ECLI:NL:RBGEL:2018:637

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/05/329932/KG ZA 17-594
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging verstekvonnis in afwachting van verzetprocedure en opheffing executoriale beslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [eiseres], en de stichting Geregelde Veerdiensten Heerewaarden-Lith, hierna aangeduid als de Stichting. De zaak betreft een geschil over de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van 12 april 2017, waarbij [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 27.082,11 aan de Stichting. De Stichting had op basis van dit vonnis executoriale beslagen gelegd op verschillende derden, waaronder gemeenten en een bank.

[eiseres] heeft in kort geding gevorderd om de executie van het verstekvonnis te schorsen en de gelegde beslagen op te heffen, in afwachting van de uitkomst van een verzetprocedure die door [eiseres] was aangespannen tegen het verstekvonnis. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening, omdat de executie van het verstekvonnis zou kunnen leiden tot onomkeerbare schade voor [eiseres].

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Stichting in beginsel gerechtigd is om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen, maar dat er redenen zijn om de executie te schorsen. De rechter heeft geconcludeerd dat de veroordeling in het verstekvonnis niet berust op de feitelijke en juridische grondslag die de Stichting thans aan haar vordering geeft. Daarom heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst en alle gelegde executoriale beslagen opgeheven, op voorwaarde dat [eiseres] een bankgarantie stelt voor een bedrag van € 6.700,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/329932 / KG ZA 17-594
Vonnis in kort geding van 19 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,
eiseres,
advocaat mr. S.A. van Snippenburg te Nijmegen,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING GEREGELDE VEERDIENSTEN HEEREWAARDEN-LITH,
gevestigd te Maasdriel en kantoorhoudende te Heerewaarden, gemeente Maasdriel,
gedaagde,
advocaat mr. ing. J.M. Eerkes te Delft.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Stichting genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 18 van 1 december 2017
  • de brief met producties 1 tot en met 6 van 8 januari 2017 namens de Stichting
  • de brief met producties 19 en 20 van 9 januari 2017 namens [eiseres]
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 12 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert een aannemingsbedrijf waarin zo’n vijftien personen werkzaam zijn. De heer [bestuurder van eiseres] is bestuurder van [eiseres].
2.2.
De Stichting kent als doelstelling het bevorderen en onderhouden van de recreatie-, toeristische en maatschappelijke activiteiten tussen Gelderland en Noord-Brabant. Bestuurder van de Stichting is de heer [bestuurder gedaagde]. [bestuurder gedaagde] bezit tevens een restaurant dat op enkele tientallen meters van de oever van de Maas ligt.
2.3.
Op 10 juli 2014 hebben de Stichting, als opdrachtgever, en [eiseres], als opdrachtnemer, een opdrachtbevestiging ondertekend ter zake van de aanleg van een veerstoep aan de Maas, gelegen nabij het restaurant van [bestuurder gedaagde] te Heerewaarden voor een bedrag van € 37.424,14 exclusief BTW. De veerstoep is in 2014 door [eiseres] aangelegd.
2.4.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 12 april 2017 (585034 CV EXPL 17-5459 / 904-a.h.f.) is [eiseres] veroordeeld om aan de Stichting te voldoen een bedrag van € 24.999,50, te vermeerderen met de (proces)kosten, aldus in totaal een bedrag van € 27.082,11.
2.5.
Bij deurwaardersexploot van 11 mei 2017 is het verstekvonnis van 12 april 2017 betekend aan [eiseres].
2.6.
De Stichting heeft op basis van het verstekvonnis ten laste van [eiseres] diverse derdenbeslagen gelegd, te weten onder de Rabobank op respectievelijk 18 mei 2017 en 26 juni 2017 en nadien tevens onder de gemeenten Gouda, Rotterdam en Utrecht op 30 oktober 2017 en onder de gemeenten Culemborg, Tiel, Zaltbommel en Maasdriel op 22 december 2017. In totaal is een bedrag van € 41.351,02 getroffen door de derdenbeslagen.
2.7.
[eiseres] heeft een verzetprocedure geëntameerd. Op 8 juni 2017 is de verzetdagvaarding uitgebracht en bij deze rechtbank aangebracht onder zaaknummer 6114404 / CV EXPL 17-9100 \ 676 / 29054 JP. De Stichting vordert in de verzetprocedure van [eiseres] vergoeding van schade ad € 19.326,91 uit hoofde van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot aanneming van werk betreffende de aanleg van een veerstoep, gelegen aan de Maas in Heerewaarden. Daarnaast vordert de Stichting terugbetaling van een bedrag ad € 8.031,00 uit hoofde van onverschuldigde betaling ter zake van voormelde overeenkomst.
