ECLI:NL:RBGEL:2018:5749

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
05/740096-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Gelderland over seksuele misdrijven gepleegd door een 34-jarige man tegen zijn zusje

Op 6 november 2018 heeft de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van de rechtbank Gelderland een 34-jarige man veroordeeld voor het plegen van seksuele handelingen met zijn jongere zusje, die toen nog geen twaalf jaar oud was. De feiten vonden plaats in de jaren 1999 en 2000. De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De man werd veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uren, alsook tot het betalen van meer dan € 5.000,-- schadevergoeding aan het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn bekentenis, niet volledig vrijgesproken kon worden van de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van het slachtoffer werden als betrouwbaar beschouwd, en de rechtbank hechtte veel waarde aan de consistentie van haar getuigenis. De verdachte had gedurende een lange periode seksuele handelingen gepleegd, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer betekende. De rechtbank benadrukte de impact van deze handelingen op het leven van het slachtoffer, die nog steeds met de gevolgen van het misbruik kampt.

Bij de strafoplegging werd ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn diagnose van autisme spectrum stoornis en zijn inzet voor behandeling. De rechtbank besloot dat, gezien het tijdsverloop en de persoonlijke situatie van de verdachte, een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet meer op zijn plaats was. De rechtbank legde een werkstraf op en een voorwaardelijke jeugddetentie, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen, die de rechtbank als gerechtvaardigd beschouwde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740096-18
Datum uitspraak : 6 november 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
raadsman: mr. J.J. Veldheer, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 23 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 te [pleegplaats] , in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer] , [geboortedatum] ,
terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn penis in haar mond gebracht;
- zijn penis in haar vagina gebracht;
- één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht;
- zich door haar aan zijn penis laten betasten en/of
- haar vagina, billen en/of borsten betast.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op meerdere tijdstippen in de jaren 1999 en 2000 heeft verdachte te [pleegplaats] seksuele handelingen gepleegd met zijn zusje [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Verdachte heeft:
- zijn penis in haar mond gebracht;
- zijn penis in haar vagina gebracht;
- zich door haar aan zijn penis laten betasten en
- haar vagina, billen en borsten betast. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor een gedeelte van de ten laste gelegde periode, alsmede voor de ten laste gelegde handeling ‘een of meer van zijn vingers in haar vagina te brengen’, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft bekend (en dat staat verder ook niet ter discussie) dat hij met [slachtoffer] handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Alleen ten aanzien van de ten laste gelegde periode en het brengen van de vingers in de vagina van aangeefster heeft verdachte partiele vrijspraak bepleit. Om die reden zal de rechtbank die onderdelen hierna in het bijzonder bespreken.
De periode
De rechtbank stelt voorop dat op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vast te stellen is wanneer de ten laste gelegde handelingen voor het eerst hebben plaatsgevonden. De verdediging heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Te meer nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat het mogelijk is dat er ook handelingen in 1998 hebben plaatsgevonden, zal de rechtbank voor de aanvangsdatum van de pleegperiode aansluiten bij de tenlastelegging.
Aangeefster heeft bij het informatieve gesprek met de politie verklaard dat het misbruik stopte toen zij in groep 8 zat. Verbalisanten hebben daarover opgeschreven: “Ze weet het omdat ze toen nog op de kleine slaapkamer sliep en pas later op de zolder.” [3] Terugrekenend was verdachte toen 16 jaar (hij is op [geboortedag] 2000 16 jaar geworden). Zij had toen bovendien kort haar en had daarvoor lang haar. Ook had zij in groep 8 een bril. Toen het misbruik plaatsvond had zij een bril. Die bril heeft zij maar één of twee jaar gehad. [4]
De verdediging heeft bepleit dat de periode waarin de ten laste gelegde handelingen zijn gepleegd in ieder geval niet doorliep na 17 mei 2000. Als onderbouwing van dat standpunt heeft de verdediging aangegeven dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat de handelingen in zijn herinnering niet meer hebben plaatsgevonden nadat hij met school naar [land] is gegaan in het jaar 2000. Verdachte heeft met school in [land] een concert bezocht op 17 mei 2000 en een kopie van een toegangskaartje van dat concert is door de verdediging aan de pleitnotities gehecht.
