In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, staat de vraag centraal of een bepaling uit een echtscheidingsconvenant kan worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst en of de eiser, de man, ten aanzien van deze bepaling heeft gedwaald. De rechtbank heeft op 18 december 2018 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de man vorderingen heeft ingediend tegen de vrouw, zijn ex-partner, met betrekking tot de financiële afwikkeling van hun huwelijk. De partijen zijn in 2015 feitelijk uit elkaar gegaan en hebben een mediationtraject doorlopen om afspraken te maken over de zorgregeling voor hun drie minderjarige kinderen, de alimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling. De man was enig aandeelhouder van een vennootschap en er waren onduidelijkheden over de waarde van deze vennootschap, wat leidde tot geschillen over de verdeling van de vermogensrechtelijke zaken. De rechtbank concludeert dat het echtscheidingsconvenant, waarin onder andere de verdeling van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning en de alimentatie is geregeld, moet worden beschouwd als een vaststellingsovereenkomst. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij heeft gedwaald bij het sluiten van deze overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af en compenseert de proceskosten tussen partijen.