ECLI:NL:RBGEL:2018:5765

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
346839
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van IC-behandeling in kort geding met betrekking tot medische behandeling en professionele autonomie van artsen

In deze zaak, die op 17 december 2018 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de gezamenlijke eisers, bestaande uit de kinderen van [eiser 1], een kort geding aangespannen tegen het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) in Nijmegen. De eisers vorderden de voortzetting van de IC-behandeling van hun vader, [eiser 1], die na een hartstilstand in België was opgenomen en aan de beademing was gelegd. De kinderen waren van mening dat de behandeling moest worden voortgezet, omdat zij vreesden hun vader te vroeg te verliezen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen. De rechter oordeelde dat de artsen van het behandelend team, waaronder [gedaagde 1], terecht hadden besloten dat verdere behandeling medisch zinloos was, gezien de ernstige toestand van [eiser 1] en het gebrek aan vooruitzicht op herstel. De rechter benadrukte dat de professionele autonomie van de artsen gerespecteerd moest worden en dat zij niet verplicht konden worden tot het voortzetten van een behandeling die geen medisch doel meer diende. De voorzieningenrechter heeft de eisers in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.606,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de overwegingen zijn op 8 januari 2019 vastgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/346839 / KG ZA 18-538
Vonnis in kort geding van 17 december 2018
in de zaak van

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4] ,
eisers,
advocaat mr. J. de Haan te Cuijk,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