[eiseres] vordert in reconventie van de Stichting een bedrag ad € 6.283,21, zijnde een deel van het totaalbedrag waarvoor [eiseres] het project ter zake van de veerstoep heeft geoffreerd, dat door de Stichting nog niet aan [eiseres] is voldaan. Daarnaast vordert [eiseres] van de Stichting een bedrag van € 29.917,25 inclusief BTW uit hoofde van andere dan ter zake van de veerstoep door [eiseres] in opdracht van de Stichting verrichte werkzaamheden. Op 24 november 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op dit moment is er nog geen vonnis gewezen waarmee de verzetprocedure tot een einde is gekomen.
2.8.
Bij e-mailbericht van 2 januari 2018 heeft [naam 1], werkzaam bij Van der Vlies gerechtsdeurwaarders-incassobureau-creditmanagement, mr. Eerkes het volgende bericht:
“(…) Op 26 en 30 oktober 2017 hebben wij derdenbeslag gelegd onder respectievelijk de gemeenten Utrecht en Rotterdam. De gemeente Rotterdam verklaarde op 14 december 2017 het bedrag ad € 16.563,90 aan [eiseres] te hebben uitgekeerd. De gemeente Rotterdam heeft dit bedrag met valutadatum 22 december 2017 (eveneens) aan ons kantoor uitgekeerd. De gemeente Utrecht heeft het door het beslag getroffen bedrag ad € 7.502,44 met valutadatum 22 december 2017 aan ons kantoor uitgekeerd.
De twee onder de Rabobank gelegde derdenbeslagen hebben geen doel getroffen omdat er geen batig saldo aanwezig was. Er stond wel een positief saldo op een zogenaamde G-rekening, doch beslag hierop is niet mogelijk. Deze rekening is namelijk verpand aan de fiscus en het UWV.
Het restantbedrag in dit dossier bedraagt per heden € 5.240,77. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Stichting a) per 29 november 2017, subsidiair 30 november 2017, meer subsidiair per datum van deze dagvaarding, te verbieden om het vonnis van 12 april 2017 te executeren en tevens de Stichting b) te bevelen om de executie van voormeld vonnis per onmiddellijk te schorsen en geschorst te houden, een en ander totdat door de kantonrechter in de tussen partijen aanhangige verzetprocedure bij eindvonnis zal zijn beslist, en voorts op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de Stichting daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 50.000,00,
II. de Stichting a) te verbieden om het vonnis van 12 april 2017 te executeren en/of de Stichting b) te bevelen om de executie van voormeld vonnis per onmiddellijk te schorsen en geschorst te houden, een en ander totdat door de kantonrechter in de tussen partijen aanhangige verzetprocedure bij eindvonnis zal zijn beslist, en voorts op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de Stichting daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van
€ 50.000,00,
III. de Stichting te bevelen om:
a) op voorwaarde dat door [eiseres] ten gunste van de Stichting een genoegzame bankgarantie wordt gesteld tot op een bedrag van € 24.999,00, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader vast te stellen ander bedrag, met dien verstande dat de te stellen bankgarantie niet eerder zal kunnen worden uitgewonnen dan nadat de kantonrechter in de tussen partijen aanhangige verzetprocedure inhoudelijk over de conventionele en reconventionele vorderingen heeft geoordeeld en daarop bij eindvonnis heeft beslist,
b) de executie van het vonnis van 12 april 2017 per onmiddellijk te schorsen en geschorst te houden totdat door de kantonrechter in de tussen partijen aanhangige verzetprocedure bij eindvonnis zal zijn beslist, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de Stichting daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van
€ 50.000,00,
IV. zowel primair, subsidiair als meer subsidiair de Stichting te bevelen om de op basis van het vonnis van 12 april 2017 gelegde beslagen voor het bovenmatig deel, te weten dat deel boven een bedrag van € 24.999,00, dan wel op een door de voorzieningenrechter in goede justitie nader vast te stellen ander bedrag, per onmiddellijk op het heffen dan wel te doen opheffen, en voorts opgeheven te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag en gedeelte van een dag dat de Stichting daarmee in gebreke is, tot een maximum van € 50.000,00,
V. de Stichting te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De Stichting voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter, anders dan de Stichting betoogt, het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
4.2.
Met de door haar gevraagde voorziening wil [eiseres], samengevat weergegeven, voorkomen dat het verstekvonnis van 12 april 2017 (verder) ten uitvoer wordt gelegd in afwachting van de uitkomst van de tussen partijen aanhangige verzetprocedure.
4.3.
De Stichting is in beginsel gerechtigd het verstekvonnis van 12 april 2017, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, jegens [eiseres] ten uitvoer te leggen, nu [eiseres] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 27.082,11 aan de Stichting. Voorop dient te worden gesteld dat de voorzieningenrechter in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Deze opsomming is niet limitatief. Meer in het algemeen zal nagegaan moeten worden of sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek).
4.4.
