ECLI:NL:RBGEL:2018:75

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
05/740462-17 en 01/215631-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor onttrekking aan ouderlijk gezag van minderjarige kinderen

Op 10 januari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn twee minderjarige kinderen zonder toestemming van de moeder naar Italië had meegenomen. De verdachte, geboren in 1973, had samen met de moeder, [naam 2], het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen, [naam 1] en [naam 3]. Na de scheiding op 26 juli 2017 verbleef [naam 1] bij de verdachte en [naam 3] bij de moeder. Op 9 september 2017 heeft de verdachte de kinderen opgehaald en hen meegenomen naar Italië, zonder toestemming van de moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kinderen had onttrokken aan het wettig gezag van de moeder, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de herhaling van het gedrag van de verdachte en de impact op de moeder en de kinderen. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke straf gekregen voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank als verzwarende omstandigheid beschouwde. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een contactverbod met de moeder, en stelde een proeftijd van drie jaar vast.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740462-17 en 01/215631-16 (TUL)
Datum uitspraak : 10 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1973 te [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. H.H. van Steijn, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2017 tot en met 13 september 2017 te Arnhem en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Milaan en/of in Nederland en/of in Italië, opzettelijk een minderjarige, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken en/of onttrokken gehouden aan het wettig over hem gesteld gezag ( [naam 2] ) en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, immers heeft verdachte zonder toestemming:
- voornoemde minderjarige meegenomen naar Italië en/of
- voornoemde minderjarige in Italië vastgehouden/ondergebracht en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van [naam 2] gebracht en/of gehouden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2017 tot en met 13 september 2017 te Arnhem en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Milaan en/of in Nederland en/of in Italië, opzettelijk een minderjarige, [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] , heeft onttrokken en/of onttrokken gehouden aan het wettig over hem gesteld gezag ( [naam 2] ) en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft verdachte zonder toestemming:
- voornoemde minderjarige meegenomen naar Italië en/of
- voornoemde minderjarige in Italië vastgehouden/ondergebracht en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van [naam 2] gebracht en/of gehouden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In 2003 zijn verdachte en aangeefster, [naam 2] , met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren; te weten [naam 1] (hierna: [naam 1] ), geboren op [geboortedatum 2] , en [naam 3] (hierna: [naam 3] ), geboren op [geboortedatum 3] . [2]
Op 26 juli 2017 zijn verdachte en aangeefster gescheiden. Verdachte en aangeefster hadden samen het gezamenlijk ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen. Sinds de scheiding verbleef volgens de omgangsregeling [naam 1] bij verdachte in [woonplaats] en [naam 3] bij aangeefster op een onbekend (onderduik) adres. Eén keer in de veertien dagen ging [naam 3] een weekend naar verdachte. Voorts diende het paspoort van [naam 1] bij aangeefster te zijn omdat verdachte beide kinderen in 2016 al eens eerder heeft onttrokken aan het gezag, maar diens paspoort was op 9 september 2017 niet bij aangeefster. Het paspoort van [naam 3] lag wel bij aangeefster. [3]
Op 9 september 2017 omstreeks 10:00 uur heeft verdachte, samen met [naam 1] , [naam 3] opgehaald bij een opvangadres voor vrouwen. Tussen verdachte en aangeefster bestond de afspraak, naar aanleiding van de eerdere onttrekking aan het gezag, dat aangeefster elke twee uur telefonisch contact zou hebben met de kinderen. Op 9 september 2017 omstreeks 12:00 uur heeft aangeefster de kinderen voor het laatst telefonisch gesproken. [4]
Op 9 september 2017 is verdachte samen met [naam 1] en [naam 3] vertrokken naar Italië. Op 11 september 2017 heeft aangeefster tegen verdachte aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag. [5]
Op 13 september 2017 is verdachte in Milaan aangehouden. [naam 1] en [naam 3] waren toen bij verdachte. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het handelen van verdachte geen onttrekking aan het ouderlijk gezag oplevert, nu de oudste zoon, [naam 1] , bij verdachte woonde.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de wettige bewijsmiddelen en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zijn beide zoons, [naam 1] en [naam 3] , heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag toen hij hen op 9 september 2017 meenam vanuit Nederland naar Italië. Redengevend voor die conclusie is het navolgende.