De rechtbank overweegt het volgende. Een specifieke datum waarop de handelingen voor het laatst plaatsvonden is niet vast te stellen. Zowel verdachte als aangeefster moeten putten uit herinneringen van bijna twintig jaar geleden. Beiden hebben een specifiek aanknopingspunt in hun herinnering waar zij hun eigen gevolgtrekking aan verbinden. Het belangrijkste verschil tussen hun verklaringen is dat verdachte verklaart dat de handelingen in zijn herinnering
nietmeer plaatsvonden na de [land] -reis, terwijl aangeefster specifieke aanknopingspunten aanhaalt op basis waarvan zij zich herinnert dat het toen nog
wélplaatsvond. Met name aan de verklaring van aangeefster dat zij in groep 8 zat toen het misbruik nog plaatsvond en specifieke herinneringen heeft aan de plaats van haar kamer in het huis van haar ouders destijds hecht de rechtbank veel gewicht. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het gegeven dat verdachte aangeeft geen herinneringen te hebben aan handelingen
nade reis naar [land] , niet betekent dat deze ook niet meer hebben plaatsgevonden. Gelet op de omstandigheid dat aangeefster over de periode op specifieke onderdelen heeft verklaard, acht de rechtbank haar verklaring betrouwbaar en ziet geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de periode zoals ten laste is gelegd wettig en overtuigend is bewezen.
Binnendringen van de vagina door verdachte met zijn vingers
Aangeefster heeft bij het informatief gesprek zeden aangegeven dat verdachte haar heeft gevingerd. Daarbij gingen zijn vingers in haar vagina. [5] Aangeefster heeft verklaard dat ‘vingeren’ voor haar inhoudt dat verdachte met zijn vingers naar binnen ging in haar vagina. Dat is in ieder geval vaker dan één keer gebeurd, maar zij heeft geen idee hoe vaak. [6]
Verdachte heeft verklaard geen herinneringen te hebben aan vingeren.
De rechtbank overweegt dat aangeefster consistent en helder is op dat punt. Zij verklaart hier wel herinneringen aan te hebben. Ook hier geldt het gegeven dat als verdachte het zich niet herinnert, dit niet betekent dat het niet is gebeurd. In het licht van de overige seksuele handelingen die zijn verricht en die door verdachte ook zijn bekend, ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Er heeft meerdere malen daadwerkelijk seks plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Dat de ten laste gelegde handeling ‘vingeren’ heeft plaatsgevonden is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de duidelijke verklaring van aangeefster op dit punt, dan ook aannemelijk. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte zich ook dingen herinnert die aangeefster niet herkent. Zo heeft verdachte verklaard een herinnering te hebben aan (een poging tot) anale seks met aangeefster. Aangeefster is daarover bevraagd maar heeft verklaard zich daar niets van te herinneren.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de verklaring van aangeefster op dit punt als leidend beschouwen en is daarom van oordeel dat ook de ten laste gelegde handeling ‘het binnendringen van de vagina’ van aangeefster door verdachte met zijn vingers bewezen kan worden verklaard.
Bekennende verdachte
Voor het overige is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht voor haar bewijsoordelen de navolgende bewijsmiddelen redengevend:
-het proces-verbaal van aangifte, met bijlagen, van [slachtoffer] , p. 25-35;
-het proces-verbaal van verhoor van verdachte, met bijlagen, p. 10-21;
-de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in
of omstreeksde periode van 1 januari 1999
tot en met 31 december 2000 te [pleegplaats] ,
in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer] , [geboortedatum] ,
terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn penis in haar mond gebracht;
- zijn penis in haar vagina gebracht;
- één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht;
- zich door haar aan zijn penis laten betasten en
/of
- haar vagina, billen en
/ofborsten betast.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.
7a. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte in verband met het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 180 uren. De officier van justitie heeft opgemerkt dat de jeugddetentie bij eventuele tenuitvoerlegging bij voorkeur niet in een JJI moet plaatsvinden gelet op de (volwassen) leeftijd van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf gelet op het tijdsverloop en gelet op de omstandigheid dat verdachte dagelijks nog wordt geconfronteerd met de gevolgen van het feit. Daarbij heeft de verdediging verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2018:364).
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit dat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals van een en ander uit de stukken en bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 12 september 2018;
- het advies van Reclassering Nederland van 19 oktober 2018.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 12 september 2018 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Er kleeft een aantal bijzondere aspecten aan de zaak waar rekening mee moet worden gehouden bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte dient te worden opgelegd. Allereerst is van belang dat verdachte, die inmiddels 34 jaar oud is, wordt vervolgd en berecht volgens het jeugdstrafrecht. Immers heeft het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit plaatsgevonden in een periode waarin verdachte 14 tot 16 jaar oud was. Binnen het jeugdstrafrecht staat het pedagogische effect van de vervolging en berechting nadrukkelijk op de voorgrond.
