 3] wonen op bezoek gaat, zodat - nu hij geen contact of confrontatie met [dochter eiser] zoekt - geen belang bestaat bij toewijzing van het gevorderde gebiedsverbod. [gedaagde] voert verder aan dat hij voor wat betreft vervangende woonruimte afhankelijk is van de woningbouwstichting en hij in andere woonplaatsen bovendien niemand kent, zodat hij niet aan het gevorderde verhuisgebod kan voldoen en ook deze vordering dient te worden afgewezen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Een gebiedsverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Daarvoor is in beginsel (een reële dreiging van) onrechtmatig handelen van de partij tegen wie het verbod wordt gevorderd vereist. In geval van seksueel misbruik kan er voor een gebiedsverbod niet slechts aanleiding zijn indien het handelen van de dader erop gericht zou zijn het slachtoffer te ontmoeten en hem of haar aan een confrontatie met hem bloot te stellen. Van een dader mag in beginsel worden gevergd dat hij zich ‘actief moeite geeft om uit de buurt van het slachtoffer te blijven’. De vraag of dat zogenaamde vermijdingsgedrag in een specifiek geval is gerechtvaardigd, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen (HR
24 mei 1985, NJ 1987/1).
4.4.
In deze zaak staat vast dat op dit moment geen concrete aanwijzingen bestaan dat [gedaagde] de confrontatie met [dochter eiser] zoekt, of dat dreigt te zullen doen, en hij daardoor op dit moment niet (dreigend) onrechtmatig jegens [dochter eiser] handelt. De voorzieningenrechter is desondanks van oordeel dat van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden wel een actief vermijdingsgedrag mag worden gevergd. Voor dat oordeel is van belang dat [gedaagde] een man van 30 jaar oud is die op 29-jarige leeftijd met [dochter eiser] , een meisje van destijds 12 jaar oud, gezien de leeftijd van [dochter eiser] betrekkelijk heftige seksuele handelingen met haar heeft verricht en daardoor gezien de minderjarigheid, de aard van de handelingen en het daarvan voor de minderjarige te verwachten ernstige nadeel grof onrechtmatig jegens [dochter eiser] heeft gehandeld. Voldoende aannemelijk is dat [dochter eiser] daarvan ook op dit moment nog altijd behoorlijk nadeel ondervindt in haar welzijn en ontwikkeling. Zo staat als onweersproken vast dat [dochter eiser] angstig, verdrietig en boos is ten gevolge van de verrichte handelingen met [gedaagde] en dat dit zich op school uit in concentratieproblemen en spanningen. Met het oog op deze ontstane situatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat iedere kans op confrontatie van [dochter eiser] met [gedaagde] (voorlopig) onmogelijk dient te worden gemaakt.
4.5.
Vaststaat dat [dochter eiser] sinds augustus 2017 bij haar oom en tante in [plaats] woont. [eiser] heeft het thans aan de orde zijnde gebiedsverbod en verhuisgebod in dit kort geding gevorderd zodat [dochter eiser] bij toewijzing van die maatregelen weer thuis zou kunnen komen wonen. Dat de thans van kracht zijnde uithuisplaatsing werkelijk zal worden beëindigd als de gevorderde maatregelen worden toegewezen, kan in deze procedure echter niet worden vastgesteld. Denkbaar is dat de uithuisplaatsing (mede) heeft plaatsgevonden vanwege de gezinssituatie van [dochter eiser] thuis en de omstandigheid dat het (langdurige) misbruik zich in die situatie heeft kunnen voordoen. Dat een gebiedsverbod en verhuisgebod voor [gedaagde] in de uithuisplaatsing direct verandering zullen brengen, heeft [eiser] niet onderbouwd of met bewijsstukken aannemelijk gemaakt. In aanmerking genomen dat [dochter eiser] voorlopig (in ieder geval tot het einde van het huidige schooljaar) bij haar oom en tante in [plaats] woont, ziet de voorzieningenrechter daarom op dit moment geen aanleiding om naast de schorsingsvoorwaarden die al gelden naar aanleiding van de beschikking van de meervoudige raadkamer van deze rechtbank van 10 augustus 2017, op basis waarvan [gedaagde] geen contact met [dochter eiser] mag hebben en niet in zijn woning aan de [adres B] in [plaats] mag wonen, aan [gedaagde] meer verregaande maatregelen op te leggen zoals thans door [eiser] in dit kort geding gevorderd. Het gebiedsverbod en verhuisgebod zoals gevorderd zullen daarom worden afgewezen.