Op het moment dat verdachte met zijn zoons naar Italië vertrok, hadden verdachte en aangeefster gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun zoons. Uit de aangifte en uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat aangeefster aan verdachte geen toestemming heeft gegeven om met hun zoons naar Italië te vertrekken. [7] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster niet wist dat hij hun zoons meenam naar Italië. Hij heeft haar niet om toestemming gevraagd. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster niet om het paspoort van [naam 3] heeft gevraagd omdat hij er van uit ging dat aangeefster dit toch niet zou geven. [8]
Volgens verdachte is het een spontaan idee geweest om op 9 september 2017 met de beide kinderen naar Italië te gaan. Hij heeft verklaard aangeefster op een later moment te hebben willen inlichten. De rechtbank vindt dit echter ongeloofwaardig, nu verdachte voor het vertrek naar Italië de tijd heeft genomen om een brief, die hij in de voormalige echtelijke woning achterliet, aan aangeefster te schrijven en kleding voor hem en de kinderen in te pakken. In zijn brief heeft verdachte niet geschreven dat hij samen met hun kinderen naar Italië is vertrokken. Volgens aangeefster, die de brief heeft gelezen, heeft verdachte zelfs geschreven dat aangeefster naar Afghanistan zou moeten komen als zij de kinderen wilde weerzien. [9] Ook heeft verdachte later op geen enkel moment aan aangeefster kenbaar gemaakt dat hij met de kinderen naar Italië is gereisd. [10]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte beide kinderen opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig over hen gestelde gezag als bedoeld in artikel 279 Wetboek van Strafrecht door de kinderen zonder toestemming van aangeefster mee te voeren naar het buitenland en daar heeft doen verblijven totdat hij op 13 september 2017 werd aangehouden door de Italiaanse politie (vergelijk Hoge Raad 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:302). Aangeefster is door het handelen van verdachte, in de periode van 9 september 2017 tot de hereniging met haar kinderen, feitelijk onmogelijk gemaakt haar wettig gezag over de minderjarigen [naam 1] en [naam 3] uit te oefenen.
Dat [naam 1] bij verdachte woonde maakt dit niet anders. Immers, de (wettelijke) gezagsregeling is bepalend en niet de reguliere verblijfplaats van de minderjarige.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 9 september 2017 tot en met 13 september 2017
te Arnhem en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Milaan en/ofin Nederland en
/ofin Italië, opzettelijk een minderjarige, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken en
/ofonttrokken gehouden aan het wettig over hem gesteld gezag ( [naam 2] )
en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, immers heeft verdachte zonder toestemming:
- voornoemde minderjarige meegenomen naar Italië en
/of
- voornoemde minderjarige in Italië
vastgehouden/ondergebracht en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en
/ofde invloedssfeer van [naam 2] gebracht en
/ofgehouden;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 9 september 2017 tot en met 13 september 2017
te Arnhem en/of te 's-Hertogenbosch en/of te Milaan en/ofin Nederland en
/ofin Italië, opzettelijk een minderjarige, [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] , heeft onttrokken en
/ofonttrokken gehouden aan het wettig over hem gesteld gezag ( [naam 2] )
en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft verdachte zonder toestemming:
- voornoemde minderjarige meegenomen naar Italië en
/of
- voornoemde minderjarige in Italië
vastgehouden/ondergebracht en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en
/ofde invloedssfeer van [naam 2] gebracht en
/ofgehouden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 18 december 2017.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een maatregel als bedoel in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, in de vorm van een contactverbod met aangeefster, omdat – gelet op de zich in het procesdossier bevindende analyse ‘(mogelijk) Eer Gerelateerd Geweld’ - de vrees bestaat dat verdachte aangeefster iets aan gaat doen. De maatregel dient voor de maximale duur van vijf jaren te worden opgelegd met de bepaling dat bij elke overtreding vervangende hechtenis van veertien dagen geldt met een maximum van zes maanden.
