In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekster, die optreedt voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, heeft het verzoek ingediend omdat haar kinderen op verzoek van Jeugdzorg enige tijd uit huis zijn geplaatst en onder toezicht zijn gesteld. Verzoekster stelt dat er een verkeerd beeld van haar opvoedkundige kwaliteiten is geschetst door de verweersters, namelijk Jeugdbescherming Gelderland en Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R). Ze wil met het getuigenverhoor bewijzen dat de maatregelen onterecht waren.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden niet concreet genoeg zijn om bewijslevering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet voldoet aan de eisen voor toewijzing en dat er geen misbruik van bevoegdheid is gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat het niet duidelijk is gemaakt dat het horen van getuigen betrekking heeft op feiten die zich voor bewijslevering lenen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te stellen dat de eerder genomen beslissingen door de betrokken instanties inhoudelijk juist zijn geweest en dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen.