ECLI:NL:RBGEL:2018:5771

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
327320
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekster, die optreedt voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen, heeft het verzoek ingediend omdat haar kinderen op verzoek van Jeugdzorg enige tijd uit huis zijn geplaatst en onder toezicht zijn gesteld. Verzoekster stelt dat er een verkeerd beeld van haar opvoedkundige kwaliteiten is geschetst door de verweersters, namelijk Jeugdbescherming Gelderland en Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R). Ze wil met het getuigenverhoor bewijzen dat de maatregelen onterecht waren.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden niet concreet genoeg zijn om bewijslevering te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet voldoet aan de eisen voor toewijzing en dat er geen misbruik van bevoegdheid is gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat het niet duidelijk is gemaakt dat het horen van getuigen betrekking heeft op feiten die zich voor bewijslevering lenen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te stellen dat de eerder genomen beslissingen door de betrokken instanties inhoudelijk juist zijn geweest en dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere uitkomst rechtvaardigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/327320 / HA RK 17-264
Beschikking van 5 februari 2018
in de zaak van
[naam verzoekster],
voor zich en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING JEUGDBESCHERMING GELDERLAND,
rechtsopvolgster van de stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster,
advocaat mr. I.J.M. Schepens te Arnhem,
2. de stichting
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. W.H. van Wijk te Utrecht.
Verzoekster zal hierna [naam verzoekster] worden genoemd, verweerster sub 1 zal worden aangeduid als Jeugdbescherming Gelderland en verweerster sub 3 als LJ&R.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek
  • het verweerschrift van Jeugdbescherming Gelderland
  • het verweerschrift van LJ&R
  • de mondelinge behandeling op 22 januari 2018. Verschenen zijn [naam verzoekster] met haar meerderjarige zoon [naam meerderjarige zoon verweerster] en [naam tolk] , tolk, mr. H.J. Oosterhagen namens mr. Loonstein, mr. N.R. Kasteel namens mr. Schepens, mr. W.H. van Wijk voornoemd en [naam jurist LJ&R] , jurist in dienst van LJ&R. Mr. Oosterhagen en mr. Van Wijk hebben de standpunten van hun cliënten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
De feiten
1.1.
[naam verzoekster] is op 4 juni 1999 met [naam ex-partner verzoekster] (hierna: [naam ex-partner verzoekster] ) getrouwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [naam minderjarige zoon] en [naam minderjarige dochter] , beide geboren op 19 maart 2003.
1.2.
In een beschikking van 12 januari 2010 zijn de kinderen aan [naam verzoekster] toevertrouwd en is een omgangsregeling met [naam ex-partner verzoekster] vastgelegd.
1.3.
Op 15 november 2010 is aan het huwelijk een einde gekomen.
1.4.
De kinderen zijn op verzoek van Jeugdzorg op 23 maart 2012 uit huis geplaatst. De uithuisplaatsing is nadien een aantal malen verlengd tot de kinderen eind november 2014 weer bij [naam verzoekster] zijn gaan wonen.
1.5.
In 2014 heeft [naam deskundige] op verzoek van de rechtbank onderzoek gedaan naar [naam verzoekster] , haar ex-echtgenoot en de kinderen en haar bevindingen vastgelegd in een rapport gedateerd 30 oktober 2014.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. [naam verzoekster] voert hiertoe het volgende aan. Na de ontbinding van het huwelijk van [naam verzoekster] en [naam ex-partner verzoekster] werd een omgangsregeling voor [naam ex-partner verzoekster] met zijn twee minderjarige kinderen overeengekomen. Deze regeling kwam onder druk te staan toen [naam ex-partner verzoekster] naar België verhuisde en hij en [naam verzoekster] in een hevige echtscheidingsstrijd verwikkeld raakten. Jeugdzorg heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht op de grond dat beide kinderen een loyaliteitsconflict ten aanzien van hun ouders hadden en dat [naam verzoekster] geen hulpverlening accepteerde. Hierdoor zijn de minderjarige kinderen voor langere tijd gescheiden geweest van hun ouders. Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten dat een onderzoek moest plaatsvinden. Deskundige mw. [naam deskundige] is in haar rapport tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn voor loyaliteitsproblematiek, dat er geen contra-indicaties zijn voor terugplaatsing bij moeder en dat moeder voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden heeft. [naam verzoekster] wenst getuigen te horen om te bewijzen dat zij haar taak als moeder, anders dan Jeugdbescherming Gelderland en LJ&R hebben aangenomen, wel goed uitvoerde en dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen onterecht waren.
2.2.
Jeugdbescherming Gelderland en LJ&R hebben verweer gevoerd dat er in de kern op neerkomt dat [naam verzoekster] met haar verzoek onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke feiten of rechten zij wil bewijzen. Zij voeren daartoe onder meer aan dat het standpunt van [naam verzoekster] dat ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onterecht waren door vernietiging van de beschikking van 7 november 2012, niet houdbaar is, nu het om vernietiging op formele gronden ging. Het hof was hiermee niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Afgezien van dit formele punt hebben de rechterlijke instanties inhoudelijk terechte en juiste beslissingen gegeven.
2.3.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Daarnaast kan een verzoek worden geweigerd wegens strijd met de goede procesorde of ander zwaarwegend bezwaar, of bij het ontbreken van belang in de zin van art. 3:303 BW.
3.2.
Het verzoek is gebaseerd op de visie van deskundige [naam deskundige] dat er geen aanwijzingen zijn voor loyaliteitsproblematiek, dat er geen contra-indicaties zijn voor terugplaatsing bij moeder en dat moeder voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden heeft. [naam verzoekster] wenst nu getuigen te doen horen om aan te tonen dat Jeugdbescherming Gelderland en LJ&R een verkeerd beeld hadden van haar en van haar opvoedkundige kwaliteiten en dat zij onterecht voor langere tijd van haar kinderen werd gescheiden. De rechtbank is van oordeel dat dit geen concrete feiten en omstandigheden zijn die zich voor bewijslevering lenen. Het standpunt van de deskundige brengt bovendien niet zonder meer mee dat de eerder door Jeugdbescherming Gelderland en LJ&R ingenomen standpunten verkeerd waren. De rechtbank is met Jeugdbescherming Gelderland en LJ&R van oordeel dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voldoende zijn getoetst en bekrachtigd door rechterlijke instanties.
In het hulpverleningstraject is één (formele) fout gemaakt, waardoor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor enige tijd niet was gedekt door een beslissing van de rechtbank. Dit gegeven ligt al vast in beschikkingen en wordt ook niet weersproken. Een voorlopig getuigenverhoor kan ook op dit punt niet bijdragen aan opheldering.
3.3.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [naam verzoekster] met haar verzoek niet duidelijk heeft gemaakt dat het horen van getuigen betrekking heeft op feiten en omstandigheden die zich voor bewijslevering lenen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.