Ten aanzien van het contactverbod met aangeefster als bijzondere voorwaarde en als maatregel, heeft de officier van justitie verzocht te bevelen dat deze dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is bezig om zijn onderneming te herstarten. Verdachte heeft in dat kader een aantal besprekingen gehad met potentiële opdrachtgevers en gaat per 1 januari 2018 een pand huren voor zijn onderneming. Indien verdachte naar de gevangenis moet, zal hij geen geld verdienen.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht geen contactverbod met aangeefster op te leggen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat aangeefster in gevaar zou zijn. De analyse ‘(mogelijk) Eer Gerelateerd Geweld’ bevat veel algemeenheden en vermeldt ook het neersteken door de oudste zoon [naam 1] van aangeefster. De analyse biedt daardoor onvoldoende relevantie voor deze strafzaak.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, almede met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 november 2017, en op de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland van 18 december 2017.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 9 september 2017 zijn twee minderjarige kinderen zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Italië. Verdachte is ruim vijf dagen met de kinderen weggeweest, zonder op enig moment contact te (laten) zoeken met de moeder van de kinderen. Onbekend is hoe lang deze situatie zou hebben voortgeduurd als de politie in Milaan verdachte niet had aangehouden, en er zijn geen concrete aanwijzingen dat verdachte vrijwillig met de kinderen zou terugkeren naar [woonplaats] . Verdachte heeft aldus beide kinderen onttrokken aan het gezag van de moeder. Bovendien wist verdachte dat de oudste zoon vanaf maandag 11 september 2017 gewoon naar school zou moeten gaan, hetgeen hij welbewust heeft genegeerd.
Ouderlijk gezag is het recht en de plicht van de ouder om zijn of haar kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal en dat behoort door een ieder te worden gerespecteerd. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen in juridische zin, maar ook feitelijk het ouderlijk gezag van aangeefster doorkruist. Daarmee heeft hij zijn eigen belang boven het belang van de kinderen (en dat van aangeefster) geplaatst.
Gedurende de dagen dat verdachte met de kinderen in Italië was, was het lot van de kinderen voor aangeefster onbekend. Hoe betrekkelijk kort deze periode ook moge zijn geweest, het moet voor haar een buitengewoon onzekere, angstige en emotionele tijd zijn geweest. Dat geldt temeer nu bij haar reële angst kon bestaan dat verdachte de kinderen daadwerkelijk naar Afghanistan zou meenemen. Verdachte heeft immers de kinderen al eens eerder onttrokken aan het ouderlijk gezag, waarvoor hij op 25 februari 2017 is veroordeeld. Bovendien heeft hij telefonisch bij de moeder van aangeefster de indruk gewekt dat hij met de kinderen op weg was naar Afghanistan. De in Afghanistan wonende moeder van aangeefster heeft dit zo verteld tegen aangeefster, onder verwijzing naar een brief die verdachte in de voormalige echtelijke woning in [woonplaats] had achtergelaten voor aangeefster. Volgens aangeefster stond in die brief dat zij naar Afghanistan moest komen als zij haar kinderen wilde weerzien. Verdachte heeft erkend dat hij die brief heeft geschreven en achtergelaten, maar kan zich niet meer herinneren wat hij precies heeft geschreven. De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande de overtuiging dat door het handelen van verdachte bij aangeefster de stellige indruk is ontstaan dat hij de kinderen wilde meenemen naar Afghanistan. De rechtbank acht zeer invoelbaar dat hierdoor bij aangeefster, als moeder van beide kinderen, een grote angst is ontstaan.
Dat aangeefster na een aantal dagen te horen kreeg dat de kinderen in Milaan waren, is niet de verdienste van verdachte geweest, maar van justitie en politie in Nederland en Italië.
Verdachte was nog op 25 februari 2017 - eveneens wegens onttrekking aan het ouderlijk gezag van deze beide kinderen - strafrechtelijk veroordeeld en wist dan ook zonder twijfel dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is. Bovendien moet hem in het kader van die strafprocedure duidelijk zijn geworden dat de Nederlandse wetgever op dergelijke feiten een maximum gevangenisstraf van 9 jaar, in geval van beide kinderen oplopend tot 12 jaar, heeft gesteld. Desondanks heeft verdachte, binnen 7 maanden na de vorige veroordeling, wederom hun beide kinderen zonder toestemming van aangeefster meegenomen naar het buitenland.
De rechtbank neemt verdachte zijn handelen dan ook zeer kwalijk en accepteert de verklaring van verdachte dat het zou gaan om een spontane vakantie en dat de verwijzing naar Afghanistan was bedoeld als ‘een grapje’ dan ook volstrekt niet.