4.6.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het opleggen van een beperktere maatregel, zodat [dochter eiser] de mogelijkheid heeft haar moeder en oma aan de [adres A] in [plaats] te kunnen bezoeken, zonder bang te hoeven zijn voor een confrontatie met [gedaagde] . Nu niet duidelijk is op welke termijn het appel zal zijn afgehandeld, zal deze maatregel voor de gevorderde duur van twee jaar worden opgelegd. De maatregel houdt in dat [gedaagde] zich niet mag begeven in het gebied dat wordt omgeven door de [straatnaam 4] , de [straatnaam 5] , de [straatnaam 6] en de [straatnaam 7] , behoudens één dag per week. Deze dag betreft de dinsdag, van 09.00 uur ’s ochtends tot 22.00 uur ’s avonds. Dit gebied ziet er als volgt uit:
[plattegrond]
De reden voor de uitzondering op dit gebiedsverbod is dat [gedaagde] op basis van de geldende voorwaarden waaronder zijn voorlopige hechtenis is geschorst weliswaar niet in zijn huurwoning aan de [adres B] in [plaats] mag wonen, maar die woning (op dit moment nog) wel huurt. Hij moet daar af en toe kunnen komen onder andere omdat hij daarin vissen houdt die hij op bepaalde momenten moet kunnen verzorgen. Daarnaast moet [gedaagde] (beperkt) de mogelijkheid hebben zijn enige vrienden die ook in de [straatnaam 3] wonen en voor bepaalde activiteiten van hem afhankelijk zijn te kunnen bezoeken. Daarom acht de voorzieningenrechter het gebiedsverbod zoals hierboven geformuleerd op zijn plaats en zal dit verbod worden toegewezen. [dochter eiser] kan er dan vanuit gaan dat zij [gedaagde] op alle andere dagen dan op de dinsdag niet zal tegenkomen in geval van bezoek aan haar moeder en oma. Daarbij wordt opgemerkt dat op het moment dat duidelijk wordt dat [dochter eiser] werkelijk weer thuis mag komen wonen indien aan [gedaagde] bepaalde verdergaande maatregelen worden opgelegd, [eiser] die vorderingen zo nodig opnieuw aan de voorzieningenrechter kan voorleggen.
4.7.
De gevorderde dwangsom bij overtreding van het gebiedsverbod zal op de voet van artikel 611a Rv worden toegewezen, alsook de vordering om [eiser] te machtigen het gebiedsverbod zo nodig met behulp van de sterke arm te doen naleven. De vordering te verstaan dat [eiser] de hierdoor mogelijk te maken kosten op [gedaagde] kan verhalen zal worden afgewezen, nu op dit moment niet vaststaat dat dergelijke kosten zullen worden gemaakt en indien ze worden gemaakt, hoe hoog die kosten zullen zijn.
4.8.
Ook de vordering om jegens [gedaagde] lijfsdwang te mogen toepassen indien hij het gebiedsverbod overtreedt zal worden afgewezen. Lijfsdwang is een ultimum remedium dat slechts in een beperkt aantal gevallen is gerechtvaardigd en er bestaat in dit kort geding geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van omstandigheden als in die gevallen vereist.
4.9.
Nu partijen over en weer zowel in het gelijk als in het ongelijk zullen worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] zich gedurende een termijn van twee jaar na de datum van dit vonnis te bevinden in het gebied dat wordt omgeven door de [straatnaam 4] , de [straatnaam 5] , de [straatnaam 6] en de [straatnaam 7] , behoudens één dag per week, zijnde de dinsdag, van 09.00 uur ’s ochtends tot 22.00 uur ’s avonds, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,00 per overtreding van het verbod, tot een maximum van € 100.000,00 zal zijn bereikt,
5.2.
machtigt [eiser] om voornoemd verbod zo nodig met behulp van de sterke arm te doen naleven,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 26 januari 2018.