verbonden als medicus aan een van de mede gedaagden,
2. de stichting
STICHTING NIJMEEGS INTERCONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
3. de rechtspersoon
MEDISCH SPECIALISTISCH BEDRIJF CANISIUS WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
verweerders,
advocaat mr. P. Bergkamp te Nijmegen.
Eisers zullen hierna [gezamenlijke eisers] worden genoemd, dan wel afzonderlijk eiser sub 1: [eiser 1] en [eisers de kinderen] de kinderen. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk CWZ worden genoemd, dan wel ieder afzonderlijk [gedaagde 1] , de stichting en MSB.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van CWZ
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van CWZ.
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 17 december 2018 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is de vader van [eisers de kinderen] .
2.2.
[eiser 1] heeft op 4 december 2018 in België een hartstilstand gehad, waarna hij is gereanimeerd. Hij is in het ziekenhuis in België opgenomen en daar aan de beademing gelegd en in slaap gehouden. Op 7 december 2018 is hij naar het CWZ in Nijmegen vervoerd.
2.3.
Op vrijdag 7 december 2018 is er in het CWZ een zogenaamd SSEP-onderzoek
verricht. Met dat onderzoek kunnen de reacties van de zenuwbanen in het
ruggenmerg en de hersenen op kleine elektrische stroompjes worden onderzocht. Op
grond van dit onderzoek kon niet met zekerheid worden gezegd dat de prognose
ongunstig is. Aan één kant waren er prikkels in de hersenen waarneembaar en aan de
andere kant niet. Daarom is met de familie afgesproken dat [eiser 1] op de IC doorbehandeld zou worden. [eiser 1] had voorts een forse longontsteking en is daarvoor behandeld. De hoop was dat de neurologische toestand van [eiser 1] zou verbeteren. Eén van de artsen heeft meegedeeld dat de toestand van [eiser 1] na het weekeinde opnieuw zou worden
beoordeeld. Als de neurologische toestand van [eiser 1] niet zou verslechteren
dan zouden de ontwikkelingen vervolgens nog ongeveer een week worden
afgewacht.
2.4.
In het weekeinde van 8 en 9 december 2018 is de toestand van [eiser 1] aanzienlijk verslechterd. [eiser 1] heeft een zogenaamde status myoclonicus ontwikkeld die ook door de neuroloog is geobjectiveerd en gediagnosticeerd. Hij had spontane (onwillekeurige) spiertrekkingen. Deze spiertrekkingen zijn zowel op zondag 9 december als op maandag 10 december 2018 vastgesteld. Er is een EEG gemaakt, dat er ernstig gestoord uit zag.
2.5.
De constatering dat sprake is van een status myoclonicus een week na een hartstilstand met daarbij een Glasgow Comascore van 1-1-1 (op een schaal van 3 tot 15) betekent dat er met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen enkele kans op herstel meer is. Daarom heeft de behandelend intensivist [gedaagde 1] al op maandag 10 december 2018 samen met het volledige behandelteam (bestaande uit drie intensivisten, een neuroloog en de arts-assistenten) besloten dat een verdere IC-behandeling (ondersteuning van hart en longen, onder andere door een beademingsapparaat) medisch zinloos zou zijn. De heer [gedaagde 1] heeft de conclusie van het behandelteam nog dezelfde dag besproken met de familie.
2.6.
Het behandelend team heeft op maandag 10, dinsdag 11 en woensdag 12 december
2018 met de familie verschillende gesprekken gevoerd, waarin steeds is aangegeven dat volgens het behandelend team een verdere IC-behandeling medisch zinloos is. Op woensdag 12 december is aan de familie medegedeeld dat zij een kort geding zouden moeten beginnen als zij de beslissing van het behandelend team niet willen accepteren.
3. Het geschil
3.1.
[gezamenlijke eisers] vordert na vermeerdering van eis dat CWZ zal worden veroordeeld, voor zover zij partij zijn bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst, tot het voortzetten van de behandelingsovereenkomst, op straffe van een in goede justitie te bepalen dwangsom, dan wel wordt de voorzieningenrechter verzocht een bepaalde termijn te stellen waarin de behandelingsovereenkomst nog moet worden voortgezet, met veroordeling van CWZ in de proceskosten. [gezamenlijke eisers] legt aan de vordering ten grondslag dat CWZ op grond van de tussen [eiser 1] en CWZ gesloten behandelingsovereenkomst gehouden is [eiser 1] te blijven behandelen door hem aangesloten te houden op levensverlengende apparatuur en dat CWZ voorts onrechtmatig handelt door het loskoppelen van de levensverlengende apparatuur omdat [eiser 1] dan zal komen te overlijden en de kinderen dan op een te vroeg tijdstip hun vader verliezen.
3.2.
CWZ voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [gezamenlijke eisers] en is door CWZ ook niet betwist.
4.2.
[eiser 1] is niet meer in staat om zijn wil te uiten en zijn eigen belangen te behartigen. In artikel 7:465 BW is bepaald dat de arts ten aanzien van een wilsonbekwame patiënt zijn verplichtingen nakomt tegenover de vertegenwoordiger(s) van de patiënt. Tussen de partijen is niet in geschil dat de kinderen gezamenlijk optreden als vertegenwoordigers van [eiser 1] in de zin van artikel 7:465 lid 3 BW. Zij hebben een advocaat ingeschakeld om namens [eiser 1] dit kort geding aanhangig te maken. Gelet op de betrokken belangen en de spoedeisendheid van de zaak heeft de voorzieningenrechter geen ambtshalve onderzoek ingesteld naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid en het standpunt van de partijen gevolgd.
4.3.
Ter zitting hebben de beide partijen hun standpunten uitgebreid toegelicht. Daaruit is naar voren gekomen dat de familie geen behoefte heeft aan een second opinion ten aanzien van de door het behandelteam gestelde diagnose. De kinderen maakten aanvankelijk in de dagvaarding op principiële gronden, die voortkomen uit de religieuze achtergrond van [gezamenlijke eisers] , bezwaar tegen het stopzetten van de beademing omdat zij zich er tegen verzetten dat het leven van hun vader door direct menselijk ingrijpen wordt beëindigd. Bij de mondelinge behandeling hebben zij de vordering tot het voortzetten van de behandeling op die principiële gronden laten varen, maar zij hebben wel vastgehouden aan de vordering tot voortzetting van de behandeling voor een beperkte tijd om in staat te zijn op een goede manier in rust afscheid te kunnen nemen van hun vader.
4.4.
CWZ heeft aangegeven niet mee te kunnen en willen werken aan voortzetting van de behandeling, ook niet voor een beperkte korte tijd, omdat de behandeling in feite al vanaf maandag 10 december 2018 moet worden beschouwd als medisch zinloos handelen en zij dus met het oog op de belangen van [eiser 1] om niet onnodig te lijden en zinloze behandelingen te moeten ondergaan, onmiddellijk een einde zal moeten maken aan de IC-behandeling en [eiser 1] zal moeten loskoppelen van het beademingsapparaat.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Zoals CWZ terecht stelt is in artikel 7:453 BW, waarin de professionele autonomie van de arts is verankerd, bepaald dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en moet handelen conform de geldende professionele standaard. Dat betekent dat een arts niet verplicht kan worden tot het (voortzetten van) een medische behandeling die geen medisch zinvol doel meer dient. Het oordeel of er sprake is van medisch zinvol handelen is voorbehouden aan de arts. De rechter kan dat oordeel volgens vaste jurisprudentie slechts marginaal toetsen. De arts moet de patiënt of de vertegenwoordiger(s) van de patiënt gedurende de behandeling en over ingrijpende beslissingen als het staken van de behandeling goed informeren.
4.6.
Tussen de partijen bestaat eigenlijk geen verschil van mening dat het oordeel van het behandelend team dat er geen enkel redelijk vooruitzicht is op verbetering van de toestand van [eiser 1] niet onjuist is of onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat zij de familie uitgebreid over het besluit tot beëindiging van de behandeling heeft geïnformeerd. In elk geval is namens [gezamenlijke eisers] geen argument naar voren gebracht dat tot de conclusie zou leiden dat het oordeel onjuist is of onzorgvuldig tot stand is gekomen en vastgesteld moet worden dat er inhoudelijk door [gezamenlijke eisers] niets tegen is aangevoerd.
4.7.
Voor ieder medisch handelen is vereist dat er een concreet behandelingsdoel bestaat, zodra geen concreet behandelingsdoel meer kan worden nagestreefd is het medisch handelen zinloos. Het is aan de arts om te beslissen over (het staken van) medisch (zinloos) handelen en het behandelend team heeft in dit geval unaniem besloten dat de behandeling moet worden gestaakt. De (vertegenwoordiger van de) patiënt kan de behandelend arts niet dwingen om medisch zinloos handelen voort te zetten. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de wens van de kinderen om de behandelovereenkomst nog even voort te zetten, zodat de familie nog wat meer tijd en rust krijgt om het onvermijdelijke te aanvaarden en afscheid te nemen van [eiser 1] , rechtvaardigt dat geen behandelgebod waarmee in feite van de artsen van het behandelend team van CWZ wordt gevraagd dat zij in strijd met de voor hen geldende medische professionele standaard en afgelegde eed handelen, die bovendien naar hun oordeel leidt tot het verlengen van het lijden van [eiser 1] . De conclusie is dan ook dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.8.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CWZ worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.606,00
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de proceskosten, aan de zijde van CWZ tot op heden begroot op € 1.606,00,
5.3.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gezamenlijke eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M.I. de Waele en in het openbaar uitgesproken op
17 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 8 januari 2019.