Vooropgesteld moet worden dat het bewezenverklaarde feit als zeer ernstig moet worden aangemerkt. Verdachte heeft gedurende een periode van twee jaar (1999 en 2000) handelingen met zijn zusje gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij toen nog geen twaalf jaar oud was. Niet alleen heeft verdachte zijn penis in haar mond gebracht, maar hij heeft ook zijn vingers en penis (meermaals) in haar vagina gebracht. Deze handelingen zijn gepleegd over een lange tijdspanne. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zusje en heeft haar seksuele ontwikkeling doorkruist. Slachtoffers van seksueel misbruik zoals hier aan de orde hebben hier vaak nog hun leven lang last van. Bovendien heeft het feit – jaren later – verstrekkende gevolgen gehad voor de gezinsverhoudingen, die hierdoor zijn verstoord.
De rechtbank acht het bij het bepalen van de op te leggen straf van belang dat verdachte en zijn zusje ruim 4,5 jaar in leeftijd verschillen. In zoverre moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat verdachte in die tijd substantieel overwicht had op zijn zusje. Daar komt bij dat zij toen met name op elkaar waren aangewezen gelet op de broze gezinssituatie. De ouders van verdachte en het slachtoffer waren geregeld niet in de gelegenheid adequaat voor hen te zorgen door verschillende opnames in psychiatrische ziekenhuizen (moeder) en door werk (vader). Verdachte en zijn zusje hebben om die reden in diverse pleeggezinnen verbleven. De rechtbank beseft terdege dat niet alleen het slachtoffer in een kwetsbaar gezinsverband leefde, maar verdachte zelf ook. Dat neemt niet weg dat hij zich vergrepen heeft aan de persoon die hem op dat moment misschien wel het meest vertrouwde. Dat verdachte ook toen al – al dan niet onbewust – wist dat de handelingen onoorbaar waren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat hij zijn slaapkamerdeur op slot draaide als zijn zusje bij hem op de kamer was en verdachte vervolgens de sleutel (hoog) op een plank weglegde en de gordijnen sloot.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie voor lange duur, mede gelet op de daarvoor geldende oriëntatiepunten. Daar zal de rechtbank echter niet toe overgaan om de volgende redenen. Met name het inmiddels opgetreden tijdsverloop maakt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf niet langer enig ander doel treft dan het benadrukken van de ernst van het feit. In dat kader is verder van belang dat verdachte een goede baan heeft die hem structuur biedt, een hypotheek op zijn koopwoning heeft en bovenal heeft hij reeds in 2015 hulp aangezocht om de gebeurtenissen uit de jaren 1999 en 2000 een plek te kunnen geven en om te kunnen gaan met zijn schuldgevoelens en gedachten. Verdachte is gediagnosticeerd met autisme spectrum stoornis (ASS) en KOPP-problematiek. Volgens zijn hulpverleners zet hij zich ten volle in voor de behandeling. Hij is therapietrouw en profiteert ook van de behandeling die hem wordt gegeven. Volgens de hulpverlening is het van belang dat verdachte kan blijven deelnemen aan de maatschappij door zijn werk. Los van dit strafbare feit, functioneert verdachte maatschappelijk gezien uitstekend. Er zijn bijvoorbeeld geen problemen op het gebied van alcohol, drugs of (andere) verslaving.
Het voorgaande in aanmerking genomen komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie. Gelet op de leeftijd van verdachte zal de rechtbank bepalen dat indien het tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie zou komen indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis hiervoor in de plaats treedt.
Daarnaast zal de rechtbank voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Hiertoe bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding gelet op de ernst van het feit. De rechtbank heeft daarbij betekenis toegekend aan het opgetreden tijdsverloop, de persoonlijke problematiek van verdachte, de omstandigheid dat verdachte nadien geen strafbare feiten heeft gepleegd en hulp heeft gezocht voor zijn persoonlijke problematiek. Met de officier van justitie en de verdediging is ook de rechtbank van oordeel dat geen redenen aanwezig zijn om aan deze voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie kan naar het oordeel van de rechtbank niet leidend zijn voor de strafoplegging in de onderhavige zaak, omdat in die zaak niet bewezen is verklaard dat er daadwerkelijk seks heeft plaatsgevonden.
De rechtbank hecht er in dit stadium aan nog het volgende op te merken. Deze situatie kenmerkt zich door het gegeven dat er enkel verliezers zijn. Op de eerste plaats is het uiteraard het slachtoffer dat (samen met haar echtgenoot) dagelijks de gevolgen van de gebeurtenissen uit 1999 en 2000 moet doorstaan. Tegelijkertijd ondervindt ook verdachte blijvend nadelige gevolgen van zijn handelen. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank laten zien dat hij de gebeurtenissen als een zware last ervaart en zich wel degelijk bewust is van de ernst van zijn handelen. Sinds het slachtoffer de handelingen medio 2015 naar buiten heeft gebracht, is er geen enkel contact meer tussen verdachte en het slachtoffer. Zij hebben twee brieven naar elkaar geschreven. Alle vier de brieven zijn aan het dossier toegevoegd. In de eerste brief van het slachtoffer heeft zij een stappenplan opgesteld dat verdachte dient te doorlopen om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Onderdeel daarvan was dat hij zichzelf zou moeten aangeven bij de politie. Dat heeft verdachte in januari 2018 gedaan. Ook al was dat onderdeel van het door het slachtoffer geformuleerde stappenplan, is de rechtbank van oordeel dat dit getuigt van moed en laat het zien dat verdachte de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt en er alles voor wil doen om de last van het slachtoffer zoveel mogelijk te verminderen. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat de bekentenis van verdachte van wezenlijk belang is geweest om te kunnen komen tot de bewezenverklaring.