In het onderhavige geval speelt een rol dat het vonnis van 12 april 2017 een verstekvonnis betreft. Het daarin neergelegde oordeel berust niet mede op de door [eiseres] gevoerde verweren die zij in de onderhavige procedure en in de verzetprocedure heeft gevoerd.
4.5.
Vast staat dat de onder de gemeenten Rotterdam en Utrecht gelegde executoriale beslagen zijn uitgewonnen, dat een bedrag van respectievelijk € 16.563,90 en € 7.502,44 is betaald aan de met de executie belaste deurwaarder en dat deze derdenbeslagen inmiddels zijn opgeheven. Er ligt op dit moment nog beslag onder de gemeenten Culemborg, Tiel, Zaltbommel en Maasdriel. [eiseres] beoogt blijkens het standpunt van haar raadsman ter zitting met de onderhavige vordering niet de uitwinning van de executoriale derdenbeslagen in dit stadium terug te draaien. Het gaat [eiseres] nu enkel nog om het voorkomen van verdere tenuitvoerlegging van het verstekvonnis voor het restantbedrag dat volgens de opgaaf van de met de executie belaste deurwaarder op dit moment nog € 5.240,077 bedraagt. Partijen bleken het er ter zitting over eens dat het resterende bedrag vermeerderd dient te worden met de proceskosten en de kosten van tenuitvoerlegging ad ongeveer
€ 1.500,00. In dit kort geding gaat het dan ook om de vraag of het verstekvonnis nog verder ten uitvoer mag worden gelegd voor een bedrag van ongeveer € 6.700,00.
4.6.
De kern van het standpunt van [eiseres], zoals dat ter zitting is verwoord, is daarin gelegen dat in de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling op basis waarvan de derdenbeslagen zijn gelegd, de vordering van de Stichting uit hoofde van onverschuldigde betaling ad € 8.031,00 is verdisconteerd, maar dat de Stichting in de verzetprocedure aan dat gedeelte van de vordering een andere grondslag heeft gegeven, te weten ‘dwaling’. [eiseres] heeft in dat verband onweersproken gesteld dat de vordering van de Stichting oorspronkelijk was gestoeld op de stelling dat de door [eiseres] uit te voeren werkzaamheden voor een lager bedrag waren gecontracteerd en dat daarom onverschuldigd was betaald, maar dat het standpunt van de Stichting echter nu is dat later tussen partijen voor een hoger bedrag een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake van dezelfde werkzaamheden, maar onder invloed van dwaling.
4.7.
Bij die stand van zaken moet worden geconstateerd dat de veroordeling in het verstekvonnis van 12 april 2017 voor wat betreft het bedrag ad € 8.031,00 niet berust op de feitelijke en juridische grondslag die de Stichting thans aan de vordering geeft. Onder die omstandigheden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding om de executie van het verstekvonnis van 12 april 2017 voor het resterende bedrag ad € 6.700,00 te schorsen in afwachting van de uitkomst van de tussen partijen aanhangige verzetprocedure. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat aan de zijde van de Stichting niet van een overtuigend belang is gebleken om op dit moment te kunnen beschikken over het resterende bedrag van de vordering. Ter zitting is duidelijk geworden dat de Stichting niet over dit bedrag wenst te beschikken om de veerstoep te herstellen maar dat zij daarmee ander werk wenst te realiseren dat geheel buiten de rechtsverhouding van partijen staat.
4.8.
[eiseres] heeft verder onweersproken aangevoerd dat hij van de beslagleggingen onder de gemeenten die zijn opdrachtgever zijn hinder ondervindt bij zijn bedrijfsvoering. In dat verband heeft [eiseres] aangeboden een bankgarantie te stellen voor het restantbedrag. In aanmerking genomen dat de executie van het verstekvonnis moet worden geschorst, ziet de voorzieningenrechter bij die stand van zaken aanleiding alle gelegde executoriale beslagen op te heffen onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] door middel van een bankgarantie van een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank zekerheid stelt voor een bedrag van € 6.700,00.
4.9.
Aangezien de voorzieningenrechter zelf de executie kan schorsen en de beslagen kan opheffen zal dit aldus – zonder een veroordeling van de Stichting daartoe op straffe van een dwangsom – worden toegewezen.
4.10.
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van deze rechtbank van 12 april 2017 (585034 CV EXPL 17-5459 / 904-a.h.f.) in afwachting van de uitkomst van de tussen partijen aanhangige verzetprocedure,
5.2.
heft op, voor zover deze nog niet zijn opgeheven, alle hiervoor onder 2.6. vermelde ten laste van [eiseres] gelegde executoriale beslagen onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] door middel van een bankgarantie van een te goeder naam en faam bekend staande Nederlandse bank zekerheid stelt voor een bedrag van € 6.700,00, totdat in de verzetprocedure eindvonnis zal zijn gewezen,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.
Coll: MJ