Uit het dossier rijst het beeld dat eergerelateerde aspecten, voorkomend in de Afghaanse cultuur, een rol hebben gespeeld. Verdachte en aangeefster zijn gescheiden volgens het Nederlands recht en verdachte lijkt de Nederlandse scheiding niet te accepteren. Blijkens diens verklaring bij de politie meent ook de 13-jarige zoon [naam 1] dat zijn moeder, aangeefster, volgens de Afghaanse tradities niet het initiatief tot een scheiding kon en mocht nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat deze mening van de 13-jarige [naam 1] mede is beïnvloed door verdachte.
Volgens de analyse ‘(mogelijk) Eer Gerelateerd Geweld’ van 23 oktober 2017 heeft het feit dat aangeefster het initiatief nam om te scheiden ertoe geleid dat verdachte aangetast is in zijn persoonlijke eer. Volgens de analyse loopt aangeefster gevaar om slachtoffer te worden van eerwraak. Dit laatste lijkt zich – kort na de terugkeer van aangeefster en haar beide kinderen – te hebben gerealiseerd doordat aangeefster op 29 september 2017 door de oudste zoon [naam 1] meermalen is gestoken in het lichaam, waardoor ziekenhuisopname noodzakelijk was.
Voor onderhavige feiten heeft – zeker nu sprake is van herhaling in korte tijd en één van de kinderen beneden de twaalf jaren oud is – een jarenlange gevangenisstraf als uitgangspunt te gelden. De eis van de officier van justitie is in zijn algemeenheid voor dergelijke feiten niet als onredelijk aan te merken. Maar in deze zaak laat de rechtbank zwaar meewegen dat verdachte - in het gunstigste geval, ervan uitgaande dat onbekend is wat verdachte vanuit Italië met de kinderen wilde doen - heeft gehandeld met het oogmerk om aangeefster, zijn ex-echtgenote, angst aan te jagen en/of wraak op haar te nemen.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat hij er groot belang bij heeft niet opnieuw gedetineerd te raken, omdat hij zijn bedrijf nieuw leven wil inblazen. Daaromtrent overweegt de rechtbank allereerst dat dit belang onvoldoende is onderbouwd. Bovendien laat de rechtbank zwaar meewegen dat verdachte deze feiten heeft begaan binnen 7 maanden nadat hij voor soortgelijke feiten is bestraft en dat laat zich niet rijmen met een eventuele herstart van zijn onderneming.
Alles afwegende, is de rechtbank dan ook van oordeel dat een langere gevangenisstraf dan geëist op zijn plaats is. Daarvan zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd, enerzijds om verdachte te weerhouden opnieuw enig strafbaar feit te begaan en anderzijds verdachte te bewegen mee te werken aan de nader te noemen bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de proeftijd op drie jaar stellen. De schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Ten aanzien van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank dat volstaan kan worden met een contactverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde, mede gelet op het feit dat er in de toekomst afspraken gemaakt dienen te worden over de kinderen.
De rechtbank zal ten aanzien van het contactverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde geen dadelijke uitvoerbaarheid bevelen, nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zelf een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte de kinderen reeds eerder heeft onttrokken aan het gezag van de moeder door hen mee naar Duitsland te nemen, waarvoor hij onder meer tot een voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2017 (parketnummer 01/215631-16) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd te worden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 27, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van
de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald:
A. de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
1) zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2) ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
3) zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
a) zich uiterlijk binnen vijf dagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
b) zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van het reclasserings-toezicht door of namens de reclassering zullen worden gegeven, ook als dat betekent dat de veroordeelde zich moet laten behandelen voor zijn spannings-problematiek en/of beperkte copingvaardigheden;
c) op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [naam 2] (geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 2] ), tenzij dit in overleg met en na toestemming van de reclassering gebeurt in het kader van de omgangsregeling met de minderjarige kinderen van [naam 2] en veroordeelde. Ter controle van deze bijzondere voorwaarde zal verdachte zich onder elektronisch toezicht (GPS) stellen, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
d) zich zal houden aan de afspraken en aanwijzingen van Jeugdbescherming Brabant of een soortgelijke verantwoordelijke instantie;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft opde schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis;

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2017 (parketnummer 01/215631-16) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf , te weten van:
1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. P.C. Quak, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 januari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017420900-27, gesloten op 6 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 december 2017.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 30, alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 december 2017.
4.Het proces-verbaal van aangifte, p. 31.
5.Het proces-verbaal van aangifte, p. 30 en 31.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 december 2017.
7.Het proces-verbaal van aangifte, p. 30 en 31, alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 december 2017..
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 december 2017.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 41 en 42.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 december 2017.