7b. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.107,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 1999, bestaande uit zowel materiele schade als immateriële schade. Daarbij wordt verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de gevorderde reiskosten naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van € 35,52.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangegeven dat verdachte bereid is de verzochte schadevergoeding te betalen, ook als dat inhoudt dat het bedrag inclusief rente oploopt naar € 7.500,--. Ten aanzien van de reiskosten naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Arnhem heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen omdat niet zeker is of deze kosten zullen worden gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt voor wat betreft de materiele schade als volgt. De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten - die zijn gemaakt in het kader van de aangifte en de slachtoffergesprekken - acht de rechtbank voldoende onderbouwd en ten dele ook voor toewijzing vatbaar.
De gevorderde reiskosten voor het hoger beroep van € 35,52, dat eventueel zou kunnen dienen in het paleis van justitie te Arnhem, komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu onduidelijk is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen gaan worden. Voor dat deel zal de vordering van de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 5.000,- wegens immateriële schade het volgende. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De door verdachte gepleegde seksuele handelingen hebben ernstige nadelige gevolgen voor het slachtoffer. Dat de handelingen inmiddels 18-19 jaar geleden hebben plaatsgevonden doet daar niets aan af. De benadeelde partij heeft depressieve klachten en er is sprake van eetproblematiek. Dit is mede aan verdachte toe te rekenen, die met zijn handelen de lichamelijke en psychische integriteit van de benadeelde partij, zijn eigen zusje, in ernstige mate heeft aangetast. Daarnaast is er bij de benadeelde partij PTSS gediagnosticeerd als gevolg van de ten laste gelegde handelingen. Zij heeft jarenlang een masker gedragen en zich voorgedaan alsof het goed ging. Zij had last van angst, stress en herbelevingen. Uiteindelijk heeft zij op een ongepland moment verteld wat zich in het verleden heeft afgespeeld. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de schriftelijke slachtofferverklaring voorgedragen waarin de verdere gevolgen van het handelen van verdachte op krachtige wijze zijn weergegeven. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
Totaal schadebedrag
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, aldus komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 5.071,97 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de maatregel enkel ziet op het toegewezen bedrag.
De rechtbank zal overeenkomstig de daarvoor geldende landelijke oriëntatiepunten tevens bepalen dat bij gebreke van betaling maximaal 30 (dertig) dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting bij de tenuitvoerlegging daarvan vervalt.
Wettelijke rente
De gevorderde en toe te wijzen wettelijke rente is niet bij voormeld schadebedrag inbegrepen. De gevorderde wettelijke rente is voor wat betreft de immateriële schadevergoeding toewijsbaar vanaf 25 mei 1999 en voor de materiele schadeposten vanaf 22 oktober 2018.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de duur van 4 (vier) maanden;

bepaaltdat deze jeugddetentie
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte vóór het einde van een proeftijd van twee jaren de algemene voorwaarden heeft overtreden;
 stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 veroordeelt verdachte tot het verrichten van een
werkstrafvoor de duur van
honderdtachtig(
180) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van negentig (90) dagen;

bepaaltdat de vervangende jeugddetentie ten uitvoer wordt gelegd als vervangende hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 5.071,97 (vijfduizendeenenzeventig euro en zevenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 5.000,-- vanaf 25 mei 1999 en over een bedrag van € 71,97 vanaf 22 oktober 2018, met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van voornoemde benadeelde partij een bedrag te betalen van
€ 5.071,97 (vijfduizendeenenzeventig euro en zevenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,-- vanaf 25 mei 1999 en over een bedrag van € 71,97 vanaf 22 oktober 2018, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal
30 (dertig) dagen vervangende jeugddetentiezal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan voornoemde benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan voornoemde benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;

bepaaltdat de vervangende jeugddetentie ten uitvoer wordt gelegd als vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kuypers, (voorzitter), tevens kinderrechter, mr. E.G. de Jong en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. C.D.G. van IJzendoorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL 0600-2017559362, gesloten op 9 februari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2018.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 23.
4.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster, p. 29.
5.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 22.
6.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster, p. 28.